ECLI:NL:HR:2009:BI2281
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de proportionaliteit en subsidiariteit van inbeslagneming in het kader van rechtshulpverzoek
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, waarin een klaagschrift is ingediend door een derde belanghebbende, hier aangeduid als klaagster. De klaagster verzoekt om opheffing van een strafvorderlijk conservatoir beslag op aandelen, gelegd in het kader van een strafzaak tegen meerdere betrokkenen. Het beslag is gelegd op 5 januari 2005, op verzoek van de Belgische autoriteiten, in verband met een rechtshulpverzoek. De klaagster stelt dat het voortduren van het beslag haar aanzienlijke schade toebrengt, omdat zij verplicht is om de aandelen uiterlijk op 30 juni 2007 aan een derde partij over te dragen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de klaagster ontvankelijk is in haar verzoek, maar dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen het voortduren van het beslag. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de Belgische staat, die ook benadeelden heeft in de onderliggende strafzaak, zwaarder wegen dan de financiële belangen van de klaagster. De officier van justitie heeft betoogd dat het beslag moet blijven bestaan om de rechten van de Belgische staat te waarborgen, en dat de klaagster geen recht heeft op opheffing van het beslag. De Hoge Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de toetsing van de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag niet aan de rechter is, en dat de middelen van de klaagster falen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt dat het beslag rechtmatig is.