Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op een vordering van de klaagster tot een bedrag van bijna 22 miljoen USD. De klaagster is verdacht van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De Rechtbank Amsterdam had op 28 juni 2018 een beschikking gegeven in deze zaak, waartegen de klaagster in cassatie is gegaan. De advocaat van de klaagster, R.J.F. ten Ham, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan de beschikking is gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van het Reglement voor de Rechtspraak (RO), omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 het beroep verworpen. De beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.