ECLI:NL:PHR:2024:1329

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
22/03795
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1973, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De zaak betreft een vechtpartij op 10 augustus 2020, waarbij de verdachte en anderen betrokken waren. De verdachte heeft in cassatie beroep aangetekend tegen de verwerping van het beroep op noodweer(exces) door het hof. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat het hof de verwerping van het verweer ontoereikend heeft gemotiveerd. De verdachte werd aanvankelijk aangevallen met een boksbeugel, waarna hij met een mes reageerde. Het hof oordeelde dat de verdachte aanvallend heeft gehandeld, maar de advocaat-generaal betoogt dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03795
Zitting10 december 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 10 oktober 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 primair en onder a) “poging tot doodslag” en onder 1 primair en onder b) en onder 2 “de eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en met aftrek van het voorarrest als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
In de samenhangende zaak (22/03794) is door de Hoge Raad arrest gewezen op 30 mei 2023.
Namens de verdachte heeft V.P.J. Tuma, advocaat in Amersfoort, één middel van cassatie voorgesteld.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsmotivering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. Primair
Voor wat betreft het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets
a) hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes
- meermalen zwaaiende en/of snijdende en/of stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] ;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
Voor wat betreft het tweede deel, ná de vluchtpoging met de bromfiets
b) hij op 10 augustus 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers hebben hij verdachte en zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] naar de grond gewerkt en (vervolgens) meermalen, met een of meer mes(sen), althans daarop gelijkende scherpe en/of puntige en/of snijdende voorwerp(en) in het bovenlichaam en het onderlichaam gestoken en/of gesneden, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag; en
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd geschopt/getrapt en/of op het hoofd gestampt en/of op/tegen het (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij op 10 augustus 2020 te [plaats] , te weten, op [A] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] immers hebben verdachte en zijn mededaders:
- die [slachtoffer] naar de grond gewerkt en (vervolgens) meermalen, met een of meer mes(sen), althans daarop gelijkende scherpe en/of puntige en/of snijdende voorwerp(en) in het bovenlichaam en het onderlichaam gestoken en/of gesneden, terwijl die [slachtoffer] al dan niet op de grond lag; en
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd geschopt/getrapt en/of op het hoofd gestampt en/of op/tegen het (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. een
proces-verbaal van bevindingen,genummerd PL0600-202037831-54 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 105-106,voor zover inhoudende – zakelijk weergeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 105:
Op 10 augustus 2020 vond op [A] te [plaats] een vechtpartij plaats, waarbij zes personen betrokken waren, te weten 5 mannen en 1 vrouw. Bij deze vechtpartij werd gebruik gemaakt van steekwapens. Door een collega in vrije tijd werden met de telefoon opnamen gemaakt van de vechtpartij. Deze beelden werden voor het onderzoek ter beschikking gesteld.
Op 11 augustus 2020 werden door mij de betreffende beelden uitgekeken, waarbij door mij het volgende werd waargenomen:
Aan het begin van het fragment is een scooter te zien die op de rijbaan ligt. Vlakbij staan vijf mannen te discussiëren.
Nummer 1 is een licht getinte man met een donker sikje, gekleed in een zwarte korte broek en zwart T-shirt. Op z’n hoofd draagt hij een grijs petje van het merk Gucci met een soort blokjesmotief ( [slachtoffer] ).
Nummer 2 is een licht getinte man met een dun donker baardje, gekleed in een zwarte korte broek en zwart T-shirt met print. Hij draagt een donkergrijze pet ( [verdachte] ).
Nummer 3 is een licht getinte man met kort zwart haar, gekleed in een wit T-shirt en een grijze korte broek (verdachte [betrokkene 1] ).
Nummer 4 is een licht getinte man met kort zwart haar, gekleed in een wit T-shirt en blauwgrijze korte broek (naam onbekend).
Nummer 5 is een licht getinte man met kort zwart haar, gekleed in een korte broek en een blauw poloshirt (verdachte [betrokkene 3] ).
Nummer 6 is een licht getinte vrouw met lang donker haar, gekleed in een grijs met zwarte jurk. ( [betrokkene 4] ).
