ECLI:NL:HR:2020:1686

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/03224
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieambtenaar door verdachte tijdens privéverplaatsing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van eenvoudige belediging van een politieambtenaar, die op dat moment met haar vierjarige kind in haar auto onderweg was. De verdachte had de politieambtenaar beledigd met kwetsende woorden, maar de Hoge Raad oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat de belediging plaatsvond 'in de rechtmatige uitoefening van haar bediening'. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd was. De uitspraak van het hof werd gedeeltelijk vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak met betrekking tot de belediging en de strafoplegging. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03224
Datum27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 juli 2019, nummer 22-002074-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 voor zover deze inhoudt dat de verdachte [verbalisant] “ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening” heeft beledigd, ontoereikend is gemotiveerd.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 27 april 2018 te Sassenheim en/of Voorhout, gemeente Teylingen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (brigadier politie eenheid Den Haag), ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar meermalen de woorden toe te voegen: “Jij bent kankerlelijk” en “wat een kankerlelijk kind” en “kankerlelijk wijf dat je er bent” en “jij bent kankergek” en “je stinkt ook lelijk wijf”, althans woorden, van gelijke beledigende aard en/of strekking.”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2018 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018110301-l. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 8 en 9):
als de op 27 april 2018 afgelegde verklaring van [verbalisant]:
Ik doe aangifte van belediging en openbare schennis van de eerbaarheid. Voor mijn verklaring en de reden van wetenschap verwijs ik naar het door mij opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2018110301.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2018 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018110301-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina’s 10 tot en met 12):
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant]:
Op 27 april 2018, omstreeks 15:02 uur, reed ik, verbalisant [verbalisant], brigadier van de Politie Eenheid Den Haag, in mijn auto over de Oude Herenweg te Voorhout. Naast mij op de bijrijdersstoel zat mijn dochter van 4 jaar oud.
Ik zag dat een bus van Arriva de Oude Herenweg opdraaide. Mij is bekend dat de Oude Herenweg een weg is uitsluitend voor bestemmingsverkeer. Deze weg is dus niet bedoeld voor Arriva bussen. Het betreft een smalle weg en het is niet mogelijk op deze weg een andere personenauto te passeren.
Ik stond met mijn auto recht voor de bus, waardoor wij allebei geen andere kant op konden dan achteruit. Ik ben uitgestapt en ik ben naar het raam van de buschauffeur gelopen. Terwijl ik in gesprek was met de chauffeur zag ik dat een man naast de chauffeur kwam staan en mij aan keek. Ik hoorde de man tegen mij schreeuwen. Ik hoorde hem roepen: “Jij bent kankerlelijk”. Ik zag dat de man duidelijk opgefokt was. Ik rook door het raam van de buschauffeur dat de adem van de man naar inwendig gebruik van alcohol riekte.
Ik hoorde de man zeggen: “Ben jij van de politie of zo?”
Ik zei: “Ja dat klopt, ik ben van de politie”. Ik hoorde hem door razen: “Oh ik zie dat je een kind in je auto hebt, wat een kankerlelijk kind, kankerlelijk wijf dat jij er bent”.
Door zijn woorden voelde ik mij beledigd.
Ik besloot vervolgens achteruit te rijden, zodat de bus mij kon passeren. Op het moment dat de bus mij passeerde op de Oude Herenweg, zag ik dat de man, die zojuist zo tekeer was gegaan tegen mij, in de bus zijn broek naar beneden trok en zijn blote billen tegen het raam drukte aan de zijde waar ik stond. Ik hoorde mijn dochter zeggen: “Kijk mama, blote billen”.
Ik besloot achter de bus aan te rijden en de politie te bellen. Ik zag dat de bus stopte bij de bushalte Raadhuis, op de Parklaan te Sassenheim. Ik parkeerde mijn voertuig achter de bus en ik zag dat op dat moment de manspersoon die mij zojuist had beledigd en zijn blote kont aan mij had laten zien, uitstapte en naar mijn auto liep.
