ECLI:NL:PHR:2024:1385

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
24/01538
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen de gegrondverklaring van een klaagschrift tot opheffing van beslag op een Rolex-horloge

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het klaagschrift van de klager tot opheffing van het beslag op een Rolex-horloge gegrond werd verklaard. De klager, geboren in 1994, had het horloge in beslag genomen gekregen in het kader van een onderzoek naar witwassen. De rechtbank oordeelde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later zou besluiten tot verbeurdverklaring van het horloge, wat leidde tot de gegrondverklaring van het klaagschrift. Het Openbaar Ministerie was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank te ver vooruitliep op de uitkomst van de strafzaak. De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij de klager en zijn broer werden aangehouden na een verkeerscontrole, waarbij grote geldbedragen in beslag werden genomen. De klager stelde dat het horloge een cadeau was van zijn vader, maar het Openbaar Ministerie betwistte de legale herkomst van het horloge. De Hoge Raad zal nu de beslissing van de rechtbank heroverwegen en de zaak terugverwijzen voor een nieuwe beoordeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01538 B
Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 6 maart 2024 [1] het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van een in beslag genomen horloge van het merk Rolex, gegrond verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/01541. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 18 maart 2024 ingesteld door de officier van justitie. [officier van justitie] , plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt opgekomen tegen (de motivering van) de gegrondverklaring van het klaagschrift.
1.4
Namens de klager heeft A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende tegenspraak ingediend.
1.5
Het middel is terecht voorgesteld. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak.

2.Het verloop van de zaak

2.1
Chronologisch is de zaak – voor zover daarvan blijkt uit de in cassatie ter beschikking staande stukken – als volgt verlopen.
2.2
Vanwege een defect remlicht en het door de bestuurder negeren van een stopbord heeft de politie een auto met het kenteken [kenteken] onderworpen aan een (voertuig)controle. [2] De broer van de klager bleek de bestuurder van de auto te zijn en de klager de bijrijder. Tijdens de controle is onder de bijrijdersstoel een tas met daarin € 24.090,00 aan contanten aangetroffen. Verder is bij de klager € 1.062,25 aan contanten aangetroffen. Vervolgens zijn de klager en zijn broer aangehouden in verband met een verdenking van witwassen. De aangetroffen geldbedragen en het Rolex-horloge dat de klager tijdens zijn aanhouding om zijn pols droeg, zijn op grond van art. 94 Sv in beslag genomen.
2.3
Op 23 januari 2024 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van het in beslag genomen horloge. Dit klaagschrift houdt in:
“1. Op 15 december 2023 is te Wierden bij klager in beslag genomen een horloge van het merk Rolex. Een kennisgeving inbeslagneming heeft klager tot op heden niet ontvangen.
2. Zoals blijkt uit bijgaande verklaring van de vader van klager heeft deze het horloge aan klager cadeau gedaan en behoort dit aan klager in eigendom toe.
3. Gelet op het feit dat er geen belang van strafvordering is dat zich tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp verzet, heeft klager als rechthebbende en beslagene alle recht op een last tot teruggave van het voorwerp. Klager meent dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, niet de teruggave van het in beslag genomen voorwerp zal gelasten.
REDENEN WAAROM klager zich wendt tot uw rechtbank met het verzoek de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten.”
2.4
De bij het klaagschrift gevoegde ongedateerde en handgeschreven verklaring van (vermoedelijk) de vader van de klager houdt in: [3]
“Geachte heer/mevrouw,
Op 15 januari 2023 omstreeks 19:00/19:30 uur is mijn zoon Ahmed [klager] staande gehouden. Hij is toen in hechtenis genomen. Er zijn toen bepaalde spullen in beslag genomen waaronder een Rolex-horloge. Dit horloge heb ik destijds bekostigd voor mijn zoon. Hij heeft dit als cadeau van mij gekregen. Dit horloge is een soort nalatenschap voor mijn zoon. Graag zie ik het horloge zo snel mogelijk terug.
Met vriendelijke groeten
Hasan [klager] ”
2.5
De schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het klaagschrift van de klager houdt onder meer in:

5.
