ECLI:NL:PHR:2024:1336

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/01899
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie in een podcast

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie op basis van uitspraken die hij deed in de podcast "Hoe start je een etnostaat". De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een cassatiemiddel dat zich richtte tegen het oordeel van het hof dat de uitlatingen van de verdachte onnodig grievend waren. De verdachte had in de podcast onder andere gesteld dat mensen van kleur toonaangevend zijn in geweldscriminaliteit en dat de vermenging van etnische Nederlanders met deze groep een bedreiging vormt voor de etnische Nederlandse cultuur. Het hof heeft de uitlatingen in hun onderlinge samenhang bezien en geconcludeerd dat deze beledigend zijn voor de groep mensen waarover de verdachte sprak. De Hoge Raad bevestigde de toepassing van de toetsingscriteria die eerder zijn ontwikkeld in de rechtspraak, waarbij gekeken wordt naar de context van de uitlatingen en of deze een bijdrage leveren aan het publieke debat. De Hoge Raad oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet alleen beledigend waren, maar ook aanzetten tot discriminatie, en dat de context waarin deze uitspraken zijn gedaan niet voldoende was om het beledigende karakter ervan weg te nemen. De zaak benadrukt de delicate balans tussen vrijheid van meningsuiting en de bescherming tegen discriminatie en belediging.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01899
Zitting10 december 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte
I
Inleiding
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 12 mei 2023 wegens 1 “zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras” en 2 “in het openbaar mondeling aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras”, veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft M.J.N. Vermeij, advocaat in Oegstgeest, één middel van cassatie voorgesteld.
II
Bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 17 mei 2019 in Nederland, zich in het openbaar mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten gekleurde en/of negroïde mensen, wegens hun ras door in de podcast “Hoe start je een etnostaat” onder meer te zeggen:
- "Want ik zie dit als een oorlog namelijk. (...) Kijk, op dit moment onze grootste vijand is dat we etnisch vernietigd worden en cultureel. Dat is er gaande op dit moment we zitten in een oorlog en ik bedoel het is gewoon of we overleven of we overleven gewoon niet. (...) Nou ja, kijk, ik denk dat mensen of in ieder geval dat wij de bevolking en dan heb ik het over de etnische Nederlander, dat we die duidelijk moeten gaan maken dat ze in oorlog zitten. En dat dit niet zomaar, dat dit niet zomaar wat is, dit is een oorlog om te overleven en de meeste mensen beseffen zich dit absoluut niet.”
- “In mijn omgeving merk ik gewoon een groeiende irritatie naar de negers toe. Of ze nou Surinamers zijn of dat ze uit Suriname komen of uit de Nederlandse Antillen of uit Afrika zelf nog met een directe lijn. Ik bedoel dat maakt ze niet uit. Kijk, waar het om gaat is als je ziet wat genetisch gesproken, dan heb ik het over mix he dus, mixen met de Nederlandse bevolking en nogmaals ik spreek weer als ik de Nederlandse bevolking zeg, heb ik het niet over niet etnische Nederlanders. Dus ik heb het over etnische Nederlanders. Waar zie je, waar zie je, de meeste mix mee? Is met negers. Al die Nederlandse vrouwen tegenwoordig he, in een stad als Rotterdam waar ik zelf vandaan kom. Wat zie je lopen? Grotendeels alleen maar negers met Nederlandse jonge vrouwen. Dat is wat je ziet, dat is het grote gevaar. De Marokkanen zijn op dat vlak, en de Turken, niet het grootste gevaar. Het zijn voornamelijk de negers die het grootste gevaar zijn op dat vlak. (...) En een bedreiging dus in mijn ogen.”
- “En je moet bedenken dat negers dus toch op bepaalde vlakken in de criminaliteit toonaangevend zijn en zeker wat geweld betreft”.
althans woorden van gelijke aard of strekking.
2. hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 17 mei 2019 in Nederland, in het openbaar mondeling, heeft aangezet tot discriminatie van gekleurde en/of negroïde mensen, wegens hun ras door in de podcast “Hoe start je een etnostaat” onder meer te zeggen:
- “Want ik zie dit als een oorlog namelijk. (...) Kijk, op dit moment onze grootste vijand is dat we etnisch vernietigd worden en cultureel. Dat is er gaande op dit moment we zitten in een oorlog en ik bedoel het is gewoon of we overleven of we overleven gewoon niet. (...) Nou ja, kijk, ik denk dat mensen of in ieder geval dat wij de bevolking en dan heb ik het over de etnische Nederlander, dat we die duidelijk moeten gaan maken dat ze in oorlog zitten. En dat dit niet zomaar, dat dit niet zomaar wat is, dit is een oorlog om te overleven en de mensen beseffen zich dit absoluut niet.”
