ECLI:NL:PHR:2024:226

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23/02150
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ongegrondverklaring klaagschrift inzake inbeslaggenomen goederen en beslaglegging in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klager tegen de ongegrondverklaring van zijn klaagschrift door de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 11 mei 2023 beslist dat het klaagschrift, dat strekte tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond was. De klager, geboren in 1983, was betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek naar de opslag en verkoop van professioneel vuurwerk aan particulieren en witwassen. Op 20 december 2022 werd beslag gelegd op diverse goederen, waaronder administratie, gegevensdragers, vuurwerk en geldbedragen. De klager stelde dat er geen grond was voor de voortduring van het beslag, omdat hij dringend toegang nodig had tot zijn inbeslaggenomen goederen voor zijn bedrijfsvoering. De rechtbank oordeelde echter dat het strafvorderlijk belang zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van de klager, vooral omdat het onderzoek naar de inbeslaggenomen gegevensdragers nog niet was afgerond. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep voor zover het betrekking had op het vuurwerk, en dat het middel voor het overige kon worden verworpen. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat het beslag op de gegevensdragers en de contante gelden gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de verdenkingen en het nog lopende onderzoek.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02150 Br
Zitting27 februari 2024
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam het op grond van art. 552a ingediende klaagschrift, dat strekte tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager, ongegrond verklaard. [1]
1.2
Het cassatieberoep is op 25 mei 2023 ingesteld namens de klager. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank er geen blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
1.3
De uitkomst van deze conclusie is dat het middel niet slaagt.

2.Aanleiding en verloop van de procedure

2.1
In verband met een strafrechtelijk onderzoek naar het opslaan en verkopen van professioneel vuurwerk aan particulieren en witwassen (het onderzoek Aal) is op 20 december 2022 beslag gelegd op administratie, diverse gegevensdragers, vuurwerk en geldbedragen. Namens de klager is op 20 januari 2023 een klaagschrift tegen de inbeslagname ingediend dat op 7 maart 2023 is aangevuld. Het Openbaar Ministerie heeft op 12 april 2023 schriftelijk op het klaagschrift gereageerd. Het klaagschrift is op 28 april 2023 in openbare raadkamer behandeld.
2.2
Voorafgaand aan de behandeling in raadkamer is een aantal van de in beslag genomen voorwerpen teruggeven. Ten tijde van de raadkamerzitting ligt er nog klassiek beslag (als bedoeld in art. 94 Sv) op
(i) een iPhone 12;
(ii) twee laptops;
(iii) een grote hoeveelheid vuurwerk (in beslag genomen in het kader van een uitgaand, aan Duitsland gericht, Europees Onderzoeksbevel (EOB)), en
(iv) circa € 25.000 aan contant geld en circa € 44.000 aan banktegoeden.
Op de onder (iv) genoemde gelden rust ook conservatoir beslag (in de zin van art. 94a Sv).

3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1
Door de griffie van de Hoge Raad is bij het Openbaar Ministerie geïnformeerd naar de status van het beslag. Uit de ontvangen gegevens is naar voren gekomen dat inmiddels al het vuurwerk is geretourneerd aan de klager. Door deze teruggave is het beslag op het vuurwerk alsnog beëindigd (art. 134 lid 2, aanhef en onder a, Sv), zodat de klager niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift ter zake van het vuurwerk. [2] In het navolgende laat ik hetgeen door partijen is aangevoerd en door de rechtbank is overwogen ten aanzien van het vuurwerk dan ook buiten bespreking.

