ECLI:NL:HR:2006:AU8923
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen in een WOTS-zaak met betrekking tot een buitenlandse veroordeling voor drugsmisdrijven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van de Engelse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen een veroordeelde, die in Engeland was veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf voor drugsmisdrijven. De veroordeelde, geboren in 1971, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Nederland. De Rechtbank had de tenuitvoerlegging van de Engelse beslissing toelaatbaar verklaard en een gevangenisstraf van twaalf jaren opgelegd, waarbij de tijd die de veroordeelde in Engeland had doorgebracht in mindering werd gebracht.
De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of bij de strafoplegging op basis van artikel 31 van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat artikel 57 Sr geen plaats heeft bij de toepassing van artikel 31 WOTS onjuist is. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat de feiten die aan het buitenlandse vonnis ten grondslag lagen, naar Nederlands recht als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd die meer dan één misdrijf opleveren. Dit oordeel was niet onjuist of onbegrijpelijk.
De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de middelen van de veroordeelde niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling, zonder dat verdere motivering noodzakelijk was.