- “In mijn omgeving merk ik gewoon een groeiende irritatie naar de negers toe. Of ze nou Surinamers zijn of dat ze uit Suriname komen of uit de Nederlandse Antillen of uit Afrika zelf nog met een directe lijn. Ik bedoel dat maakt ze niet uit. Kijk, waar het om gaat is als je ziet wat genetisch gesproken, dan heb ik het over mix he dus, mixen met de Nederlandse bevolking en nogmaals ik spreek weer als ik de Nederlandse bevolking zeg, heb ik het niet over niet etnische Nederlanders. Dus ik heb het over etnische Nederlanders. Waar zie je, waar zie je, de meeste mix mee? Is met negers. Al die Nederlandse vrouwen tegenwoordig he, in een stad als Rotterdam waar ik zelf vandaan kom. Wat zie je lopen? Grotendeels alleen maar negers met Nederlandse jonge vrouwen. Dat is wat je ziet, dat is het grote gevaar. De Marokkanen zijn op dat vlak, en de Turken, niet het grootste gevaar. Het zijn voornamelijk de negers die het grootste gevaar zijn op dat vlak. (...) En een bedreiging dus in mijn ogen.”
- “En je moet bedenken dat negers dus toch op bepaalde vlakken in de criminaliteit toonaangevend zijn en zeker wat geweld betreft”.
althans woorden van gelijke aard of strekking.”
4. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting, in eerste aanleg van 5 april 2022 verklaard:
De teksten die de officier van justitie bij de voordracht van de zaak noemde heb ik uitgesproken. Dit was in een podcast uit 2016. Ik was te gast bij een studiegenootschap voor een paar podcasts. De opnamen waren aan het einde van 2016.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 28 april 2023 verklaard:
De podcast was eind 2016 opgenomen. Ik deed mee aan verschillende podcasts met Erkenbrand. Het onderwerp van deze podcast ging over de etnostaat, de huidige situatie van migratie en wat migratie inhoudt. Het was een discussie over een bedreiging voor het Nederlandse volk op de lange termijn. Het ging dus bijvoorbeeld over massa-immigratie en ook over vermenging. De vraag was: wat is een bedreiging voor het Nederlandse volk? Daarom heb ik ook onder mijn eigen naam meegedaan. Ik wist dat de podcast online gezet zou worden. Ik kan mij voorstellen dat zwarte mensen geraakt kunnen worden door de podcast.
3. Een proces-verbaal aangifte d.d. 1 februari 2018 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018033785-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 3-5):
Ik doe aangifte van discriminatie, omdat [verdachte] racistische uitspraken heeft gedaan. Ik heb de uitspraken gezien en gehoord op internet. Dit was in december 2017.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2020 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018033785-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 16-18):
als relaas van de opsporingsambtenaar:
Op donderdag 23 juli 2020, omstreeks 08:44 uur heb ik, verbalisant, het geluidfragment van [radio] aflevering 11, hoe start je een Etnostaat van de podcast beluisterd en letterlijk uitgewerkt:
“Nnman1: Dat eeuh want dan euh moet ik mij toch even verduidelijken kijk dat, is dat is uiteindelijk wel waar we naar toe moeten. De vraagstelling was hoe creëren we dus eigenlijk een etnostaat. He dus eeuh nou als je die echt wilt creëren dan kom je uiteindelijk kom je uit op wat ik zojuist zei. Maar dat is, dat is natuurlijk een, een proces. Daar begin je niet morgen mee. Ook al zou je de macht hebben. He, dus dat is een proces waar je naartoe werkt. Maar op uiteindelijk kom je daar toch terecht en wat ik bedoel met een autoritaire staat dat is he, jullie komen aan met van ja maar de Nederlandse volksaard is daar niet geschikt voor daar ben ik het helemaal met jullie eens. Alleen het is wel een tijdelijk iets, die autoritaire staat is er al alleen maar zolang wij in deze oorlog zitten. Want ik zie dit als een oorlog namelijk.