4.De standpunten van partijen en de beschikking

4.1
In het op 20 januari 2023 ingediende klaagschrift is aangevoerd dat er geen grond bestaat voor de voortduring van het beslag, omdat er geen belang van strafvordering is dat continuering van het beslag verlangt. In het op 7 maart 2023 ingediende aanvullend klaagschrift is daaraan toegevoegd:
“12. dat voorts het bedrijf van klager (om en nabij) € 175.000,- aan schulden open heeft staan bij leveranciers en sommige schuldeisers al incassobureaus hebben ingeschakeld;
13. dat cliënt dient te beschikken over voornoemde bankrekeningen en contante geldbedragen om de openstaande schuld (deels) af te kunnen betalen (…);
14. dat tegen deze achtergrond wordt verzocht tot onmiddellijke teruggave van de contante geldbedragen (…) en de beschikkingsbevoegdheid over de bankrekeningen;”
4.2
Het Openbaar Ministerie heeft op 12 april 2023 schriftelijk gereageerd op het klaagschrift. In die schriftelijke reactie is het volgende opgenomen:
“3 Klassiek beslag
(…)
Met betrekking tot de digitale gegevensdragers waar nog beslag op rust beroept het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat er nog voldoende onderzoeksbelang is bij het beslag. Het onderzoek aan de Iphone 12 en de Microsoft laptop is nog niet afgerond, omdat wij niet beschikken over de inloggegevens. Hierdoor hebben wij geen toegang tot deze digitale gegevensdragers en kunnen deze niet worden uitgelezen. Met het oog op de waarheidsvinding is er nog grondslag voor het voortduren van het beslag.
(…)
4 Conservatoir beslag
(…)
In onderzoek Aal wordt klager verdacht van overtreding van de artikelen 1.2.2 Vuurwerkbesluit en 420bis Wetboek van Strafrecht. Dit zijn misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De verdenkingen zijn door de rechter-commissaris getoetst bij het verlenen van de machtiging conservatoir beslag op 14 december 2022 ad. € 126.797,-.
Daarnaast is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat door de zittingsrechter een boete of ontnemingsmaatregel aan de verdachte zal worden opgelegd. Het Openbaar Ministerie heeft een voldoende concrete en onderbouwde verdenking tegen verdachte. Jegens klager zijn er zelfs, gelet op de voorlopige hechtenis waar hij nog in zit, ernstige bezwaren gerezen. Het onderzoek in raadkamer draagt daarbij een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Op 2 januari 2023 heeft de klager ten overstaan van de politie verklaard dat het contante geld uit de woning in de [a-straat 1] in [plaats] afkomstig is van klanten van [bedrijf]. Het onderzoek naar klager en zijn bedrijf is nog niet afgerond. Er moet worden nagegaan in de inbeslaggenomen administratie of en van welke verkopen het contante geld aangetroffen in de woningen van klager, afkomstig is van (illegale) verkopen aan Nederlandse particulieren.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de beslagen moeten worden gehandhaafd, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat ter zake van de verdenkingen aan verdachte een geldboete of ontnemingsmaatregel zal worden opgelegd. Daarnaast is het beslag niet disproportioneel in het licht van het voorlopig berekende wederrechtelijk voordeel. Het beklag is op dit punt ongegrond.”
4.3
Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 28 april 2023 volgt dat op de zitting de op voorhand toegezonden pleitaantekeningen van de advocaat zijn voorgehouden. Deze houden onder meer in:

Subsidiair: teruggave o.g. v. persoonlijke omstandigheden
38. Daarnaast heeft cliënt ook een zwaarwegend persoonlijk belang bij teruggave van de goederen.
Iphone en laptop
39. Middels het klaagschrift was ook de Iphone 11 teruggevraagd. Deze blijkt nu al te zijn teruggegeven. Kennelijk is deze wél onderzocht door het OM. Waarom de andere telefoon (Iphone 12) en de laptop niet?
40. Het OM geeft aan in de reactie op het klaagschrift dat zij niet beschikken over de inloggegevens en daarom geen onderzoek aan de digitale gegevensdragers kunnen verrichten.
41. OM beschikt over de mogelijkheid om de telefoons/laptops 'open te breken'. Waarom wordt dat niet gedaan? Hiermee wordt altijd 'gedreigd' bij politieverhoren.
42. Beslag is meer dan 4 maanden geleden gelegd: meer dan genoeg mogelijkheden om onderzoek te verrichten.
43. Mogelijkheid tot forensische kopie?
44. Belang cliënt: laptop en telefoon nodig voor bedrijfsvoering: hierop staan inlogcodes, gehele boekhouding en administratie e.d.
45. Persoonlijk belang bij teruggave weegt aldus zwaarder dan strafvorderlijk belang, gelet op tijdsverloop en belang van cliënt bij bedrijfsvoering.
46. Verzoek dan ook tot teruggave van de laptop en telefoon, of verzoek te beslissen dat een forensische kopie gemaakt dient te worden door het OM, zodat cliënt zijn telefoon en laptop daarna terug kan krijgen om deze te gebruiken.”
4.4
Blijkens het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 28 april 2023 is door en namens de klager op die zitting aangevoerd:
“In antwoord op een vraag van de rechter deelt de klager mee dat hij de toegangscodes niet heeft verstrekt op advies van zijn advocaat en dat deze codes per maand verschillen; hij wil de codes niet geven omdat er op de laptops en iPhone ook privégegevens staan.
(…)
De advocaat deelt, in reactie op een opmerking van de officier van justitie, verder mee dat het gaat om geld van privérekeningen. Onduidelijk is echter hoe en waarop het beslag precies is gelegd. Het dossier is een chaos. Klager heeft de bedrijfsvoering tot in de puntjes geregeld.
(…)
De klager merkt op dat hem niet eerder is gevraagd om een nadere verklaring af te leggen en merkt op dat hij aan de hand van zijn administratie kan aantonen dat geen sprake is van strafbare feiten.”
4.5
Volgens datzelfde proces-verbaal heeft de officier van justitie op de zitting betoogd:
“In antwoord op een vraag van de rechter deelt de officier van justitie mee dat vanwege de weigering van de klager om toegangscodes te verstrekken van zijn iPhone en van de laptops, het onderzoek veel tijd kost en niet zo gemakkelijk is als de advocaat suggereert. Het onderzoek aan de gegevensdragers is nog niet gereed. De iPhone en de laptops zullen na afronding van het onderzoek aan de klager worden teruggegeven, maar de officier van justitie kan hierbij zonder zijn medewerking geen nadere tijdsindicatie geven.
(…)
Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen de opheffing van het beslag. De in beslag genomen goederen en gelden kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Het onderzoek aan de iPhone en de laptops is als gezegd nog niet afgerond. (…) Het is volgens de officier van justitie niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van die goederen en geldbedragen zal uitspreken. Daarnaast kunnen deze goederen en geldbedragen dienen tot verhaal/betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij een door de rechtbank te zijner tijd in de strafzaak op te leggen ontnemingsmaatregel.
Op een vraag van de rechter heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat aan de klager na afronding van het strafrechtelijk onderzoek, indien hij daartoe een onderbouwd verzoek indient, ten behoeve van zijn bedrijfsvoering eventueel de mogelijkheid kan worden geboden tot een borg- of zekerheidstelling.
(…)
De officier van justitie deelt mee dat de klager in de gelegenheid zal worden gesteld om aanvullend gehoord te worden.”
4.6
In haar beschikking heeft de rechtbank de standpunten van de klager en van de officier van justitie als volgt verwoord:

Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
een zwarte iPhone 12, twee Microsoft laptops, (…) contante geldbedragen en de tegoeden op de privérekeningen van de klager met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2]. (…)
Teruggave van de in beslag genomen goederen en geldbedragen is ook aangewezen met het oog op de persoonlijke omstandigheden van de klager. Er zijn inmiddels vier maanden verstreken, zodat voldoende tijd beschikbaar was voor afronding van het strafrechtelijk onderzoek. Klager heeft zijn telefoon en de laptops nodig voor zijn bedrijfsvoering; een faillissement dreigt als hij zijn rekeningen niet kan betalen. Verder onderzoek door de politie aan de gegevensdragers kan eventueel worden verricht met behulp van een forensische kopie, waartoe de rechtbank zo nodig opdracht kan geven. (…) Het persoonlijk belang bij teruggave weegt aldus zwaarder dan het strafvorderlijk belang, gelet op het tijdsverloop en het belang van de klager bij zijn bedrijfsvoering.
Meer subsidiair wordt verzocht om in elk geval dat deel van het in beslag genomen vuurwerk terug te geven, dat ook in Nederland verkocht mag worden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
(…)
Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen de opheffing van het beslag. De in beslag genomen goederen en gelden kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Het onderzoek aan de Iphone en de laptops is nog niet afgerond, omdat klager de toegangscodes niet wil geven en het onderzoek daardoor meer tijd kost. (…) Het is volgens de officier van justitie niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van die goederen en geldbedragen zal uitspreken. Daarnaast kunnen deze goederen en geldbedragen dienen tot verhaal/betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij een door de rechtbank te zijner tijd in de strafzaak op te leggen ontnemingsmaatregel.
Op een vraag van de rechtbank heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat aan de klager na afronding van het strafrechtelijk onderzoek, indien hij daartoe een onderbouwd verzoek indient, ten behoeve van zijn bedrijfsvoering eventueel de mogelijkheid kan worden geboden tot een borg- of zekerheidstelling.
Tot slot is door de officier van justitie opgemerkt, dat als klager door de politie aanvullend gehoord wil worden over zijn administratie van het in beslag genomen vuurwerk, hiertoe een afspraak zal worden gemaakt.”
4.7
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en heeft in dat kader onder meer het volgende overwogen:

Beklag tegen het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag
(…)
De klager wordt verdacht van overtreding van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit en van witwassen.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een redelijk vermoeden dat de klager zich heeft schuldig gemaakt aan de genoemde strafbare feiten. (…) Het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag heeft ten doel om de waarheid aan de dag te brengen, dan wel om mogelijk wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen. Het beslag is naar het oordeel van de rechtbank onder de geschetste feiten en omstandigheden op goede gronden gelegd.
Ten aanzien van de laptops en de iPhone stelt de rechtbank vast dat het strafrechtelijk onderzoek door de politie nog gaande is. Dat het onderzoek nog niet is afgerond, moet deels worden toegeschreven aan de weigering van de klager om wachtwoorden en inlogcodes te verstrekken. Het strafvorderlijk belang verzet zich daarom op dit moment tegen teruggave van de in beslag genomen gegevensdragers. Gelet op de omvang van het strafrechtelijk onderzoek ziet de rechtbank, ondanks de door de klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden, in het tijdsverloop thans geen reden voor een ander oordeel. Zonder nadere analyse van de beschikbare digitale gegevens ziet de rechtbank op dit moment ook geen ruimte voor een opdracht aan de officier van justitie tot het maken van een forensische kopie ten behoeve van de bedrijfsvoering van de klager.
Alles overziend acht de rechtbank het voorshands niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de geldbedragen, de beide laptops en de iPhone zal bevelen.
Beklag tegen het op de voet van artikel 94a Sv gelegde beslag
(…)
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook het op artikel 94a Sv gebaseerde beslag op goede gronden is gelegd, aangezien de klager wordt verdacht van misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Op dit moment kan in redelijkheid niet gesteld worden dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Ook dit gedeelte van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij op basis van de mededelingen van de officier van justitie tijdens de behandeling in raadkamer, ervan uitgaat dat de klager op korte termijn door de politie aanvullend zal worden gehoord naar aanleiding van het onderzoek van zijn administratie en dat, afhankelijk van de verdere onderzoeksbevindingen, de bedrijfsbelangen van de klager worden betrokken in de besluitvorming ten aanzien van het beslag.”