Na enkele seconden gaat de groep uit elkaar en lopen nummers 3 ( [betrokkene 1] ), 4 en 5 ( [betrokkene 3] ) weg richting een auto die wat verderop staat. Enkelen hebben een voorwerp in de hand. Nummer 5 ( [betrokkene 3] ) heeft in z’n linkerhand een gevarendriehoek en in de rechterhand een onbekend voorwerp. Nummer 3 ( [betrokkene 1] ) raapt, voordat hij wegloopt nog een voorwerp van de grond. Nummer 1 ( [slachtoffer] ) en nummer 2 ( [verdachte] ) staan nog een tijd te praten.
Nadat 1 minuut en 23 seconden verstreken zijn zet [slachtoffer] de scooter rechtop en start deze. Vervolgens haalt hij iets uit z’n rechterbroekzak, een boksbeugel. Daarna haalt hij uit met rechts en stompt [verdachte] hard tegen de linkerzijde van het hoofd. [verdachte] stapt achteruit en haalt ook iets uit z’n rechterbroekzak. Dit blijkt een mes.
Op pagina 106:
Je hoort het mes openklappen en dan is te zien dat [verdachte] met het mes een zwaaiende bewegingen maakt richting [slachtoffer] . Dan schopt [slachtoffer] met rechts richting [verdachte] en even later spuugt [slachtoffer] in de richting van [verdachte] . [verdachte] haalt nogmaals uit met het mes en maakt daarmee twee keer over een zwaaiende beweging ter hoogte van de hals van [slachtoffer] . Dan stompt [slachtoffer] nogmaals [verdachte] tegen z’n hoofd. [verdachte] maakt nogmaals een zwaaiende beweging met het mes naar [slachtoffer] en ook nu reageert deze door [verdachte] tegen het hoofd te stompen. Nadat [verdachte] nogmaals met het mes ter hoogte van de hals van [slachtoffer] heeft uitgehaald, vlucht [slachtoffer] . Hij rent naar zijn scooter die met draaiende motor klaar staat, pakt de scooter en probeert al rennend op de scooter te springen.
Op dat moment komt nummer 4 hem tegemoet rennen en in het voorbijgaan steekt hij met een mes of ander steekvoorwerp richting de rug van [slachtoffer] . Dan komt nummer 6 ( [betrokkene 4] ) in beeld. Zij probeert [slachtoffer] tegen te houden en hij komt met de scooter ten val. Dan komt nummer 3 ( [betrokkene 1] ) erbij en hij maakt met een mes of ander steekvoorwerp een stekende beweging in de richting van de op de grond liggende [slachtoffer] . Dan komt een zwarte auto aangereden, die pal voor de groep stopt. Nummer 5 ( [betrokkene 3] ) stapt uit.
[slachtoffer] krabbelt overeind en word vastgepakt door nummer 6 ( [betrokkene 4] ). Ze bewegen achteruit en vallen beiden over de achter liggende scooter. Dan wordt de op de grond liggende [slachtoffer] drie keer geslagen door nummer 6 ( [betrokkene 4] ). [slachtoffer] wordt vier keer geschopt door nummer 3 ( [betrokkene 1] ) en één keer door nummer 4 en ook nummer 5 ( [betrokkene 3] ) slaat hem nog twee keer. Dan stapt [verdachte] in de auto en gaat achter het stuur zitten. Nummers 3 ( [betrokkene 1] ), 4, 5 ( [betrokkene 3] ) en 6 ( [betrokkene 4] ) lopen richting de auto.
Nummer 3 ( [betrokkene 1] ) draait zich nog één keer om en steekt [slachtoffer] met een mes of ander steekvoorwerp in de onderrug. Vervolgens rijdt de auto weg. Daarbij is te zien dat de auto is voorzien van het Belgische [kenteken] .
2. een
proces-verbaal van bevindingen,genummerd PL0600-2020375831-74, opgemaakt door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 76-77,voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 76:
Naar aanleiding van het opgeven van valse gegevens heb ik dit proces-verbaal opgemaakt.
In dit gehele dossier hoort de betrokkene [betrokkene 1] te zijn: [betrokkene 1] .
In dit gehele dossier hoort de betrokkene [betrokkene 4] te zijn: [betrokkene 4] .
3. de
eigen waarneming van de rechtbank, zoals weergegeven op
pagina 3in het
proces-verbaal betreffende de terechtzitting van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 13 april 2021,zakelijk weergeven inhoudende:
De rechtbank neemt bij het bekijken van de camerabeelden ter terechtzitting waar dat op tijdstip 01:51 en 01:52 van de camerabeelden te zien is dat verdachte [verdachte] , nadat [slachtoffer] is opgestaan na zijn val met de scooter, in zijn rechterhand een mes heeft en twee stekende bewegingen maakt in de bil/het bovenbeen van [slachtoffer] .