Nnman2: Het lastige, is dan wel dat zodra een islamitische staat macht verworven heeft dat dit heel erg moeilijk weer teruggeeft.
Nnman1: Maar goed, maar dat is dan weer van latere zorg. Kijk op dit moment onze grootste vijand is dat we etnisch vernietigd worden en cultureel. Dat is er gaande op dit moment we zitten in een oorlog en ik bedoel en het is gewoon of we overleven of we overleven gewoon niet.
(…)
Nnman1: nou ja, kijk, ik denk dat mensen of in ieder geval dat wij de bevolking en dan heb ik het over de etnische Nederlander. Dat we die duidelijk moeten gaan maken dat ze in een oorlog zitten. He en dat dit niet zomaar, dat dit niet zomaar wat is, dit is een oorlog om te overleven en de meeste mensen beseffen zich dit absoluut niet.
(...)
Nnman1: Nou ja kijk, weetje wat het is he, in mijn omgeving merk ik gewoon een groeiende irritatie naar negers toe. Of ze nou Surinamers zijn of dat ze uit Suriname komen of euh uit de Nederlandse Antillen of uit Afrika euh zelf nog met een directe lijn. Ik bedoel dat maakt ze niet uit. Kijk waar het om gaat is asje ziet wat genetisch gesproken dan heb ik het over mix he dus mixen met de Nederlandse bevolking en nogmaals ik spreek weer als ik de Nederlandse bevolking zeg, dan heb ik het over de niet etnische Nederlanders. Dus ik heb het over etnische Nederlanders. Waar zie je, waar zie je, de meeste mix mee? Is met negers al die Nederlandse vrouwen tegenwoordig he, in een stad als Rotterdam waar ik zelf vandaan kom. Wat zie je lopen grotendeels alleen maar negers met Nederlandse jonge vrouwen. Dat is wat je ziet, dat is het grote gevaar. He, de Marokkanen zijn op dat vlak en de Turken niet het grootste gevaar het zijn voornamelijk de negers die het grootste gevaar zijn op dat vlak.
Nnman2: Klopt, dat klopt
Nnman1: En een bedreiging in mijn ogen.
Nnman1: Ja maar zo is het gewoon en zo krijg je dus wel een soort Brazilië in grote gedeeltes van Nederland he zo moet je het gewoon zien. En, waar het om gaat en je moet bedenken dat negers dus euh toch op bepaalde vlakken in de criminaliteit toonaangevend zijn en zeker wat geweld betreft.”
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2021 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018033785-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (blz. 19):
als relaas van de opsporingsambtenaar:
Op verzoek van de officier van justitie heb ik nogmaals de podcast van [radio] beluisterd. Het betreft de podcast van [radio] aflevering 11 “hoe start je een Etnostaat”.
In de zomer van 2020 heb ik telefonisch contact gehad met [verdachte] om een afspraak te maken voor een verhoor over bovengenoemde podcast. Ik herkende de stem van de persoon die ik aan de lijn heb gehad als de persoon die NN1 wordt genoemd.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2022 van de officier van justitie mr. C.M. Casteleijns, bij het proces-verbaal met nr. PL1700-2018033785-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de officier van justitie:
Ik, mr. C.M. Casteleijns, officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, verklaar het volgende: Op vrijdag 17 mei 2019 heb ik via de website https://www.mixcloud.com/ [radio] -aflevering-11-hoe-start-je-een-etnostaat/gecontroleerd of de podcast van [radio] met de titel "Hoe start je een etnostaat" nog steeds via deze website te beluisteren was. Dit was het geval.”
5. De nadere bewijsoverweging van het hof houdt het volgende in: [1]
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, conform een op schrift gesteld requisitoir, op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft aangezet tot discriminatie doordat hij het vermengen van etnische Nederlanders met “negers” bestempelt als een groot gevaar en daarbij ook waarschuwt dat het voor de etnische Nederlander "leven of overleven" is, terwijl hij een en ander plaatst in het kader van een “staat van oorlog" tegen etnische Nederlanders. De tenlastegelegde bewoordingen die door de verdachte zijn gebezigd komen neer op een oproep van de verdachte aan de etnische Nederlander om niet te vermengen met niet-etnische Nederlanders. Met deze uitlatingen heeft de verdachte aangezet tot het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid op grond van ras.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, conform een op schrift gesteld pleidooi, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de uitspraak onder het derde gedachtestreepje weliswaar als "beledigend” kan worden aangemerkt, maar dat de context waarin die uitspraak is gedaan het beledigende karakter ervan wegneemt en dat de uitspraak niet onnodig grievend is. Ten aanzien van de uiting onder het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging is de verdediging in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg, van oordeel dat die uiting niet als beledigend kan worden aangemerkt. Om die reden dient de verdachte te worden vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdacht niet heeft "aangezet" tot discriminatie. De verdachte heeft niet een “oproep" gedaan tegen het vermengen van etnische en niet-etnische Nederlanders. Evenmin heeft de verdachte geprobeerd om vrouwen aan te zetten tot een bepaalde partnerkeuze. De verdachte dient derhalve ook van feit 2 te worden vrijgesproken.