5.Het middel

5.1
In het middel wordt geklaagd dat “de rechtbank ten onrechte niet blijk [heeft] gegeven een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zodat de beschikking niet in stand kan blijven.” In de toelichting op het middel wordt nog opgemerkt dat daaraan “niet afdoet dat de rechtbank [AG: in haar beschikking van 11 mei 2023] heeft overwogen dat zij op basis van de mededelingen van de officier van justitie tijdens de behandeling in raadkamer ervan uitgaat dat de klager op
korte termijndoor de politie aanvullend zal worden gehoord (…), nu de rechtbank in dat geval de behandeling had kunnen en dienen aan te houden teneinde binnen de door de rechtbank te bepalen korte termijn nader door het openbaar ministerie daarover te worden geïnformeerd. Volledigheidshalve merkt klager daarbij nog op dat ten tijde van indiening van de cassatieschriftuur [AG: op 14 augustus 2023] klager nog steeds niet aanvullend is gehoord zodat de door de rechtbank uitgesproken wens en aansporing van het O.M. ijdel is gebleken.”
5.2
In zijn beschikking van 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128,
NJ2023/149, m.nt. P.A.M. Mevis, is de Hoge Raad ingegaan op het algemene beoordelingskader voor beklagprocedures over inbeslagneming en is daarbij “tot een zekere bijstelling [gekomen] van de rechtspraak met betrekking tot (…) de beoordeling door de beklagrechter of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”
5.3
Uit de beschikking van 31 januari 2023 volgt dat de rechter niet verplicht is ambtshalve te onderzoeken of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wel
kande rechter gehouden zijn blijk te geven van een dergelijk onderzoek als door of namens de klager is aangevoerd dat zijn persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag. De vraag wanneer de rechter blijk moet geven van een onderzoek naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag en welke eisen moeten worden gesteld aan de motivering van zijn beslissing, is volgens de Hoge Raad niet in algemene zin te beantwoorden, maar afhankelijk van de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten. Ook is van belang wat daarover door het Openbaar Ministerie is ingebracht. Verder komt betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak (of in de ontnemingsprocedure) valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen, kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag. [3] Van het Openbaar Ministerie mag worden verlangd dat het informatie verschaft over het beslag en over de onderliggende strafzaak of ontnemingsprocedure. Als de beklagrechter van oordeel is dat hij over onvoldoende gegevens beschikt voor de beoordeling van het klaagschrift, brengt de onderzoekstaak van de beklagrechter met zich dat hij zich nader laat informeren. Zo nodig houdt de rechter daartoe het onderzoek in raadkamer aan. [4]
5.4
In het kader van het beklag is, in het (aanvullend) klaagschrift en tijdens de raadkamerzitting, kort gezegd het volgende aangevoerd over het beslag:
(i) iPhone en laptop: deze gegevensdragers zijn nodig voor de bedrijfsvoering, omdat hierop inlogcodes en de administratie staan;
(ii) girale en contante geldbedragen: beschikking over deze gelden is nodig om openstaande schulden van circa € 175.000 bij leveranciers en andere schuldeisers te voldoen. Een faillissement dreigt als de klager de rekeningen niet kan betalen.
5.5
Gelet hierop kan niet anders worden geconcludeerd dan dat door en namens de klager ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen is aangevoerd dat diens persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het strafvorderlijk belang bij het voortduren daarvan. Dit brengt mee dat de rechter gehouden
kanzijn blijk te geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Beslag op gegevensdragers
5.6
Ten aanzien van de inbeslaggenomen gegevensdragers moet voorop worden gesteld dat de rechtbank er, anders dan de stellers van het middel betogen, wel degelijk blijk van heeft gegeven een afweging te hebben gemaakt tussen het strafvorderlijk belang en het persoonlijk belang van de klager. De rechtbank heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen iPhone en laptops immers overwogen dat “het strafvorderlijk belang [zich] verzet” tegen teruggave en dat de rechtbank “in het tijdsverloop” thans geen reden ziet voor een ander oordeel “ondanks de door de klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden”. Voor zover in het middel wordt geklaagd dat uit het oordeel van de rechtbank in het geheel niet blijkt dat zij heeft onderzocht of het voortduren van het beslag in overeenstemming is met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, gaat het uit van een verkeerde lezing van de beschikking. In zoverre faalt het middel.
5.7