4. een
proces-verbaal van verhoor verdachte,genummerd PL0600-2020375831-78, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 339-344,voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
verklaring van [slachtoffer]:
Op pagina 342:
Ik stapte op mijn scooter en reed weg. Ik moest langs man 1
(het hof begrijpt uit bewijsmiddel 1: de onbekend gebleven man) maar deze trok mij van mijn scooter af. Toen ik eenmaal op de grond lag voelde ik dat ik tegen mijn hoofd werd getrapt en dat ik in mijn been werd gestoken. Ik werd getrapt, geslagen, alles. Iedereen deed mij wat. Ik werd in mijn linkerzij, bil en linkeroksel gestoken. Zelfs de vrouw begon mij wat te slaan.
5. een
proces-verbaal van bevindingen,genummerd PL0600-2020375831-109, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina 80-1, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op 12 augustus 2020 heeft verbalisant [verbalisant 5] , Forensisch Opsporing, een onderzoek ingesteld in de zwarte Golf, voorzien van een blauw handvat en een zwart lemmet van ongeveer 10 cm aangetroffen. Dit mes vertoonde bloedsporen. [verbalisant 5] heeft een tweede mes aangetroffen in een opbergvak aan de achterzijde van de bijrijdersstoel. Dit mes betrof een vouwmes, voorzien van een gevlekt zwart handvat en een lemmet van ongeveer 11,5 cm. Het mes vertoonde eveneens bloedsporen.
6. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een
geneeskundige verklaring,als bijlage op
pagina 373,voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Geneeskundige informatie betreffende [slachtoffer] .
Onderzoek op 18 augustus 2020.
Uitwendig waargenomen letsel: Wond oksel links, wond bil, wond neus wond rechterarm, schaafwond hals, wond linkerknie, wond rug.
Overige van belang zijnde informatie: ingeklapte long links.
Geschatte genezingsduur: drie maanden.”
6. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“[…]
De videobeelden die door de verbalisant in bewijsmiddel 1 zijn beschreven, maken deel uit van het dossier. Het hof heeft geconstateerd dat de beschrijving van de videobeelden in bewijsmiddel 1 grotendeels overeenkomt met wat daadwerkelijk op die beelden te zien is. De aanleiding voor de confrontatie tussen [slachtoffer] en de verdachten is niet zonder meer duidelijk geworden. Die aanleiding speelt zich af vóórdat werd gestart met het maken van de videobeelden. De gebeurtenissen die op de videobeelden zichtbaar zijn, spelen zich af in een relatief kort tijdsbestek. Het hof ziet evenwel, met de advocaat-generaal, aanleiding om de geweldshandelingen uit te splitsen. Een kantelpunt in deze confrontatie is dat [slachtoffer] op enig moment heeft geprobeerd te vluchten, reden waarom het hof de gebeurtenissen voor en na die vluchtpoging afzonderlijk zal bespreken.
Het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets
Voor het deel vóór de vluchtpoging met de bromfiets leidt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen af.
Nadat zich een (eerste) treffen heeft voorgedaan tussen een aantal verdachten en [slachtoffer] , lijken alle betrokkenen hun eigen weg te gaan. [slachtoffer] en [verdachte] blijven bij de bromfiets nog wat napraten tot [slachtoffer] op enig moment een boksbeugel uit zijn broekzak pakt en [verdachte] daarmee tegen het hoofd slaat. [verdachte] pakt in reactie daarop een mes en begint daarmee een tegenaanval in de richting van [slachtoffer] . Daarbij haalt [verdachte] met zijn mes meerdere keren naar [slachtoffer] uit, onder andere ter hoogte van diens hals/hoofd. [verdachte] en [slachtoffer] bevinden zich op dat moment ongeveer op armlengte afstand van elkaar, hetgeen mede blijkt uit het door [slachtoffer] ontwijken van deze aanvallen door naar achteren te stappen, terwijl [verdachte] telkens richting [slachtoffer] gaat om opnieuw in diens richting uit te halen. Uiteindelijk rent [slachtoffer] terug naar zijn bromfiets en probeert weg te rijden.