Het hof oordeelt als volgt.
De verdachte heeft eind 2016 meegewerkt aan een podcast van [radio] aflevering 11, met de titel "Hoe start je een Etnostaat". Op 1 februari 2018 is aangifte gedaan tegen de verdachte wegens discriminatie. Ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de tenlastegelegde uitspraken in deze podcast heeft gedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts verklaard dat hij wist dat die podcast openbaar werd gemaakt. Hij vond het belangrijk om onder zijn eigen naam mee te doen om door middel van de podcast deel te nemen aan het maatschappelijk debat over de "etnostaat" en de mogelijke bedreigingen daarvan. De podcast "Hoe start je een Etnostaat" was op 17 mei 2019 nog te beluisteren via het internet.
Het hof dient te beoordelen of de uitlatingen van de verdachte gedaan in deze podcast - zoals opgenomen in de tenlastelegging - beledigend zijn voor mensen met een donkere huidskleur en/of de uitlatingen aanzetten tot discriminatie van deze groep mensen. Daarnaast dient het hof te beoordelen of de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze uitlatingen beledigend waren voor mensen wegens hun huidskleur of aanzetten tot discriminatie van deze groep mensen.
Juridisch kader
In artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is strafbaar gesteld het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
In artikel 137d, eerste lid, Sr is strafbaar gesteld het in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
In de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) zijn toetsingscriteria ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen en aanzetten tot discriminatie. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van drie toetsingscriteria:
is de uitlating naar haar bewoordingen of gelet op de context beledigend voor een groep of zet deze aan tot discriminatie, en zo ja;
kan de uitlating in de context waarin zij is gedaan, een bijdrage leveren aan het publiek debat of is het een uiting van artistieke expressie, en zo ja;
is de uitlating in dat verband onnodig grievend.
Het hof zal de toetsingscriteria voor zowel artikel 137c en 137d Sr bespreken teneinde de vraag te beantwoorden of de uitlatingen van de verdachte vallen binnen het bereik van de strafbaarstelling van groepsbelediging en/of het aanzetten tot discriminatie.
Stap 1: groepsbelediging
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging most worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:NL:HR:2001: AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of haar kenmerk gaan.
Naar het oordeel van het hof zijn de uitlatingen van de verdachte tijdens de podcast, zoals die zijn opgenomen in de tenlastelegging, in onderling verband en samenhang bezien beledigend voor een groep mensen, te weten personen met een donkere of getinte huidskleur die de verdachte aanduidt als “negers". De combinatie van uitlatingen maakt dat negatieve conclusies aan deze groep worden verbonden, namelijk dat leden van die groep in de criminaliteit, met name als het gaat om geweldsdelicten, toonaangevend zijn en om die reden een gevaar zijn voor etnische Nederlanders en niet met etnische Nederlanders mogen *mixen‘. Door die mix zouden de etnische Nederlanders vernietigd worden. Aldus is dit een oorlog om te overleven. De uitlatingen hebben in samenhang bezien naar het oordeel van het hof onmiskenbaar de strekking personen met een donkere of getinte huidskleur die de verdachte aanduidt als “negers" bij het publiek in een negatief daglicht te stellen, zoals de verdediging ten aanzien van de derde tenlastegelegde uitlating ook onderkent. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast. De verdachte trof met zijn uitlatingen personen van kleur collectief in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras als bedoeld in artikel 137c, eerste lid, Sr.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de drie tenlastegelegde uitingen niet los van elkaar dienen te worden gezien en beoordeeld, aangezien ze zijn gedaan in een en dezelfde podcast. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden opgemaakt dat de verdachte bij alle drie de uitspraken doelde op personen van kleur.