Relevante gegevens zaak: korte omschrijving verdenking en strafartikel.
Uit PV verdenking:
“Op donderdag 14 september 2023, omstreeks 19:15 uur, werd het voertuig [kenteken] op de locatie Almelosestraat te Wierden gecontroleerd door de politie. Reden voor de controle was het feit dat er een remlicht defect was en dat de bestuurder van het voertuig een stopbord (bord B7) negeerde. De bestuurder voldeed aan het gegeven stopteken en in het voertuig bleek de bestuurder F.T.K. [klager] (2002) en de bijrijder A. [klager] (1994) [A-G: te zijn]. Tijdens de controle werd het bijrijdersportier geopend waarbij verbalisant zag dat A. [klager] een plastic tasje onder de bijrijdersstoel probeerde te duwen. De bijrijder werd onderworpen aan een controle rijden onder invloed en de test hiervan bleek negatief. A. [klager] werd bevraagd naar wat er in het tasje zat maar weigerde hierover iets te verklaren. Er werd een voortgezette controle op de Wegenverkeerswet toegepast waarbij er onder andere gecontroleerd werd op de technische eisen van het voertuig. Bij het controleren van de gordel van de bijrijderskant werd de bijrijdersstoel naar achteren geschoven waardoor de opening van de plastic tas zichtbaar werd. In de plastic tas werd een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen. Hierop werden verdachten A. [klager] en F.T.K. [klager] aangehouden ter zake witwassen. Het bleek ons niet aannemelijk dat het geld afkomstig is uit een legale inkomstenbron. Verdachte A. [klager] verklaarde tegen verbalisanten eigenaar te zijn van het geld.".
(…)
9.
Is voortduring van het beslag nodig? Ja/
Toelichting
De verklaring van de vader van verdachte is niet verifieerbaar Het betreft een handgeschreven briefje. Er is geen factuur bijgevoegd waaruit zou blijken dat vader dit horloge op legale wijze voor zijn zoon heeft gekocht. Enkel de verklaring (waarvan onvoldoende valt vast te stellen dat vader dit zelf verklaart) dat hij het horloge heeft gekocht is onvoldoende.
Daarbij komt dat:
-verdachte niet (anders dan door de klaagschriften voor teruggave beslag) heeft gereageerd op de aan hem op 15 december 2023 uitgereikte 3-dagen brief.
-uit de telefoon blijkt dat verdachten kort voor het moment van aanhouding geappt hebben om naar Rotterdam te gaan voor de aankoop van drugs.
-verdachten ook een zeer groot contant geldbedrag bij zich hadden.
Zie in dat kader klaagschrift 002082:
-verdachte A. [klager] verklaarde eigenaar te zijn van het geld. Op geen enkel moment hebben verdachten verklaard dat het geld in bewaring was gegeven door E. Soylu.
-verdachte A. [klager] geprobeerd heeft het tasje – uit het zicht van de verbalisanten – onder de stoel te schuiven.
-de stelling dat E. Soylu het geld zou hebben geleend op geen enkele wijze is onderbouwd.
-de naam E. Soylu niet voorkomt in het dossier.
-als het geld wel in bewaring was gegeven dan is het totaalbedrag op zichzelf genomen een vreemd bedrag: € 1.065,25 + € 24.090,- = € 25.155,25. Logischer zou dan zijn een rond bedrag van € 25.000.
Er ligt een verdenking witwassen. Horloge is vatbaar voor verbeurdverklaring.
(…)
12.
Conclusie
Gezien het bovenstaande is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het beslag wegens het voortduren van strafvorderlijk belang dient te worden gehandhaafd en dat het klaagschrift daarom ongegrond moet worden verklaard.”
2.6
Op 6 maart 2024 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank het klaagschrift behandeld. Het proces-verbaal van deze raadkamerzitting houdt het volgende in:
“Dit betekent dat het enkel gaat om het klaagschrift van A. [klager] (met betrekking tot het in beslag genomen Rolex-horloge) en het klaagschrift van E. Soylu (met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag van € 25.000,00 in contanten).
