Conclusie
Inleiding
Waar het in deze zaak om gaat
De strafoplegging door the Supreme Court of British Columbia (Canada)
Concurrent vs. Consecutive Sentences
Sinclair, Steel J.A. varied the offender ’s sentence of incarceration, increasing it from five to eight years. She concluded that the other offences the accused was sentenced to, in addition to the child luring, were “extremely serious, if not equally serious to the luring charge” and the offender “was not entitled to a free ride with respect to those offences ”: at para.73. She emphasized that reductions for totality are “not automatic ” and are rather a ‘“last look’ to ensure that the cumulative sentence does not exceed the offender’s overall culpability... The higher the degree of moral culpability, the less likely the sentence will be reduced”: at para. 74
Sinclairand
Friesenin determining how to apply the totality principle to the sentence I impose. I am unpersuaded by the Crown ’s proposed approach to totality in this case – namely, imposing severe consecutive sanctions at the outset and effectively halving them so as to conform with totality principles. I believe that more modest reductions for totality are warranted so as not to undermine the paramount objectives of denouncing and deterring [veroordeelde]’s conduct.
Friesen, referred to above, that in the context of sexual violence against children, “double-digit penitentiary terms should be neither unusual nor reserved for rare or exceptional circumstances”: at para. 114.
Sinclair, “[c]oncurrent sentences are rarely appropriate where there are separate victims of sexual abuse, each of whom has suffered an individual harm”: at para. 48. A similar proposition has been expressed by our and other appellate courts in various contexts: e.g.,
R. v.Campbell, 2022 NSCA 29 at paras. 34-35 and
R. v. Berry, 2014 BCCA 7 at para. 53. [veroordeelde]’s Canadian and Dutch offences targeted their own distinct victims and generated their own distinct harms, militating in favour of a consecutive sentence.
MacArthuror
Potts.
MacArthuris not binding on me, and both it and
Pottsinvolved offences that are materially different from those at bar. Namely, neither
MacArthurnor
Pottsconcerned sexual offences against children. In
MacArthur, the offender was sentenced for offences related to an armed robbery and an assault causing bodily harm. Similarly, in
Potts, the offender received sentences for weapons-related and drug-related offences. The uniquely harmful nature of sexual offences against children, as made clear in
Friesen, calls for a distinct approach to sentencing, including in the context of totality.
Sinclairat para. 73. As stated in
R. v. Johnson, 2012 ONCA 339 [
Johnson],in the context of adjustments for totality in light of a prior and ongoing sentence:
R. v. Roberts, 2019 NLCA43;
R. v. Park, 2016 MBCA 107 [
Park]; and
Johnson. As stated in
Park:
Park. Namely, when the court in
Parkadvises that a prior unexpired sentence may address the same concerns animating the imposition of a subsequent sentence, it seems to assume that the same sentencing objectives and principles guide the imposition of both sentences. This is certainly true for Canadian courts, but there is an insufficient evidentiary basis before me to suggest that Canadian and Dutch courts share a similar sentencing regime.
Pottsand
MacArthur. In both of those cases, the distinct sentences that were said to impact the court ’s totality analysis were imposed in very close proximity to each other. In
MacArthur, the sentences were imposed one day apart, and in
Pottsthey were imposed a few months apart. Such proximity, which is not present here, makes more compelling the view that a prior sentence imposed in distinct proceedings should effectively be viewed as an addition to a newly-imposed sentence for the purposes of totality.
Kienappleprinciple.