Stap 1: aanzetten tot discriminatie
Bij het aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De uitlatingen van de verdachte in de podcast zetten naar het oordeel van het hof een groep, te weten donkere personen, op negatieve wijze apart en zijn daarmee discriminerend van karakter. Door in de podcast te zeggen dat bet grootste gevaar (voor de etnostaat) is dat etnische Nederlandse jonge vrouwen ‘mixen’ met “negers" en dat “negers" op bepaalde vlakken in de criminaliteit toonaangevend zijn, en zeker wat geweld betreft, pleit de verdachte tegen de “vermenging" van etnische Nederlandse vrouwen met mensen met een donkere huidskleur en heeft de verdachte naar het oordeel van het hof luisteraars van de podcast geprobeerd te overtuigen niet aldus te ‘mengen’ (en daarmee donkere mensen uit te sluiten) en aan te sporen tot discriminatie.
Stap 2: De context van de uitlatingen
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating is gedaan in een bepaalde context en zo ja in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigende of discriminerende karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele, vrijheden (hierna: EVRM). Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte de uitlatingen heeft gedaan in de context van een publiek maatschappelijk debat, te weten de maatschappelijke discussie over omvolking en de etnostaat. Gelet op het vorenstaande zal ook de derde stap dienen te worden beoordeeld.
Stap 3: Onnodig grievend
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet getoetst worden of (een of meer) uitlatingen die de verdachte in de podcast heeft gedaan - zoals die zijn opgenomen in de tenlastelegging - onnodig grievend zijn. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. De uitlatingen van de verdachte komen erop neer dat mensen met een donkere huidskleur (die de verdachte aanduidt als “negers”) de grootste bedreiging vormen voor de etnische Nederlander, omdat etnisch Nederlandse vrouwen vooral met hen vermengd worden, en dat mensen met een donkere huidskleur toonaangevend zouden zijn in de criminaliteit, met name als het gaat om geweldsdelicten. De uitlatingen die er in de kern op neerkomen dat mensen van kleur toonaangevend zijn in geweldscriminaliteit ontberen iedere onderbouwing en scheren allen over een kam als gewelddadige burgers, die een groot gevaar vormen als zij met Nederlandse vrouwen mixen omdat hun nakomelingen ook gewelddadige criminelen zullen zijn zodat “wij” - etnische Nederlanders - etnisch en cultureel niet zullen overleven. Het hof acht deze uitlatingen zeer verwerpelijk. Het hof is van oordeel dat de tenlastegelegde uitlatingen van de verdachte in onderling verband en samenhang bezien onnodig grievend zijn.”
6. Onder aanhaling van het juridisch kader en onder verwijzing in dat verband naar HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541,
NJ2018/282, m.nt. Dommering, in welk arrest de Hoge Raad het onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting belicht, is het hof nagegaan of met de uitlatingen van de verdachte sprake is van, kort gezegd, groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie. Ter beantwoording van die vraag heeft het hof drie, aan dat arrest van de Hoge Raad ontleende, toetsingscriteria aangelegd, door het hof ook wel stappen genoemd, te weten: (i) is de uitlating naar haar bewoordingen of gelet op de context beledigend voor een groep of zet deze aan tot discriminatie; (ii) zo ja, kan de uitlating in de context waarin zij is gedaan een bijdrage leveren aan het publiek debat of is het een uiting van artistieke expressie; (iii) zo ja, is de uitlating in dat verband onnodig grievend. Het komt mij voor dat het hof daarmee het juiste juridisch kader heeft toegepast.
7. Bij de eerste stap komt het hof tot het oordeel dat de uitlatingen van de verdachte in onderling verband en samenhang bezien kunnen worden aangemerkt als groepsbelediging en daarnaast aanzetten tot discriminatie. Omdat de uitlatingen volgens het hof in de context van een publiek maatschappelijk debat zijn gedaan (stap 2), wordt door het hof vervolgens getoetst of (een of meer van) die uitlatingen van de verdachte onnodig grievend zijn (stap 3). Dat laatste is volgens het hof het geval.
III
Het cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het middel
8. Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde uitlatingen ‘onnodig grievend’ zijn, althans houdt in dat de motivering van dat oordeel ontoereikend is “waarbij met name van belang is dat het Gerechtshof uitingen, conclusies dan wel bedoelingen aan verzoeker heeft toegeschreven die niet terug te voeren zijn op de gebezigde bewijsmiddelen of het verhandelde ter zitting”.
