Conclusie
DPD),
1.Get Moving B.V. (hierna: Get Moving),
Bosch Transport, en samen met Get Moving:
Get Moving c.s., in vrouwelijk enkelvoud).
1.Feiten
arrest). [1]
Overeenkomsten) hebben dezelfde inhoud.
Artikel 27 Inwerkingtreding en duur van de Overeenkomst
27.2. De Overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van één jaar en wordt daaropvolgend telkens stilzwijgend verlengd voor de duur van telkens één jaar.
2.Procesverloop
In eerste aanleg
rechtbank). Get Moving c.s. vorderde, samengevat en voor zover in cassatie van belang, betaling van schadevergoeding door DPD uit hoofde van wanprestatie onder de Overeenkomsten.
vonnis) heeft de rechtbank, samengevat, de vorderingen van Get Moving c.s. afgewezen.
hof).
Primairstellen Get Moving c.s. zich op het standpunt dat aan de opzegging op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) nadere eisen gesteld hadden moeten worden, in die zin dat aan de opzegging een langere opzeggingstermijn verbonden had moeten worden. De tekortkoming in de wijze van opzeggen vertaalt zich volgens Get Moving c.s. in de verplichting tot het voldoen van schadevergoeding door DPD. (…)
(…)
3.39. Het voorgaande [kort gezegd: rov. 3.18-3.38, A-G] betekent dat DPD toerekenbaar is tekortgeschoten jegens Get Moving c.s. door conform de opzegregeling de overeenkomsten op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Op basis van deze toerekenbare tekortkoming kunnen Get Moving c.s. aanspraak maken op vergoeding van de hieruit voor hun voortvloeiende schade (artikel 6:74 BW).” [4]
3.Bespreking van het cassatiemiddel
klacht a(en bestrijkt nr. 1.2).
Goglio/SMQ Group-arrest [5] voortvloeiende regel dat een in een duurovereenkomst opgenomen opzegregeling op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met “nadere eisen” kan worden aangevuld, niet meebrengt dat een in een duurovereenkomst overeengekomen opzegtermijn met toepassing van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden verlengd respectievelijk dat een langere opzegtermijn mag worden aangenomen dan is overeengekomen. Dan wel ziet het hof eraan voorbij dat voor zodanige “nadere eisen” (enkel) ruimte is indien partijen die eisen (in het geheel) niet in de opzegregeling hebben opgenomen. [6] Deze “nadere eisen” kunnen geen aanvulling betreffen van eisen die partijen wél reeds uitdrukkelijk in de opzegregeling hebben opgenomen, [7] want er is dan geen sprake van een leemte (die met een nader vereiste kan worden ingevuld), maar van een wijziging van de door partijen getroffen regeling. Dit is
klacht b(en bestrijkt nr. 1.3).
klacht c(en bestrijkt nr. 1.4).
klacht d(en bestrijkt nr. 1.5).
klacht e(en bestrijkt nr. 1.6).
klacht f(en bestrijkt nr. 1.7).
klacht g(en bestrijkt nr. 1.8).
klacht a.
klacht b.
Goglio/SMQ Group-arrest van de Hoge Raad niet een rechtsregel voort die het hof in het bestreden oordeel miskent. In het bijzonder betekent de verwijzing in dit arrest naar “nadere eisen”, [14] anders dan de klacht wil, níet dat van dergelijke eisen geen sprake kan zijn met betrekking tot een punt waarop in een overeenkomst al een regeling is opgenomen, omdat inzake dit punt dan al, met die uitdrukkelijke regeling, een regeling is getroffen. [15] Of anders gezegd: níet geldt dat van dergelijke eisen slechts sprake kan zijn bij
extraeisen waaraan moet worden voldaan, dus
bovenopde punten waarop partijen al regelingen hebben getroffen en die dan blijven staan. [16] Zo’n restrictieve rechtsregel bestaat derhalve niet. [17]
klacht c.
klacht d.
klacht e.
klacht f.
klacht g.
aanvullingvan de in de Overeenkomsten opgenomen opzegregeling vanwege de vastgestelde leemte dienaangaande, en wel op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 6:248 lid 1 BW. [27] Het betreft dus geen correctie van de desbetreffende rechtsverhoudingen, maar een aanvulling in dat kader. De aanloop naar rov. 3.38, in het bijzonder vanaf rov. 3.22 (waaronder dus rov. 3.25), staat helemaal in de sleutel van zo’n aanvulling - gelijk rov. 3.38. Bovendien moet rov. 3.22-3.38 worden gelezen tegen de achtergrond van rov. 3.20-3.21, waarin het hof ingaat op het juridische kader van opzegging van duurovereenkomsten (specifiek art. 6:248 lid 1-2 BW) en overweegt dat in zoverre de redelijkheid en billijkheid, dus ook de aanvullende werking daarvan als bedoeld in art. 6:248 lid 1 BW, fungeert als correctiemechanisme op het beginsel van contractsvrijheid (wat daar ook van zij). Daarop sluit ook rov. 3.38 dus mooi aan. Kortom, ook deze klacht mist feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.
klacht a(en bestrijkt nr. 1.9).
klacht b(en bestrijkt nr. 1.10).
klacht a.
klacht b.