IV.De strafoplegging door de rechtbank na omzetting
4. Motivering van de strafoplegging
the Supreme Court of British Columbiavan 14 oktober 2022 zien op gelijksoortige strafbare feiten. Het gaat om – in de kern – het afpersen van minderjarige meisjes door contact met hen te zoeken via internet/webcam, vervolgens seksueel getinte afbeeldingen/filmpjes van die meisjes te verkrijgen en daarna te dreigen met het openbaar maken van die afbeeldingen/filmpjes en dat ook daadwerkelijk te doen. De Nederlandse strafzaak ziet op vele (Nederlandse en buitenlandse) slachtoffers. De Canadese strafzaak ziet op één slachtoffer, de Canadese [slachtoffer]. Veroordeelde is op 13 januari 2014 in de Nederlandse strafzaak aangehouden en op 17 april 2015 is hij aangeklaagd in de Canadese strafzaak. Op 10 juni 2015 heeft Canada om de uitlevering van veroordeelde verzocht om hem te berechten in de Canadese strafzaak. De Nederlandse strafzaak verkeerde op dat moment nog in de vervolgingsfase. De raadsman heeft tevergeefs getracht de vervolging voor de toen nog vermeende strafbare feiten ten aanzien van [slachtoffer] door Canada aan Nederland te laten overdragen. Daarbij heeft hij onder meer de gelijksoortigheid van de beschuldigingen en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) naar voren gebracht. De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juni 2016 de verzochte uitlevering van veroordeelde toelaatbaar verklaard. De raadsman heeft in de uitleveringszaak het verweer gevoerd dat gelet op de vervolging van veroordeelde in de Nederlandse strafzaak op grond van de goede rechtsbedeling en het wederkerigheidsbeginsel de uitlevering moet worden geweigerd en de rechtbank verzocht te bepalen dat veroordeelde in Nederland zou worden vervolgd voor de beschuldigingen waarop het uitleveringsverzoek ziet. De rechtbank heeft dat verweer verworpen. In de Canadese strafzaak hebben de Canadese advocaten het arrest in de Nederlandse strafzaak naar voren gebracht en bepleit – kort samengevat – dat dit tot (forse) strafmatiging in de Canadese strafzaak zou moeten leiden. De Canadese rechter heeft in zijn vonnis de Nederlandse veroordeling uitgebreid besproken, uiteindelijk oplegging van een gevangenisstraf van dertien jaar passend geacht en daarbij bepaald – kort samengevat – dat veroordeelde de Nederlandse en Canadese vrijheidsstraf niet gelijktijdig maar opeenvolgend moet ondergaan (“
Having made the Dutch and Canadian sentences consecutive”). Daarnaast heeft de Canadese rechter acht
ancillary ordersopgelegd.
Certified case summary of foreign national transfer to The Netherlandsis als
Official Version of the Offencewaarop het Canadese vonnis ziet, vermeld:
Between November 2009 and February 2012, [veroordeelde] used 22 online aliases on four different social media platforms to extort and lure [slachtoffer] (who was only twelve years old) into performing pornographic cam shows for him. He extorted [slachtoffer] by persistent and harassing threats that he would distribute images and videos of her, which he did when she refused to comply with his demands. [veroordeelde] distributed child pornographic materials depicting [slachtoffer] to her friends, family and community.”
’s death, and the circumstances of her death, are not part of this trial.” De dood van [slachtoffer] moet niet worden meegewogen bij het bepalen van de straf naar Nederlandse maatstaven.
Het namens de veroordeelde gevoerde verweer
Toepassing artikel 63 Sr
buitenlands vonniswaarmee rekening gehouden zou moeten worden bij een tweede veroordeling, maar een
Nederlandse veroordeling, namelijk die door het gerechtshof Amsterdam. Bovenvermelde jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin te kennen is gegeven dat er bij een tweede strafoplegging door de Nederlandse rechter geen rekening behoeft te worden gehouden met de in het buitenland opgelegde straf voor feiten die vóór eerstgenoemde strafoplegging zijn gepleegd, speelt in onderhavige zaak derhalve geen rol.
Artikel 63 Sr betreft de situatie dat gelijktijdige berechting niet heeft plaatsgevonden, waar dit in principe wel had gekund: iemand wordt na veroordeling tot straf opnieuw schuldig verklaard aan een strafbaar feit dat hij vóór die veroordeling heeft gepleegd.”
het mag niet afhangen van feitelijke of processuele gronden die het gelijktijdige of ongelijktijdige van de berechting bepalen of de samenloopregels worden toegepast.”