9. Blijkens de toelichting op het middel ziet de klacht vooral op déze overweging van het hof: “De uitlatingen die er in de kern op neerkomen dat mensen van kleur toonaangevend zijn in geweldscriminaliteit ontberen iedere onderbouwing en scheren allen over een kam als gewelddadige burgers, die een groot gevaar vormen als zij met Nederlandse vrouwen mixen omdat hun nakomelingen ook gewelddadige criminelen zullen zijn zodat “wij” - etnische Nederlanders - etnisch en cultureel niet zullen overleven.” Volgens de steller van het middel is deze verkorte weergave van wat naar het oordeel van het hof de "kern" van de uitingen van de verdachte vormen, echter volstrekt niet terug te voeren op hetgeen in de bewijsmiddelen van de podcast is weergegeven, noch op hetgeen de verdachte daarover tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op de terechtzitting heeft gezegd.
10. Het, in de zienswijze van de steller van het middel, niet op bewijsmiddelen rustende oordeel dat de uitlatingen van de verdachte onnodig grievend waren, is, zo voert de steller van het middel verder aan, ten onrechte gebaseerd op (a) een gebrek aan onderbouwing van de stelling van de verdachte dat mensen van kleur toonaangevend zijn in geweldscriminaliteit en (b) de – onterechte – generalisatie van het hof dat de uitlating van de verdachte betrekking heeft op
allemensen van kleur.
11. Daarbij komt, aldus de steller van het middel, dat de overwegingen van het hof ten aanzien stap 3 inzake het "onnodig grievende" karakter van de uitlatingen van de verdachte op gespannen voet staan met de overwegingen van het hof in het kader van de tweede stap. Vanuit EVRM-oogpunt bezien valt, meent de steller van het middel, zonder nadere motivering, die het hof volgens hem achterwege heeft gelaten, niet in te zien hoe het hof de uitlatingen van de verdachte enerzijds wel heeft kunnen aanmerken binnen het relatief besloten kader van de tweede stap, als volledig vallend binnen een acceptabel maatschappelijk debat, maar anderzijds diezelfde uitlatingen dan toch weer, in de volgende stap, zodanig "excessive" heeft bevonden dat een "pressing social need" zou bestaan om de uitingsvrijheid van de verdachte te beperken.
Het juridisch kader
12. De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 137c lid 1 Sr respectievelijk art. 137d lid 1 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘beledigend’, ‘een groep mensen’ en ‘ras’ [2] zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepalingen. De genoemde artikelen luiden als volgt:
Art. 137c lid 1 Sr:
“Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
Art. 137d lid 1 Sr:
“Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
13. De (bestendige) rechtspraak van de Hoge Raad is te dezen recentelijk nog eens weergegeven in het arrest van HR 16 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:589,
NJ2024/168, m.nt. Rozemond. [3] Relevant daaruit zijn hier de volgende overwegingen van de Hoge Raad. Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd als zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Dat betekent toegespitst op een zaak als het onderhavige dat onder het zich beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, als bedoeld in art. 137c lid 1 Sr, moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat die groep van een bepaald ras is. Het gaat er daarbij om dat men de mensen, die tot de groep behoren, collectief treft in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras, en men hen beledigt juist omdat zij tot dat ras behoren. Vereist is dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun ras wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen
14. De Hoge Raad overweegt in dat arrest van 16 april 2024 voorts dat het onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting niet in de weg staat aan een strafrechtelijke veroordeling voor groepsbelediging in de zin van art. 137c Sr, als zo’n veroordeling een op grond van art. 10 lid 2 EVRM toegelaten – namelijk: een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. [4] Mede gelet op art. 10 EVRM en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet bij de beoordeling of een uitlating strafbaar is op grond van art. 137c Sr, acht worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating en op de context – waaronder, in lijn met de rechtspraak van het EHRM, is te verstaan “the immediate or wider context” – waarin de uitlating is gedaan. Daarbij moet onder ogen worden gezien of de betreffende uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat of een uiting is van artistieke expressie. Ook moet onder ogen worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. [5]
15. Wat dit laatste betreft, kan uit de rechtspraak van de Hoge Raad overigens worden afgeleid dat als de uitlating wordt gedaan door een politicus in het kader van het publiek debat, bij de beoordeling van de vraag of een uitlating onnodig grievend is nog twee aspecten in ogenschouw moeten worden genomen, te weten enerzijds het belang dat de politicus daadwerkelijk in staat moet zijn zaken van algemeen belang aan de orde te stellen – ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten – en anderzijds de verantwoordelijkheid die de politicus in het publieke debat draagt om te voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die strijdig zijn met de wet en met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. [6] Die situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
16. De schriftuur geeft mij aanleiding om over het onderhavige toetsingskader nog een enkele opmerking vanuit Straatsburgs perspectief te maken. Ik doel daarbij op de opmerking van de steller van het middel dat de “werkwijze van het EHRM bij de beoordeling van uitingsvrijheid niet (strikt) overeen[komt] met het doorlopen van de drie stappen van de in de Nederlandse rechtspraak op het gebied van uitingsdelicten ontwikkelde en ook in deze zaak door het gerechtshof aangelegde “driestappentoets””, omdat het EHRM “de tweede en derde stap van de Nederlandse "driestappentoets" niet afzonderlijk [behandelt]”.
