Bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 31 juli 2021 te [plaats] , gemeente [plaats] , opzettelijk een ambtenaar, te weten
[aangeefster] (conductrice bij Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening in haar tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door die [aangeefster] te bespugen.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“
1. Een proces-verbaal aangifte van 31 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 1-2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover
voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [aangeefster] :
Plaats delict: [a-straat 1] [plaats] , binnen de gemeente [plaats] .
Ik ben werkzaam voor de Nederlandse Spoorwegen als conductrice. Op 31 juli 2021 omstreeks 14.40 uur was ik werkzaam in de trein. Ik zag dat een man instapte, die geen mondkapje droeg. Ik besloot de man aan te spreken. Toen ik zei dat hij de trein moest verlaten, voelde ik een natte klodder op mijn voorhoofd terechtkomen. Ik zag dat de man spuugde en dat de spuug in de richting van mijn hoofd vloog. De spuug belandde op mijn voorhoofd. De politie is in kennis gesteld. De politie heeft de juiste man aangehouden. Ik doe aangifte ter zake bedreiging c.q. belediging.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina 3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 31 juli 2021 kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan richting [a-straat 1] te [plaats] , alwaar een conducteur onder gespuugd was door een persoon. Omstreeks 14.56 uur kwamen wij ter plaatse. Toen wij het station op kwamen lopen werden wij direct aangesproken door een conducteur. De conducteur bleek te zijn: [aangeefster] . Omstreeks 15.00 uur is [verdachte] aangehouden. Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] .
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 4-8.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover
voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
U, verbalisant, zegt dat ik een conducteur van de NS in het gezicht zou hebben gespuugd. Ik heb gewoon gespuugd op haar.
4. Een geschrift, inhoudende fotokopieën van pasjes op naam van [aangeefster] .
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de volgende gegevens die zichtbaar zijn op gefotokopieerde pasjes:
Legitimatie BOA
Buitengewoon Opsporingsambtenaar
Naam: [aangeefster]
Domein: Openbaar vervoer
Geldig tot: 26-02-2026
NS Reizigers
Bedrijfspas
Geldig van 21.03.2017 tot 06.09.2028
Functie: Hoofdconducteur(trice)
[aangeefster]
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel 4 betreft een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering en is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen”.
5. Voorts heeft het hof, voor zover hier relevant, overwogen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Aangeefster [aangeefster] trad op als conductrice en niet is gebleken dat zij ook als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) optrad, waardoor zij geen ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was. Dit betekent dat voor vervolging vereist was dat de aangeefster een klacht indiende. Die klacht heeft zij in eerste instantie niet ingediend, terwijl uit het later overgelegde ‘proces-verbaal ontvangst klacht’ door de hulpofficier van justitie niet duidelijk blijkt dat de aangeefster vervolging van de verdachte wenst nu enkel de inhoud van de aangifte letterlijk is opgenomen in de klacht.
Inhoudelijk kan niet worden bewezen dat aangeefster door het spuug van de verdachte is geraakt. Het spugen op de grond is niet beledigend. Dit leidt tot vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging. Nog los van het feit dat de door aangeefster ingediende klacht voldoet aan de daaraan te stellen eisen, was aangeefster ten tijde van het incident als ambtenaar werkzaam en gold, ingevolge artikel 269, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), niet het klachtvereiste.
Aangeefster was, op het moment dat zij de verdachte wilde aanspreken op het niet dragen van een mondkapje, in functie als hoofdconducteur voor de Nederlandse Spoorwegen, hetgeen ook blijkt uit de na het vonnis overgelegde foto’s van haar pasje van de NS. Uit hoofde van die functie was aangeefster qualitate qua aangewezen als BOA, hetgeen volgt uit artikel 2 van het ten tijde van het incident toepasselijke Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar NS Groep N.V. 2017. Het tot de orde roepen van de verdachte op voornoemde wijze deed aangeefster derhalve in haar functie van hoofdconducteur én in haar hoedanigheid van ambtenaar. Voor zover is betoogd dat aangeefster in het proces-verbaal van aangifte had moeten laten opnemen dat zij ten tijde van het incident ook als ambtenaar werkzaam was, vindt dat betoog geen steun in de regelgeving, te meer nu het proces-verbaal van aangifte geen proces-verbaal van of schriftelijke verslaglegging door aangeefster betrof.
Het hof acht bewezen dat de verdachte de aangeefster in haar gezicht heeft gespuugd. De verklaring van de aangeefster vormt daartoe, in samenhang genomen met de verklaring van de verdachte dat hij “op haar” heeft gespuugd, voldoende wettig bewijs. Het hof acht het bewijs ook overtuigend, nu het geen reden heeft om aan te nemen dat de aangeefster niet de waarheid heeft gesproken omtrent de vraag of het spuug haar heeft geraakt.
Het gegeven dat de aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde feit BOA was en tijdens het uitvoeren van haar toezichthoudende functie werd bespuugd, brengt naar het oordeel van het hof mee dat zij is beledigd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening als ambtenaar, strafbaar gesteld in artikel 267 Sr”.