ECLI:NL:HR:2006:AU8923

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02798/05 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen in een WOTS-zaak met betrekking tot een buitenlandse veroordeling voor drugsmisdrijven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van de Engelse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen een veroordeelde, die in Engeland was veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf voor drugsmisdrijven. De veroordeelde, geboren in 1971, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Nederland. De Rechtbank had de tenuitvoerlegging van de Engelse beslissing toelaatbaar verklaard en een gevangenisstraf van twaalf jaren opgelegd, waarbij de tijd die de veroordeelde in Engeland had doorgebracht in mindering werd gebracht.

De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of bij de strafoplegging op basis van artikel 31 van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat artikel 57 Sr geen plaats heeft bij de toepassing van artikel 31 WOTS onjuist is. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat de feiten die aan het buitenlandse vonnis ten grondslag lagen, naar Nederlands recht als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd die meer dan één misdrijf opleveren. Dit oordeel was niet onjuist of onbegrijpelijk.

De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de middelen van de veroordeelde niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling, zonder dat verdere motivering noodzakelijk was.

Uitspraak

14 maart 2006
Strafkamer
nr. 02798/05 W
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 2005, nummer RK 05/1548, omtrent een verzoek van de Engelse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Crown Court te Canterbury (Groot-Brittannië) van 22 november 2001, waarbij [veroordeelde] is veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing en [veroordeelde] ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf opgelegd van twaalf jaren. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke [veroordeelde] in Engeland ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op de overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de omzetting van de door de buitenlandse rechter opgelegde straf ten onrechte art. 57 Sr van toepassing heeft verklaard.
3.2. De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
"Ten laste van veroordeelde is bij het Engelse vonnis bewezen verklaard, verkort en zakelijk weergegeven, dat hij verdovende middelen in Engeland heeft ingevoerd. Op 14 juni 2001 zijn in de lading van de door hem bestuurde vrachtauto dozen aangetroffen, waarin 45,41 kilogram heroïne, 250 kilogram cannabis en 9,94 kilogram cannabishars waren verborgen.
Deze feiten leveren naar Engels recht op de misdrijven:
1. opzettelijk betrokken zijn bij frauduleuze ontduiking van een verbod op of beperking van invoer van een verdovend middel Klasse B, strafbaar gesteld bij artikel 170 van de Customs and Excise Management Act 1979 juncto artikel 3 van de Misuse of Drugs Act 1971;
2. opzettelijk betrokken zijn bij frauduleuze ontduiking van een verbod op of beperking van invoer van een verdovend middel Klasse B, strafbaar gesteld bij artikel 170 van de Customs and Excise Management Act 1979 juncto artikel 3 van de Misuse of Drugs Act 1971;
3. opzettelijk betrokken zijn bij frauduleuze ontduiking van een verbod op of beperking van invoer van een verdovend middel Klasse A, strafbaar gesteld bij artikel 170 van de Customs and Excise Management Act 1979 juncto artikel 3 van de Misuse of Drugs Act 1971.
Soortgelijke feiten leveren naar Nederlands recht op de misdrijven:
1 en 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht;
3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter zake van deze misdrijven kan in Nederland een gevangenisstraf worden opgelegd van ten hoogste 16 jaren."
3.3. Art. 31 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) luidt, voorzover hier relevant, als volgt:
"1. De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing."
3.4. Voorzover het middel beoogt aan te voeren dat bij strafoplegging op de voet van art. 31 WOTS voor toepassing van art. 57 Sr geen plaats is, berust het op een onjuiste rechtsopvatting.
De Rechtbank heeft blijkens de aanhaling van art. 57 Sr geoordeeld dat de feiten die aan het buitenlandse vonnis ten grondslag zijn gelegd naar Nederlands recht als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd die meer dan één misdrijf opleveren. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Voorzover het middel tegen dat oordeel opkomt faalt het eveneens. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat hoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 14 maart 2006.