De ratio van de samenloopregeling, zoals hiervoor geschetst, is de onbeperkte optelling van mogelijke straffen te beperken tot een bepaald maximum. Dit is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer redelijk als sprake is van gelijktijdige berechting van meerdere feiten. Dit is ook het geval wanneer feiten niet gelijktijdig worden behandeld waar dit wel had gekund. Zo moet de verdachte worden beschermd tegen een Openbaar Ministerie dat “vergeet” bepaalde zaken gelijktijdig aan te brengen, dan wel daar een bijzondere reden voor heeft. Artikel 63 biedt de verdachte bescherming in die zin dat bij de laatste berechting rekening wordt gehouden met de eerdere veroordelingen. Dit systeem hoort bij een evenredige berechting waarbij met de belangen van de verdachte rekening wordt gehouden.
Subsidiair: aanpassing naar Nederlandse maatstaven
So, while [slachtoffer] cannot be here in court with us today, I have heard her voice: I have considered [slachtoffer]'s words, as expressed through her video and through messages she sent while she was alive.’
Nevertheless, I am satisfied that the calculated and repeated distress and disruption introduced by [veroordeelde] to [slachtoffer]’s life caused profound emotional and psychological harm that unquestionably contributed to her mental health challenges, sustance use, and eventual suicide’.
bijlage 7) staat namelijk de volgende zin: ‘
[slachtoffer]'s death, and the circumstances of her death, are not part of this trial.’ Oftewel, haar dood vormde geen onderdeel van het proces. De reden hiervoor blijkt uit pagina 32 van de strafmotivering, namelijk dat er geen bewijs was dat de pleger van de feiten de dominante oorzaak van [slachtoffer]’s dood was.
bijlage 8) vanwege het feit dat het recidiverisico niet ingeschat kon worden omdat cliënt weigerde mee te werken met de Nederlandse autoriteiten. Echter, de reden achter deze weigering is geweest dat de Nederlandse autoriteiten intensief informatie uitwisselden met de Canadese autoriteiten. Dit gebeurde ook met reclasseringsrapporten, wat tevens blijkt uit het feit dat cliënt zijn houding binnen de Nederlandse procedure wordt genoemd in de Canadese strafmotivering. Cliënt wilde niet meewerken omdat hij wist dat alles wat hij zou zeggen in het kader van de onderzoeken in Nederland, tegen hem gebruikt kon worden in Canada. Zijn volledig begrijpelijke zwijgen heeft er echter wel in geresulteerd dat zijn V.I. met meer dan 2 jaren is uitgesteld. Ook dit zou meegewogen moeten worden bij de omzetting. Dit is namelijk een extra consequentie voor client van het niet direct in Nederland afdoen van de zaak [slachtoffer] die daardoor heeft geleid tot verzwaring van de tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf.
De raadsman in aanvulling op zijn pleitnotities:
Primair: artikel 63 Sr
In het geval het strafbare feit waaraan iemand schuldig wordt verklaard een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, kan de rechter gemotiveerd beslissen om een op het eerste lid aanvullende gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan een derde van het op dat feit gestelde maximum, indien sprake is van een gegeven dat tijdens het opsporingsonderzoek of gedurende de fase van vervolging aan de officier van justitie of de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met feiten of omstandigheden het ernstige vermoeden had doen ontstaan dat, indien het gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot het opleggen van vrijheidsstraf.”
bijlage 1een overzicht gemaakt waarin stap voor stap wordt uitgelegd waarom artikel 63 Sr van toepassing is in onderhavige zaak.
bijlage 2). In Canada kunnen processen-verbaal van politieambtenaren en verklaringen van burgers enkel toegelaten worden tot het bewijs als deze personen optreden als getuigen tijdens het proces, en een zogenaamde ‘cross-examination’ van de verdediging ondergaan. Uit deze Witness List blijkt dat in het Canadese proces op verzoek van de Canadese aanklager meer Nederlandse politieambtenaren (13) dan Canadese politieambtenaren (11) hebben opgetreden als getuigen.
bijlage 3) verstrekt door cliënt zijn moeder, zus en beste vriend. Deze brieven tonen dat bij vrijlating meteen een sterk netwerk van familie en vrienden klaarstaat om cliënt op te vangen met onderdak, geld, transport en mentale ondersteuning, wat de kans op recidive verlaagt.