(…)
Daarnaar gevraagd deelt
klager A. [klager], zakelijk weergegeven, het volgende mee.
Het bedrag van € 1.065,00 is onder mij in beslag genomen. Dit bedrag hoorde bij het bedrag van € 24.090,00. Ik had geld nodig en ik zou dit later terugbetalen. U houdt mij voor dat ik bij de politie zou hebben verklaard dat al het geld van mij is, maar dat heb ik niet gezegd. Ik klaag enkel over het horloge. U houdt mij voor dat wij in Wierden zijn gecontroleerd. Mijn ex-vriendin en kinderen wonen in Wierden en ik had daar gegeten. Ik wilde daarna naar mijn neef toe gaan.
(…)
Daarnaar gevraagd deelt
klager Soylu, zakelijk weergegeven, het volgende mee.
Hij zou inderdaad langskomen. Ik zat te wachten en ik kon hem niet bereiken. Ik was bang dat ik mijn geld niet terug zou krijgen. Ik ben werkzaam bij de Twentsche Kabelfabriek (TKF) en ik verdien momenteel € 3.100,00 netto per maand.
De raadsman voert het woord en deelt, zakelijk weergegeven, het volgende mee.
Op de door ons overgelegde bankafschriften is te zien dat klager en belanghebbende Soylu wekelijks een salaris krijgt uitbetaald door Timing Flexdiensten. Zie bijvoorbeeld de datum 3 december 2019, 10 december 2019 en 17 december 2019, 7 januari 2020 en 14 januari 2020.
(…)
Daarnaar gevraagd deelt
klager A. [klager], zakelijk weergegeven, het volgende mee.
Ik denk wel dat het horloge echt is. Mijn vader heeft het horloge gekocht in Turkije, waarschijnlijk van een kennis. Wij hebben hier allebei geen aankoopbon van.
Daarnaar gevraagd deelt
klager Soylu, zakelijk weergegeven, het volgende mee.
Ik kampte in het verleden met een gokverslaving. Ik gokte veel in de snackbar. Ik kan niet bij iedereen terecht om geld in bewaring te geven. Ik ben aan het sparen voor een eigen onderneming in de in- en verkoop van schadeauto‘s. Om snel een goedkope auto te kunnen kopen, moet ik snel over contant geld kunnen beschikken. Er wordt namelijk vaak gebruikgemaakt van contant geld, omdat geld overmaken naar Duitsland niet altijd handig is. (…)
Klager A. [klager]deelt, zakelijk weergegeven, het volgende mee.
(…) Het horloge was bedoeld als een soort nalatenschap. Als ik dan ooit krap bij kas zou zitten, kon ik het horloge verkopen. (…) Ik kan ook niet aantonen dat het geld van mij is, dus het zou raar zijn als ik dat zou zeggen. (…)
De officier van justitie voert het woord en deelt, zakelijk weergegeven, het volgende mee.
(…) Ten aanzien van het beslag op het horloge stel ik mij (…) op het standpunt dat het beslag wegens het voortduren van strafvorderlijk belang dient te worden gehandhaafd en dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Gelet op de verdenking van witwassen, is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat het horloge door een strafrechter, later oordelend, verbeurd zal worden verklaard. De verklaring van klager A. [klager] dat hij het horloge als cadeau heeft gekregen van zijn vader uit Turkije, is onvoldoende verifieerbaar en derhalve onvoldoende onderbouwd. (…)
De raadsman voert het woord en deelt, zakelijk weergegeven, het volgende mee.
