Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij beslag is gelegd op een personenauto van de klager, die verdacht werd van rijden zonder rijbewijs. De rechtbank had op 24 mei 2022 een beslissing genomen op een klaagschrift van de klager, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door zijn advocaten R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters. De klager stelde dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of de voortzetting van het beslag in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de klager niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 16 mei 2023 het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland in stand bleef. De beschikking werd gegeven door de vice-president V. van den Brink, samen met de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.