[…]
Het tweede deel, ná de vluchtpoging met de bromfiets
Voor het tweede deel ná de vluchtpoging met de bromfiets leidt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen af.
Nadat [slachtoffer] in het hiervoor beschreven handgemeen met [verdachte] verzeild is geraakt, probeert hij te vluchten op zijn bromfiets. Tijdens die vlucht komt hij langs een onbekend gebleven man uit de groep van [verdachte] . Deze steekt [slachtoffer] met een mes in zijn rug, waarna [slachtoffer] zijn balans verliest. Op dat moment komt [betrokkene 4] [slachtoffer] tegemoet en probeert hem tegen te houden, waardoor [slachtoffer] ten val komt. Wanneer hij wil opstaan, pakt [betrokkene 4] hem vast. Op dat moment steekt [betrokkene 1] [slachtoffer] minimaal éénmaal. Hierna maakt [verdachte] een tweetal stekende bewegingen met een mes richting de bil/het bovenbeen van [slachtoffer] . Kort daarop vallen [betrokkene 4] en [slachtoffer] achterover over de bromfiets die achter hen op de grond ligt. Zij belanden samen op de grond. [betrokkene 4] stompt [slachtoffer] daarna drie keer op zijn hoofd, [betrokkene 1] geeft [slachtoffer] vier schoppen, waarbij de onbekend gebleven man [slachtoffer] nog één schop en [betrokkene 3] hem nog twee vuistslagen geeft. Dit geweld richt zich vooral op het bovenlichaam en hoofd van [slachtoffer] . Hierna lopen de verdachten richting [verdachte] auto, maar op dat moment draait [betrokkene 1] zich om naar [slachtoffer] en steekt hem één keer in zijn onderrug. Daarna vertrekken alle vijf personen in [verdachte] auto.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar van gezamenlijk uitgevoerd geweld tegen [slachtoffer] nadat die zich even daarvoor juist probeerde te onttrekken aan [verdachte] aanval. [verdachte] heeft hierbij niet alleen zelf opnieuw significant geweld gebruikt door twee keer te steken, maar heeft ook geen enkele poging gedaan om de overige verdachten ervan te weerhouden door te gaan met hun geweldsuitoefening tegen [slachtoffer] , ook niet nadat [slachtoffer] achterover was gevallen. Voor het hof staat daarmee vast dat [verdachte] niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door zijn handelen ook opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldsexplosie tegen [slachtoffer] en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde daarom bewezen.
[…]
Strafbaarheid van de verdachte
Door en namens verdachte is subsidiair aangevoerd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer toekomt. Hij is door [slachtoffer] tweemaal met kracht met een boksbeugel tegen zijn hoofd geslagen. Tegen de aanval mocht verdachte zich verdedigen, althans zonder deze aanval en de daardoor ontstane emoties is verdachte te ver gegaan in de noodzakelijke verdediging, dan wel verkeerde verdachte door deze emoties in de veronderstelling dat hij (steeds) werd aangevallen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat van enigerlei noodweer-situatie geen sprake kan zijn, nu verdachte degene is geweest die gekozen heeft voor de aanval.
Onder verwijzing naar de vastgestelde feiten zoals het hof deze hierboven heeft weergegeven onder het kopje ‘Bewijsmiddelen’ en de overwegingen van het hof zoals weergegeven onder het kopje ‘Het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets’, in het bijzonder de eerste alinea van die tekst, is het hof van oordeel dat verdachte na de klappen met de boksbeugel de confrontatie heeft gezocht en is blijven zoeken. Dit staat in de weg aan het aannemen van enige noodweersituatie, ook bij een beroep op noodweerexces of putatief noodweer, (vgl. HR 8 juni 2010. ECLI:NL:HR:2010:BK4788 en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2043). Die is dan ook niet aannemelijk geworden.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.”
Het verweer van de verdediging
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2022 heeft de raadsman namens de verdachte een beroep gedaan op noodweer(exces). De door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting voorgedragen en aan het proces-verbaal van die zitting gehechte pleitnota houdt daaromtrent het volgende in:

Subsidiair
Subsidiair stelt de verdediging dat cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een beroep op noodweer dan wel noodweerexces. De directe oorzaak van de aan cliënt ten laste gelegde feiten zijn immers gelegen in een zeer heftige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval tegen cliënt, bestaande uit het tot twee maal toe met harde kracht met een boksbeugel te slaan tegen het meest kwetsbare deel van zijn hoofd, de slaap. Van belang is dat dit ook duidelijk op de betreffende videobeelden is te zien. Van belang is tevens dat aangever cliënt op deze wijze heeft aangevallen op het moment dat cliënt de situatie wilde de-escaleren.