(…)
Het klaagschrift van
klager A. [klager]dient (…) gegrond te worden verklaard, het beslag dient te worden opgeheven en het in beslag genomen horloge moet aan hem worden afgegeven. Het horloge behoort aan klager A. [klager] toe. Hij heeft het horloge als cadeau van zijn vader uit Turkije gekregen. Zijn vader heeft het horloge in Turkije gekocht en beschikt niet over een aankoopbon. Ter onderbouwing van het vorenstaande heb ik een handgeschreven verklaring en een kopie van het legitimatiebewijs van de vader van klager A. [klager] overgelegd. De officier van justitie wijst op een aantal feiten en omstandigheden die uit het dossier zouden blijken. Zo zou klager A. [klager] samen met zijn broer onderweg zijn naar Rotterdam voor de aanschaf van drugs. Dit blijkt echter niet uit het dossier en het is tijdens het verhoor ook niet aan de orde geweest. Ook dit punt dient buiten beschouwing te worden gelaten. Er is geen sprake van een strafvorderlijk belang dat zich verzet tegen teruggave van het in beslag genomen horloge. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, niet de teruggave van het in beslag genomen horloge zal gelasten. (…)
De officier van justitie deelt desgevraagd mede dat zij niet weet of er momenteel nog onderzoek wordt gedaan.
(…)
De rechter deelt mede dat hij de behandeling van de klaagschriften niet zal aanhouden en geeft aan dat de reden hiervoor (mede) is gelegen in de omstandigheid dat op dit moment niet duidelijk is of sprake is van een lopend onderzoek of een strafrechtelijke vervolging van klager Soylu en/of klager A. [klager] .
De rechter sluit de behandeling in raadkamer en deelt mee dat hij meteen uitspraak doet.
De rechter overweegt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat het beslag op het geldbedrag, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het geld in beslag is genomen onder klager A. [klager] , rechtmatig is gelegd. Klager A. [klager] kon geen verklaring geven voor het geld en uit onderzoek aan de telefoon zou blijken dat sprake zou zijn van de intentie om in Rotterdam drugs te kopen. Het verhaal van de telefoon is niet te verifiëren. Klager A. [klager] verklaart dat hij bij zijn ex-partner en kinderen in Wierden op bezoek was geweest en geeft nu wel een verklaring voor het geld. Het is niet onvoorstelbaar dat klager A. [klager] zenuwachtig was ten tijde van de controle en dat hij het geld toch heeft weggefrommeld in de auto. Klager Soylu en zijn raadsman hebben ter terechtzitting middels de overgelegde bankafschriften op een controleerbare en verifieerbare wijze laten zien dat klager Soylu over een legale bron van inkomsten beschikt en dus over de middelen beschikte om het in beslag genomen geldbedrag (…) te sparen. Deze bankafschriften bieden tevens steun voor zijn verklaring dat klager Soylu in het verleden kampte met een gokverslaving, nu op de bankafschriften vele afschrijvingen van ‘Cafetaria De Tunnel ALMELO’ te zien zijn. Klager A. [klager] , als beslagene en belanghebbende, heeft ter terechtzitting bevestigd dat het geld van klager Soylu is. De verklaring van klager Soylu dat het geldbedrag van € 25.155,25 aan hem toebehoort, komt de rechter gelet op het bovenstaande dan ook niet zonder meer onaannemelijk voor. Dit geldt ook voor het klaagschrift van klager A. [klager] met betrekking tot het in beslag genomen Rolex-horloge. Klager A. [klager] en zijn raadsman hebben ter zitting aangevoerd dat het horloge een cadeau is van de vader van klager A. [klager] . Het horloge is door vader in Turkije gekocht en vader noch klager A. [klager] beschikt over een aankoopbon. De rechter kan, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet zonder meer uitsluiten dat de verklaring van klager A. [klager] over de herkomst van het horloge juist is. De omstandigheid dat klager A. [klager] niet beschikt over een aankoopbon van het horloge, doet hier niet aan af nu niet gebleken is van een criminele herkomst van het horloge. Kortom, de rechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het verhaal van zowel klager Soylu als klager A. [klager] . Het is een toevalstreffer geweest. De rechter is gelet op het verhandelde ter zitting van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag en het in beslag genomen horloge zal bevelen. De rechter dient een marginale toetsing te hanteren. De klaagschriften worden gelet op het bovenstaande beide gegrond verklaard.”