bijlage 4). De media kreeg toegang tot de bewijsstukken zoals die zijn getoond ter zitting en welke ook naderhand ongecensureerd door de media zijn gepubliceerd. Het gaat hierbij onder andere om kopieën van cliënt zijn persoonlijke documenten zoals bankafschriften en brieven, foto's van cliënt, zijn identiteitsbewijs en van zijn woning. In de mail is een link opgenomen van een nieuwsitem over cliënt. Op het filmpje is het aan de pers verstrekte bewijsmateriaal voor iedereen te zien. Deze grove schending van cliënt zijn recht op een persoonlijke levenssfeer zoals neergelegd in artikel 8 EVRM dient in aanmerking te worden genomen in het kader van de strafmaat.”
Overzicht toepassing artikel 63 Sr
VI.Het eerste cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het middel
NJ2009/176 [7] dat de WOTS-rechter op grond van art. 63 Sr geen rekening hoeft te houden met eerder in het buitenland opgelegde straffen. Voorts wees Vegter erop dat de veroordeelde in de Belgische procedure van rechtsbijstand was voorzien en in die procedure bovendien de gelegenheid was geweest te bepleiten rekening te houden met het reeds bestaande Duitse vonnis; ook daarin was volgens Vegter een reden gelegen om de Belgische straf niet ook nog eens aan te passen vanwege dat Duitse vonnis. De Hoge Raad deed het desbetreffende cassatiemiddel af met verwijzing naar art. 81 lid 1 RO. [8]
in het buitenlandopgelegde straf, en laat aldus de vraag open of de WOTS-rechter op de voet van art. 63 Sr wél rekening moet houden met een eerder in
Nederlandopgelegde straf.
naar Nederlands rechtis gesteld” (cursivering door mij, A-G), mede behelst het toepassing geven aan de Nederlandse samenloopbepalingen die van invloed kunnen zijn op het strafmaximum en dus ook aan art. 63 Sr. De WOTS-rechter, aldus de memorie van toelichting bij (kort gezegd) de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, moet namelijk de buitenlandse straf vervangen door een straf die “naar
Nederlandse maatstaven en opvattingengeacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader” [9] (cursivering door mij, A-G). Ik wijs in dat verband op de zaak die leidde tot het arrest van HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8923. De WOTS-rechter had in die zaak bij de omzetting van een Engelse straf de meerdaadse samenloopbepaling van art. 57 Sr toegepast, als gevolg waarvan het wettelijk strafmaximum met een derde werd verhoogd. In zijn conclusie voorafgaand aan dit arrest neemt de toenmalige A-G Wortel het standpunt in dat de WOTS-rechter ingevolge art. 31 WOTS ook ertoe verplicht is de geldende samenloopbepalingen toe te passen:
magtoepassen in het kader van zijn omzettingsbeslissing. Of hij daartoe verplicht is, laat dit arrest in het midden naar het mij toeschijnt.
niettot een dergelijke uitleg noopt. Art. 63 Sr richt zich – zoals ik het lees – immers tot de rechter die de verdachte schuldig verklaart én gelijktijdig straf oplegt. Ik noem in dat verband als voorbeeld de situatie waarin het hof op de voet van art. 423 lid 4 Sv de straf opnieuw bepaalt voor feiten die niet aan zijn oordeel zijn onderworpen omdat er maar beperkt hoger beroep is ingesteld. In HR 27 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8429,
DD1993, afl. 4, nr. 117 werd tevergeefs geklaagd dat het hof bij de strafoplegging op grond van art. 423 lid 4 Sv toepassing had moeten geven aan art. 63 Sr. De Hoge Raad overwoog dat in een dergelijk geval geen sprake is van een schuldigverklaring als bedoeld in art. 63 Sr. Dat er wel al een schuldigverklaring lag van de rechtbank deed kennelijk niet ter zake. Daaruit maak ik op dat art. 63 Sr inderdaad enkel dient te worden toegepast door de rechter die
gelijktijdigeen schuldigverklaring uitspreekt én voor die feiten een straf oplegt.