Op het moment dat cliënt tot twee maal toe met een boksbeugel hard tegen zijn slaap werd geslagen door aangever ontstond een situatie van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De daarop volgende handelingen van cliënt zijn een reactie op de handelingen van aangever.
De verdediging kan zich voorstellen dat Uw Hof tot het oordeel komt dat cliënt te ver is gegaan in zijn verdediging en hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De reden hiervan is evenwel gelegen in een hevige gemoedsbeweging die indirect is ontstaan door de heftige aanval door aangever op cliënt middels het tot twee maal toe slaan met een boksbeugel tegen het meest kwetsbare deel van het hoofd: de slaap.
Edelgrootachtbare leden van het Hof: een dergelijke aanval kan niet anders worden gekwalificeerd dan als een poging doodslag. Het is dan ook meer dan aannemelijk dat een dergelijke zware aanval bij een cliënt een dusdanige heftige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt als gevolg waarvan hij te ver is gegaan in zijn verdediging. Van belang hierbij is dat, hoewel we de feitelijke handelingen van zowel aangever als cliënt op de beelden hebben kunnen zien, doch niet de hevige gemoedsbeweging die zich bij cliënt in zijn hoofd manifesteerde door de twee harde klappen die hij tegen zijn slaap kreeg met een boksbeugel. Client heeft het jegens Uw Hof zo verwoord dat hij - in retrospectief bezien - door de aanval van aangever op hem, en de daardoor ontstane hevige gemoedsbeweging, hij in de veronderstelling verkeerde dat hij gedurende de door hem verrichte handelingen richting aangever in de veronderstelling verkeerde dat de aanval steeds plaatsvond. Door deze heftige aanval en de daardoor bij cliënt ontstane hevige gemoedsbeweging kan cliënt dit evenwel niet worden toegerekend, om welke reden ik u verzoek hem te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer c.q. noodweerexces.”

IV. Het cassatiemiddel en de bespreking daarvan

Het middel
8. Het middel klaagt dat het hof het verweer strekkende tot noodweer c.q. noodweerexces heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet zonder meer kunnen dragen, zodat de verwerping van het verweer ontoereikend is gemotiveerd. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het hof heeft miskend dat de verdachte als eerste door de aangever is aangevallen met twee zeer harde slagen met een boksbeugel tegen de slaap van de verdachte. Volgens de steller van het middel is daarom geen sprake van een ‘tegenaanval’. Voorts zou het hof hebben miskend dat als onmiddellijk gevolg van de aanval door de aangever een hevige gemoedsbeweging is ontstaan bij de verdachte.
Het juridisch kader
9. Het oordeel van het hof dat de verdachte aanvallend heeft gehandeld, is een feitelijk oordeel dat in cassatie op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst. Voorts dienen hier de volgende vooropstellingen uit het overzichtsarrest van HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456,
NJ2016/316, m.nt. Rozemond tot uitgangspunt te worden genomen:

Inleiding
[…]
3.1.2.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan.
Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.
[…]
Verdediging van specifieke rechtsgoederen
3.3.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
[…]
Noodweerexces
3.6.1.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
3.6.2.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging alleen sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel als
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
[…]
Enkele bijzondere onderwerpen
‘Culpa in causa’
3.7.1.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.”