17. Het publieke en maatschappelijke debat laat volgens het EHRM uitlatingen toe die “offend, shock or disturb” en daarmee binnen de reikwijdte van de bescherming van de vrijheid van meningsuiting van art. 10 lid 1 EVRM blijven. [7] Daaraan zit uiteraard een grens: “expressions that are gratuitously offensive to others and thus an infringement of their rights, and which therefore do not contribute to any form of public debate capable of furthering progress in human affairs” vallen buiten die bescherming. Hetzelfde geldt voor uitlatingen die aanzetten tot geweld, haat, discriminatie of onverdraagzaamheid. [8] Alsdan rechtvaardigt een “pressing social need” een inbreuk op het in art. 10 lid 1 verankerde recht op vrijheid van meningsuiting.
18. Lidstaten hebben een zekere ‘margin of appreciation’ om een door het EHRM opgesteld kader te implementeren op een wijze die past bij hun eigen nationale rechtsstelsel. De Hoge Raad heeft (ook) de laatste twee stappen van zijn toetsingskader in zaken als de onderhavige op de hier toepasselijke rechtspraak van het EHRM gegrond: als de betwiste uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie, en zij niet (alsnog) onnodig grievend is, valt zij buiten het bereik van de strafbaarstelling van groepsbelediging en/of het aanzetten tot discriminatie. Ik kom hierop terug in mijn bespreking van het middel.
IV.
De bespreking van het middel
19. Het middel klaagt, als gezegd, in de kern over het oordeel van het hof dat de tenlastegelegde uitlatingen van de verdachte in onderling(e) verband en samenhang bezien onnodig grievend zijn.
20. De verdachte heeft in een podcast met de titel “Hoe start je een etnostaat” uitlatingen gedaan – dat wordt in cassatie niet betwist – op grond waarvan hij is veroordeeld tot groepsbelediging (feit 1) en aanzetten tot discriminatie (feit 2). Daartoe heeft het hof de uitlatingen in hun onderlinge verband en samenhang, en (kort gezegd) binnen de gehele context van de podcast bezien, en vervolgens bij stap 3 geoordeeld dat zij onnodig grievend zijn. Door de wijze waarop het hof deze uitlatingen in zijn nadere bewijsoverweging heeft weergegeven, is volgens de steller van het middel sprake van “een flagrante verdraaiing” van de uitlatingen van de verdachte en hetgeen de verdachte bedoeld heeft te zeggen.