2.7
In de van de op de raadkamerzitting genomen beslissing opgemaakte beschikking heeft de rechtbank het volgende overwogen:

5. De beoordeling
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De raadkamer dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruitloopt op het in de strafzaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager, of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
Beoordeling
(…)
Vooreerst is de raadkamer van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het horloge in beslag genomen is onder [klager] , het beslag rechtmatig is gelegd.
(…)
De raadkamer overweegt het volgende. Klager en zijn raadsman hebben ter zitting aangevoerd dat het horloge een cadeau is van de vader van klager. Het horloge is door vader in Turkije gekocht en vader evenmin als klager beschikt over een aankoopbon. De raadkamer kan, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet uitsluiten dat de verklaring van klager over de herkomst van het horloge juist is. De omstandigheid dat klager niet beschikt over een aankoopbon van het horloge, doet hier niet aan af nu niet gebleken is van een criminele herkomst van het horloge. De raadkamer is van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het in beslag genomen horloge zal bevelen. Het klaagschrift wordt daarom gegrond verklaard.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het beklag
gegronden gelast de
teruggavevan
het horlogeaan klager.”

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat “de rechtbank met haar oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen horloge zal verbeurdverklaren, te ver is vooruitgelopen op de beslissingen die zullen worden gegeven in de strafzaak tegen klager”, althans dat het oordeel van de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
Het juridisch kader
3.2
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Daaraan ligt ten grondslag dat de beklagrechter niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure dient te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. [4]
3.3
De rechter moet bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van art. 94 Sv, a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [5] Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. [6]
3.4
De beklagrechter moet in een procedure als de onderhavige met het oog op de beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag beoordelen of op basis van het dossier en hetgeen in raadkamer door de officier van justitie en door of namens de klager is aangevoerd – en derhalve uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift – jegens de klager een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedraging kan volgen. [7] Evenals in mijn conclusies vóór HR 2 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:506 en HR 24 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1121 verwijs ik ook hier naar de conclusies van A-G Spronken vóór HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1886 en HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:417,
NJ2023/152, m.nt. P.A.M. Mevis, waarin zij heeft opgemerkt dat eigenlijk alleen een redelijk vermoeden dat “volstrekt uit de lucht gegrepen is”, kan leiden tot het oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verbeurdverklaring (of onttrekking aan het verkeer) van het in beslag genomen voorwerp zal volgen.
De bespreking van het middel
3.5
De rechtbank heeft in haar beschikking op zichzelf het juiste, in randnr. 3.2 vooropgestelde toetsingskader, benoemd. Daarover wordt in de cassatieschriftuur terecht niet geklaagd. Wel wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat “het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het in beslag genomen horloge zal bevelen”. Volgens de steller van het middel moet de rechtbank tot dat oordeel zijn gekomen doordat zij geloof heeft gehecht aan de verklaring van de klager over de herkomst van het horloge. Daarmee is de rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd voorbijgegaan aan hetgeen door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht en is zij te ver vooruitgelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak, aldus de steller van het middel.
3.6
De steller van het middel heeft wat mij betreft het gelijk aan zijn zijde. In dat verband valt in de eerste plaats op dat de beklagrechter de beslissing tot opheffing van het beslag neemt op basis van een incompleet dossier. Wanneer de beklagrechter op basis van een onvolledig dossier oordeelt dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag, begeeft hij zich op glad ijs. Nergens uit blijkt in hoeverre de politie al nader onderzoek heeft kunnen doen naar de (nauwelijks onderbouwde) verklaringen van de klager en zijn vader. Juist de onvolledigheid van het dossier is voor de Hoge Raad steevast een van de twee redenen om het onderzoek naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv aan te merken als een onderzoek dat een summier karakter draagt. In de tweede plaats valt op dat de rechtbank van oordeel lijkt te zijn dat van een verdenking van witwassen geen sprake meer is. De te zijner tijd door de zittingsrechter in de bewijsvoering voor witwassen te beantwoorden vraag of de klager – mede gelet op de door of namens hem overgelegde documenten – een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het in beslag genomen horloge en/of het geld waarmee dat horloge is gefinancierd, heeft de beklagrechter in feite al beantwoord. Daarmee heeft hij plaatsgenomen op de stoel van de strafrechter en is hij vooruitgelopen op een in de strafzaak door de zittingsrechter te geven oordeel. En dat laatste is wat de Hoge Raad in zijn rechtspraak wil voorkomen en steeds als tweede reden noemt voor het summiere karakter van de beklagprocedure (zie hiervoor onder randnr. 3.2). Een en ander is niet goed te rijmen met de – terechte – vooropstelling van de rechtbank dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt.