Voor zover in het middel wordt geklaagd dat de rechtbank haar beslissing over de proportionaliteit en subsidiariteit van een voortdurend beslag op de gegevensdragers ontoereikend heeft gemotiveerd, zij nog eens herhaald dat de eisen die aan die motivering worden gesteld afhankelijk zijn van het tijdsverloop én van hetgeen door de klager en het Openbaar Ministerie in dit verband is aangevoerd. Ten aanzien van de gegevensdragers heeft de klager aangevoerd dat deze nodig zijn voor de bedrijfsvoering omdat daarop administratie en inlogcodes staan. Dit standpunt is pas op de zitting van de raadkamer op 28 april 2023 naar voren gebracht en niet met enige vorm van bewijs gestaafd. Door het Openbaar Ministerie is daar tegenover gesteld dat het onderzoek aan de gegevensdragers veel tijd kost doordat de klager weigert de toegangscodes te verstrekken van de iPhone en laptops. Uit de inhoud van de beschikking blijkt dat de rechtbank aan dit gebrek aan medewerking de conclusie heeft verbonden dat het strafvorderlijk (onderzoeks)belang zich verzet tegen teruggave. Bij gebrek aan inzicht in de informatie die op de gegevensdragers staat ziet de rechtbank ook geen ruimte voor een opdracht aan de officier van justitie tot het maken van een forensische kopie ten behoeve van de bedrijfsvoering van de klager. De rechtbank heeft bovendien overwogen dat zij gelet op de omvang van het strafrechtelijk onderzoek, “ondanks de door de klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden”, ook in het tijdsverloop, dat ten tijde van de behandeling van het klaagschrift circa vier maanden bedroeg, geen reden ziet voor een ander oordeeI over het voortzetten van het beslag. Naar mijn mening heeft de rechtbank haar beslissing dat de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet met zich brengen dat het beslag dient te worden beëindigd, toereikend gemotiveerd. [5]
Beslag op contante gelden en bankrekeningen
5.8
Ten aanzien van het beslag op de contante gelden en de bankrekeningen heeft de rechtbank zich niet expliciet uitgelaten over de proportionaliteit en subsidiariteit daarvan. Wel heeft de rechtbank overwogen, zoals ook door de stellers van het middel wordt opgemerkt, dat de rechtbank ervan uitgaat dat de klager op korte termijn aanvullend zal worden gehoord door de politie “en dat, afhankelijk van de verdere onderzoeksbevindingen, de bedrijfsbelangen van de klager worden betrokken in de besluitvorming ten aanzien van het beslag.” Ik meen dat de rechtbank met deze overweging tot uitdrukking heeft gebracht dat zij van oordeel is dat de belangen van de klager op het moment van het wijzen van de beschikking niet zwaarder wegen dan het belang van strafvordering.
5.9
In het geval de Hoge Raad de door mij bedoelde overweging anders begrijpt, meen ik dat de rechtbank niet gehouden was tot een onderzoek naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het ‘financiële’ beslag. De stelling van de klager dat de gelden nodig zijn om schulden ad € 175.000 af te betalen en dat anders een faillissement dreigt, is in het klaagschrift in het geheel niet onderbouwd, terwijl dit wel op de weg van de klager had gelegen nu dergelijke schulden eenvoudig met openstaande facturen kunnen worden gestaafd. Daarnaast valt op dat dit punt voor het eerst in het aanvullend klaagschrift wordt aangevoerd en hiervoor op de raadkamerzitting in het geheel geen bijzondere aandacht is gevraagd, laat staan dat dit punt op die zitting (nader) is toegelicht. Tegen deze achtergrond is het kennelijke oordeel van de rechtbank dat zich in het onderhavige geval geen feiten en omstandigheden voordoen die maken dat het zowel klassiek als conservatoir gelegde beslag op de contante en girale gelden niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, niet onbegrijpelijk. [6] Dat geldt te meer indien ten aanzien van het conservatoir beslag in aanmerking wordt genomen dat de officier van justitie in zijn schriftelijk standpunt van 12 april 2023 erop heeft gewezen dat de rechter-commissaris hem na toetsing van de verdenkingen heeft gemachtigd tot een conservatoire beslaglegging van meer dan € 126.000. Het ‘financiële’ beslag bedraagt circa € 69.000. Dat is iets meer dan de helft van het bedrag waartoe de rechter-commissaris de officier van justitie heeft gemachtigd.

6.Slotsom

6.1
De klager is niet-ontvankelijk in het cassatieberoep voor zover het beklag is gericht tegen het inbeslaggenomen vuurwerk en voor het overige geldt dat het middel kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt deels tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep in cassatie en deels tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De rechtbank heeft in de kop van haar beslissing staan dat het gaat om een klaagschrift dat is ingediend “op grond van artikel 552a juncto artikel 5.4.10” Sv. Verderop in haar beslissing overweegt de rechtbank: “Bij de uitvoering van het EOB is het Nederlands recht van toepassing en dient de beoordeling van het klaagschrift plaats te vinden op de voet van artikel 522a [AG: lees 552a] Sv.” In feite gaat het dus om een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv.
2.Zie bv. HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:999, rov. 2.4.
3.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128,
4.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128,
5.Vgl. HR 16 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:730 (art. 81 RO).
6.Vgl. HR 16 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:729 (art. 81 RO) en HR 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1739 (art. 81 RO).