10. Uit rechtspraak van de Hoge Raad die is gewezen ná het hiervoor weergegeven overzichtsarrest, valt af te leiden dat bepaaldelijk motiveringseisen worden gesteld aan het oordeel van de feitenrechter dat sprake is van, naar de kern bezien, aanvallend handelen van de verdachte en dit om die reden in de weg staat aan een succesvol beroep op noodweer(exces). Ik wijs daarbij in het bijzonder op de volgende uitspraken van de Hoge Raad. [1]
11. In het arrest van 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715,
NJ2019/218 werd het oordeel van het hof dat het beroep op noodweer faalt door de Hoge Raad vernietigd. Het hof had vastgesteld dat niet alleen vanuit de Opel Signum, waarin de verdachte en de medeverdachte zich bevonden, op de Fiat 500 met inzittenden was geschoten, maar dat, omgekeerd, eveneens op de Opel Signum was geschoten, terwijl niet was komen vast te staan dat de verdachte en/of de medeverdachte als eerste had(den) geschoten. Daarom achtte de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk het mogelijke oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte niet als verdedigend, maar in de kern als aanvallend moesten worden gezien en dat het beroep op noodweer daarop afstuitte (rov. 2.4.2). Ook de mogelijke opvatting van het hof dat sprake was geweest van ‘culpa in causa’, oordeelde de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk, aangezien uit de motivering van het hof niet naar voren kwam dat voorafgaand aan het vuurwapengeweld tussen de inzittenden van de Opel Signum en de Fiat 500 de verdachte en de medeverdachte zich zodanig hadden gedragen, dat sprake was van bijzondere omstandigheden die aan het slagen van het beroep op noodweer in de weg stonden (rov. 2.4.3). De Hoge Raad overwoog voorts (rov. 2.4.4) dat de omstandigheid dat de verdachte had ontkend te hebben geschoten of het schieten te hebben willen medeplegen, de verwerping van het verweer niet (zelfstandig) kon dragen, omdat zo’n omstandigheid op zichzelf het slagen van een beroep op noodweer niet uitsluit. Wel kan, aldus de Hoge Raad, de omstandigheid dat de verdachte ontkent van belang zijn voor het door rechter te verrichten onderzoek of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van een beroep op noodweer(exces) is voldaan, aangezien in dat verband immers betekenis kan toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten.
12. In HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2043,
NJ2021/226, m.nt. Jörg had het hof aan de verwerping van het beroep op noodweer ten grondslag gelegd dat de gedragingen van de verdachte een aanvallend karakter hadden. Zijn oordeel dat het door de verdachte tegen twee anderen (ik noem ze hier A en B) uitgeoefend geweld aanvallend was zodat dit aan de aanvaarding van een beroep op noodweer in de weg stond, was volgens de Hoge Raad echter niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij werd door de Hoge Raad in aanmerking genomen dat het hof had vastgesteld dat de verdachte voordat hij achter A aanrende, zelf was gestoken door een persoon uit het groepje waartoe A en B behoorden, dat op het moment dat de verdachte achter A aanrende sprake was van een aanval van A op de medeverdachte, en dat daarna B op de verdachte en de medeverdachte was komen afrennen. Aangezien het hof ook geen nauwkeurige vaststellingen had gedaan over bijvoorbeeld het tijdsverloop tussen de vastgestelde incidenten of het moment waarop, en de context waarin, de verdachte het geweld jegens A en B had uitgeoefend, was ontoereikend gemotiveerd de verwerping van het beroep op noodweer op grond van het aanvallende karakter van het gedrag van de verdachte.
13. Tot slot HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1828,
NJ2022/20, m.nt. Machielse. In deze zaak was door de verdediging naar voren gebracht dat geen sprake was van een (tegen)aanval van de verdachte omdat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte was voortgekomen uit het direct daaraan voorafgegane door twee anderen tegen hem uitgeoefende geweld. Voorts zou de opmerking dat hij “verhaal wilde halen” uit haar verband zijn gerukt. Het oordeel van het hof dat geen sprake was van noodweer(exces) wegens aanvallend handelen van de verdachte (de tegenaanval), was volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij wees de Hoge Raad erop dat het hof geen aandacht had besteed aan wat in dit verband door de verdediging in hoger beroep naar voren was gebracht.