tenuitvoerleggingvan een buitenlandse rechterlijke beslissing, niet om de overname van de beslissing als zodanig. Steun voor een dergelijke lezing vind ik voorts in het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8515,
NJ1990/799, m.nt. ’t Hart. In die zaak werd geklaagd dat het hof had verzuimd bij de bepaling van de straf op grond van art. 63 Sr rekening te houden met een Zwitserse gevangenisstraf van zes jaren die eerder was omgezet in een Nederlandse gevangenisstraf van vijf jaren. Gesteld werd dat deze Nederlandse omzettingsbeslissing op één lijn moet worden gesteld met Nederlandse strafvonnissen, zodat ook zodanige omzettingsbeslissingen van de WOTS-rechter in een exequaturprocedure op de voet van art. 63 Sr in rekening moeten worden gebracht. De Hoge Raad ging daar niet in mee en overwoog:
gelijktijdigeen schuldigverklaring uitspreekt én een straf oplegt. Dat er een Canadese schuldigverklaring ligt brengt aldus niet mee dat de rechtbank gebonden is aan art. 63 Sr. Daarvoor is vereist dat de rechtbank zélf gelijktijdig een schuldigverklaring heeft uitgesproken. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
NJ1990/799, m.nt. ’t Hart en de conclusie van A-G Vegter van 3 februari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:270 [14] haar oordeel dat art. 63 Sr in het onderhavige geval niet van toepassing is niet kunnen dragen, omdat het in die zaken telkens ging om de vraag of een eerdere in het buitenland opgelegde straf in rekening moest worden gebracht, terwijl het in het voorliggende geval juist gaat om een eerdere in Nederland opgelegde straf. Wat daar ook van zij, een en ander kan de veroordeelde hoe dan ook niet baten, nu als gezegd de strekking van het bestreden oordeel van de rechtbank geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt mitsdien in al zijn onderdelen.
de factozijn straf inmiddels al zou hebben uitgezeten en niet daarbovenop nog wordt geconfronteerd met een aansluitende gevangenisstraf van zes jaren. Bij mijn conclusie dat het bestreden oordeel van de rechtbank niettemin stand kan houden heb ik mede meegewogen de omstandigheid dat de rechtbank bij haar omzettingsbeslissing nadrukkelijk in aanmerking heeft genomen dat de Canadese rechter bij de strafoplegging reeds rekening heeft gehouden met de eerder opgelegde Nederlandse straf (hierop kom ik bij de bespreking van het tweede cassatiemiddel nader terug). Zou de rechtbank hier in het geheel niet bij hebben stilgestaan (quod non), terwijl op dit punt – mijns inziens een factor van belang in verband met de proportionaliteitsgedachte bij de strafomzetting – wel uitdrukkelijk verweer is gevoerd, dan was licht sprake van een gebrek in de begrijpelijkheid of motivering van de WOTS-uitspraak.
Het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
totality principle’ – vergelijkbaar met het principe van meerdaadse samenloop – gelijktijdig (‘
concurrent’) in plaats van aansluitend (‘
consecutively’) ten uitvoer wordt gelegd.
consecutively’) de Nederlandse straf die de veroordeelde reeds was opgelegd ten uitvoer moet worden gelegd. [20] In het kader van het ‘
totality principle’ heeft de Canadese rechter te kennen gegeven bij de oplegging van de straf echter wél rekening te hebben gehouden met de Nederlandse straf, althans met het resterende, nog niet ten uitvoer gelegde gedeelte van deze straf, namelijk ongeveer twee jaren gevangenisstraf. [21] Uiteindelijk komt de Canadese rechter tot een strafoplegging van dertien jaren, die uiteenvalt in de volgende onderdelen [22] :
concurrent’) in plaats van aansluitende (‘
consecutively’) gevangenisstraf.
consecutively’) opgelegde onderdelen van de uiteindelijke straf. Het in de toelichting op het middel ingenomen standpunt dat de strafoplegging van de rechtbank op dit punt onbegrijpelijk is, omdat (ad a) onduidelijk is of de Canadese rechter de Nederlandse veroordeling heeft meegewogen in zijn strafoplegging en in welke zin, mist daarmee feitelijke grondslag.
Het derde cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Slotsom