3.7
Gelet op de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het klaagschrift van de klager en hetgeen de officier van justitie in raadkamer naar voren heeft gebracht, te weten kort gezegd dat i) de klager wordt verdacht van witwassen, ii) het in beslag genomen horloge vermoedelijk een voorwerp van dat witwassen betreft, iii) de verklaringen van de verdachte en zijn vader over de (legale) herkomst van het horloge niet, althans onvoldoende verifieerbaar en onderbouwd zijn en iv) het Openbaar Ministerie voornemens is in de strafzaak tegen de klager de verbeurdverklaring van het horloge te vorderen, kan in redelijkheid niet worden gezegd dat het redelijk vermoeden van schuld aan het verweten witwassen door de klager volstrekt uit de lucht is gegrepen. In het licht daarvan voert de steller van het middel terecht aan dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – de omstandigheid dat de rechtbank
niet (zonder meer) kan uitsluitendat de – (nog) niet door de politie en/of het Openbaar Ministerie geverifieerde/gefalsificeerde – verklaring van de klager over de herkomst van het horloge juist is, onvoldoende is om het oordeel van de rechtbank te kunnen dragen dat het dús
hoogst onwaarschijnlijkis dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het horloge zal bevelen. Op voorhand is niet ondenkbaar dat in de strafprocedure de verklaring van de klager wordt weerlegd en de strafrechter over de vraag of sprake is van witwassen, anders zal oordelen dan de beklagrechter. Derhalve is het oordeel van de beklagkamer dat “het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het in beslag genomen horloge zal bevelen”, mede gelet op hetgeen door het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht, ontoereikend gemotiveerd.

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De bestreden beschikking houdt onder het kopje “6. De beslissing” in dat deze is uitgesproken op 6 maart 2023. Het klaagschrift van de klager als bedoeld in art. 552a Sv dateert echter van 22 januari 2024 en is op 6 maart 2024 behandeld door de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank. Het proces-verbaal van deze raadkamerzitting houdt onder meer in dat de rechter de behandeling in raadkamer sluit en meedeelt dat hij meteen uitspraak doet. Verder houdt de bestreden beschikking in dat het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 6 maart 2024. De cassatieakte houdt in dat op 18 maart 2024 door de officier van justitie beroep in cassatie wordt ingesteld tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 maart 2024 in de zaak tegen de klager. Gelet op het voorgaande wordt er in deze conclusie vanuit gegaan dat in de bestreden beschikking sprake is van een kennelijke misslag wat betreft het jaar waarin de beschikking is uitgesproken: dat is niet 2023, maar 2024.
2.De stukken van het geding verschaffen geen, althans onvoldoende zekerheid over de datum van de controle. In het klaagschrift van de klager wordt als datum genoemd 15 december 2023, terwijl in de bij het klaagschrift gevoegde brief van (vermoedelijk) de vader van de klager als datum 15 januari 2023 wordt genoemd. In het proces-verbaal van verdenking dat wordt geciteerd in de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het klaagschrift van de klager staat als datum vermeld 14 september 2023, terwijl in het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 6 maart 2024 is te lezen dat het gaat om 14 december 2023.
3.Bij het klaagschrift van de klager is ook gevoegd een kopie van het Turkse identiteitsbewijs van een man gedaan Hasan [klager] , geboren op 24 februari 1968, te weten (vermoedelijk) de vader van de klager. Het identiteitsbewijs is geldig tot 27 januari 2030. Ik merk op dat de handtekening op de handgeschreven verklaring niet (geheel) lijkt overeen te komen met de handtekening op voornoemd identiteitsbewijs.
4.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
5.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
6.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
7.HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:502,