21. Voor zover de steller van het middel daarmee bedoelt te betogen, dat het hof met de aanduiding “mensen van kleur” een veel grotere groep mensen van kleur op het oog heeft dan degenen over wie de verdachte in de podcast “Hoe start je een etnostaat” sprak en het hof op de keper beschouwd het de verdachte verwijt dat hij het over
allemensen van kleur heeft gehad, meen ik dat dit punt op een terminologisch misverstand berust. Ik lees de nadere bewijsmotivering onder het kopje “Stap 3: Onnodig grievend” aldus, dat het hof het door de verdachte gebruikte woord “neger(s)” zelf heeft willen mijden om redenen die ik in het huidige tijdsgewricht als bekend mag veronderstellen. Daarom rept het hof
in plaats daarvanover “mensen met een donkere huiskleur” en “mensen van kleur”. Gezien de bewoordingen van de tenlastelegging en de bewezenverklaring, en gelet op de inhoud van de nadere bewijsoverweging van het hof, acht ik het in het licht van de context waarbinnen het hof zijn overwegingen heeft geplaatst, evident dat het hof met zijn, wellicht wat ongelukkige, woordkeus geen andere, ruimere, groep mensen voor ogen heeft dan die waarover de verdachte zich in de podcast uitliet. Hetzelfde geldt mijns inziens mutatis mutandis voor ‘s hofs gebruik van het woord “allen” onder het kopje “Stap 3: Onnodig grievend” in de overweging: “De uitlatingen die er in de kern op neerkomen: dat mensen van kleur toonaangevend zijn in geweldscriminaliteit ontberen iedere onderbouwing en scheren allen over een kam als gewelddadige burgers” etc. Het onbepaalde voornaamwoord “allen” heeft betrekking op de groep als door de verdachte in de podcast is bedoeld, en in die zin is tenlastegelegd en bewezenverklaard. Uit de uitlatingen van de verdachte blijkt geen verdere specificering, in die zin dat uit niets volgt dat zijn opmerking betrekking heeft op een mogelijk concreet deel van de groep. Het hof heeft, meen ik, deze generalisering met gebruik van het woord ‘allen’ overgenomen in de motivering van het oordeel over het onnodig grievende karakter van de uitlating; daaraan ontleent dit woord ‘allen’ hier zijn concrete betekenis.
22. Vervolgens wordt de door het hof weergegeven omschrijving van de kern van de uitlatingen van de verdachte gehekeld. Daarbij is van belang dat – het zij nogmaals gezegd – deze kern is omschreven in bewoordingen met de duiding zoals in het vorige randnummer door mij verklaard. Dat het hof een samenhang ziet tussen de uitlatingen is, gelet op de context van de podcast met daarin het gesprek zoals gevoerd en de uitlatingen zoals door de verdachte gedaan, niet verwonderlijk lijkt mij; het één vult het ander immers aan.
23. Indien de nadere bewijsmotivering wordt gelezen in de betekenis zoals hiervoor door mij uiteengezet, komt aan het middel in zoverre de feitelijke grondslag te ontvallen.
24. Ook de deelklacht die erop neerkomt dat het hof een onjuist beoordelingskader zou hebben toegepast omdat dit, naar de mening van de steller van het middel, niet strikt overeenkomt met het kader zoals dat zijns inziens wordt gehanteerd door het EHRM, treft geen doel. Ik verwijs daarvoor naar hetgeen ik daarover heb opgemerkt in de randnummers 17 en 18. Indien al met de steller van het middel gezegd zou kunnen worden dat (in mijn woorden) de volgordelijkheid en de inhoud van de stappen in de benadering van het EHRM respectievelijk van de Hoge Raad niet letterlijk met elkaar overeenstemmen, dan nog leidt dat niet tot een andere uitkomst dan waartoe ik hierboven in mijn beoordeling van het middel heb geconcludeerd.
V.
Slotsom
25. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
26. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
27. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Om deze bewijsoverweging, ook wat betreft de context ervan, goed te begrijpen, geef ik haar hieronder integraal weer. Het middel keert zich in het bijzonder tegen de overweging van het hof onder ‘”Stap 3: Onnodig grievend”. Ik kom daar uiteraard nog expliciet op terug in mijn bespreking van het middel.
2.Zie over de (houdbaarheid van de) term ‘ras’ nader: L.A. Noorloos en L.E. van Oploos, ‘Het gebruik van de term ‘ras’ in het Nederlandse, Europese en internationale recht: een verkenning van argumenten pro en contra’,
3.Zie voorts o.m.: HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1468,
4.Zie ook EHRM 15 oktober 2015, nr. 27510/08 (Perinçek tegen Zwitserland), de uitspraak die door de Hoge Raad wordt aangehaald in HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1816,
5.Aldus ook HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1468,
6.Daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatingen die aanzetten tot haat of geweld of discriminatie, maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid. Zie HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:539,
7.Zie daarover uitvoerig, met verwijzing naar relevante uitspraken van het EHRM en vakliteratuur de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken van 9 juli 2019, ECLI:PHR:2019:752.
8.EHRM 15 oktober 2015, 27510/08 (Perincek t. Zwitserland), § 196 t/m 224.