De bespreking van het middel
14. Het hof heeft de verwerping van het namens de verdachte gedane beroep op noodweer(exces) gegrond op zijn oordeel “dat de verdachte na de klappen met de boksbeugel de confrontatie heeft opgezocht en is blijven opzoeken” en “dit in de weg [staat] aan het aannemen van enige noodweersituatie, ook bij een beroep op noodweerexces of putatief noodweer”. Deze verwerping heeft het hof nader gemotiveerd met een verwijzing naar de vastgestelde feiten zoals weergegeven in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof onder het kopje “Het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets”. Met name uit het eerste bewijsmiddel blijken de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van het eerste deel, vóór de vluchtpoging met de bromfiets. De verdachte stond met vier mannen, waaronder de aangever, te discussiëren. Vlakbij lag een scooter op de rijbaan. Na enkele seconden ging de groep uit elkaar. De medeverdachten liepen weg richting een auto en de verdachte en de aangever bleven over. De verdachte en de aangever praatten enige tijd met elkaar, waarna de aangever de scooter rechtop zette en deze startte. Vervolgens haalde de aangever uit zijn rechterbroekzak een boksbeugel. Daarmee haalde hij met rechts uit en stompte de verdachte hard tegen de linkerzijde van zijn hoofd. De verdachte stapte achteruit en haalde een mes uit zijn broekzak. Hiermee maakte hij zwaaiende bewegingen richting de aangever, waarna de aangever richting de verdachte schopte en later in zijn richting spuugde. De verdachte haalde hierop nogmaals uit met het mes en maakte twee zwaaiende bewegingen ter hoogte van de hals van de aangever. De aangever stompte de verdachte daarna opnieuw tegen het hoofd. Nadat de verdachte wederom met zijn mes ter hoogte van de nek van de aangever uithaalde, vluchtte de aangever naar zijn scooter en probeerde al rennend op de scooter te springen. In zijn bewijsoverweging vat het hof deze gang van zaken als volgt samen (voor de leesbaarheid citeer ik deze overweging nogmaals):
“Nadat zich een eerste treffen heeft voorgedaan tussen een aantal verdachten en [slachtoffer] , lijken alle betrokkenen hun eigen weg te gaan. [slachtoffer] en [verdachte] blijven bij de bromfiets nog wat napraten tot [slachtoffer] op enig moment een boksbeugel uit zijn broekzak pakt en [verdachte] daarmee tegen het hoofd slaat. [verdachte] pakt in reactie daarop een mes en begint daarmee de tegenaanval in de richting van [slachtoffer] . Daarbij haalt [verdachte] met zijn mes meerdere keren naar [slachtoffer] uit, onder andere ter hoogte van diens hals/hoofd. [verdachte] en [slachtoffer] bevinden zich op dat moment ongeveer op armlengte afstand van elkaar, hetgeen mede blijkt uit het door [slachtoffer] ontwijken van deze aanvallen door naar achteren te stappen, terwijl [verdachte] telkens richting [slachtoffer] gaat om opnieuw in diens richting uit te halen. Uiteindelijk rent [slachtoffer] terug naar zijn bromfiets en probeert weg te rijden.”
15. Met zijn aan de verwerping van het beroep op noodweer(exces) ten grondslag gelegde oordeel en zijn in dat kader neergelegde nadere overweging, heeft het hof kennelijk toepassing willen geven aan de in de rechtspraak van de Hoge Raad aangeduide uitzondering dat in geval van een naar de kern bezien aanvallende gedraging zijdens de verdachte een beroep op noodweer(exces) niet kan worden aanvaard.
16. In het licht van de hierboven onder het kopje ‘Het juridisch kader’ aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad, is het bestreden oordeel van het hof dat het door de verdachte gebruikte geweld in de kern aanvallend van aard was, naar het mij voorkomt niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof bij zijn beoordeling van het beroep van de verdachte op noodweer c.q. noodweerexces al bij het eerste deel, vóór de vluchtpoging, spreekt van een tegenaanval – en niet pas bij het tweede deel, dus ná de vluchtpoging –, terwijl het hof niet alleen heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting de aangever, maar óók dat de verdachte eerder door de aangever met een boksbeugel tegen de zijkant van zijn hoofd geslagen was. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de aangever als eerste geweld heeft gebruikt. Het hof is daarbij niet (voldoende) ingegaan op het verweer van de verdediging dat het direct voorafgaande tegen de verdachte gerichte geweld heeft geleid tot de gedragingen van de verdachte.
17. Gelet op het voorgaande was een nadere motivering mijns inziens vereist voor het oordeel dat het beroep op noodweer(exces) niet kan worden aanvaard op de grond dat het gedrag van de verdachte naar de kern bezien als aanvallend moet worden aangemerkt. Aangezien deze nadere motivering ontbreekt, acht ik het middel terecht voorgesteld.
V.
Slotsom
18. Het middel slaagt.
19. Ambtshalve merk ik op dat de behandeltermijn in cassatie is overschreden nu de Hoge Raad de zaak niet binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaren kan afdoen. De rechter naar wie de zaak wordt teruggewezen kan daarmee rekening houden.
20. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie daarnaast bijvoorbeeld ook HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3117,