Ik zag dat hij mijn portier opende en ik hoorde hem schreeuwen: “Waar ben je nou mee bezig, kankerlelijk wijf”.
Ik hoorde hem schreeuwen: “Jij bent kanker gek”.
Ik zag dat de man heel dicht bij mij kwam staan. Hij stond ongeveer 10 centimeter voor mij en schreeuwde: “Jij stinkt ook lelijk wijf en je kind is ook kankerlelijk”.
Kort daarna zag ik dat mijn collega's ter plaatse kwamen. Zij hebben vervolgens de man aangehouden.”
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 april 2018 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500- 2018110301-13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina's 34 tot en met 40):
als de op 27 april 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben vandaag met mijn vriendin en onze kinderen met de bus naar Lisse geweest. We zijn om 16:00 uur weggegaan uit Lisse, ik ging de bus in met mijn vriendin en twee kinderen.
Opeens stond de bus stil op de weg en we gingen niet verder.
Ik zag dat de buschauffeur aan het praten was met een vrouw die naast de bus stond. De vrouw zei dat de bus daar niet mocht rijden en dat de bus naar achteren moest. Ik ben opgestaan en naar de chauffeur gelopen.
Ik heb tegen de vrouw gezegd dat ze lelijk is en dat haar kind ook lelijk is. Ik heb die vrouw een kankerlelijk wijf genoemd.
De vrouw reed met haar auto achteruit een erf op, waardoor de bus vooruit kon rijden. Ik zag in het voorbij rijden de vrouw in de auto zitten. Ik liet voor het raam in de bus mijn broek deels zakken. Ik keerde mijn billen in de richting van het raam van de bus. Zij moet mijn billen hebben gezien.
Ik beken dat ik mij schuldig heb gemaakt aan schennis der eerbaarheid.
4. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2019, inhoudende:
Ik heb op 27 april 2018 in de bus in Sassenheim en Voorhout, gemeente Teijlingen, mijn broek naar beneden gedaan en mijn billen getoond aan aangeefster [verbalisant].
Ik heb inderdaad mijn broek laten zakken en mijn billen getoond aan [verbalisant] in het bijzijn van haar dochtertje en mijn eigen dochter.
U houdt mij voor dat ik op 27 april 2018 in Sassenheim en/of Voorhout, gemeente Teijlingen, tegen [verbalisant] heb gezegd:
“je bent kankerlelijk, wat een kankerlelijk kind, kankerlelijk wijf dat je bent, je bent kankergek en je stinkt ook lelijk wijf”.
Ik heb dat inderdaad gezegd. Wat ik gedaan heb is fout, maar een brigadier van politie kan ook anders reageren naar mij toe.”
3.4
Artikel 267 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) houdt in dat de in artikel 266 lid 1 Sr - een klachtmisdrijf - op eenvoudige belediging gestelde gevangenisstraf van drie maanden met een derde kan worden verhoogd indien de belediging wordt aangedaan aan “een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”. Aldus heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat die strafverhoging uitsluitend in aanmerking komt indien tussen de belediging en de uitoefening van de bediening een temporeel verband bestaat dan wel de belediging met betrekking tot de uitoefening van de bediening is gedaan. Voormelde relatie moet betrekking hebben niet op de enkele hoedanigheid van de ambtenaar maar op de uitoefening van zijn bediening. (Vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2394.)
3.5
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt niet zonder meer dat de verdachte [verbalisant] heeft beledigd ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat uit de bewijsvoering naar voren komt dat [verbalisant] ten tijde van de belediging met haar vierjarige kind onderweg was in haar auto en dat het hof geen vaststellingen heeft gedaan waaruit kan volgen dat [verbalisant] op dat moment werkzaamheden verrichtte als politiefunctionaris. Dat volgt ook niet uit de enkele omstandigheid dat zij desgevraagd aan de verdachte heeft bevestigd dat zij van de politie was. De bewezenverklaring is op dit punt, mede in het licht van wat hiervoor is vooropgesteld, onvoldoende gemotiveerd.
3.6
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het derde en het vierde cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2020.