Conclusie
Bijlage 8: Servicekosten
Veiligheid & community
Huismeester - bewonersbegeleiding € 205.200
CCTV Camera beveiliging € 124.389
Signaallevering en data-installatie € 173.572
3.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1.2(onderdeel 1.1 bevat geen klacht) klaagt dat het hof heeft miskend dat het
punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzochtvolgens art. 7:262 lid 1 BW slechts betrekking heeft op de servicekosten die de verzoeker in zijn verzoek ex art. 7:260 lid 1 BW
ook aan de huurcommissieter beoordeling heeft voorgelegd en waartoe bescheiden zijn overgelegd aan de huurcommissie. De motiveringsklacht van
onderdeel 1.3klaagt dat nu uit rov. 2.1 blijkt dat Huurders de huurcommissie hebben verzocht de servicekosten over 2019 te beoordelen onder overlegging van de Eindafrekening 2019, terwijl er later door Verhuurder de Herziene Eindafrekening aan Huurders is verschaft, er in rov. 2.5-2.7 sprake is van ontoereikende motivering.
Onderdeel 1.4klaagt dat het hof in de aangevallen passages heeft miskend dat bedoeld rechtsmiddelenverbod niet geldt voor servicekosten die de huurcommissie niet heeft beoordeeld en die (dus) voor het eerst aan de kantonrechter zijn voorgelegd. Volgens
onderdeel 1.5is zonder nadere, maar ontbrekende motivering niet in te zien waarom ten aanzien van de servicekostenpost ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’, die volgens Verhuurder niet door de huurcommissie is beoordeeld, bedoeld rechtsmiddelenverbod zou gelden. Voor zover het hof in rov. 2.6 wel heeft geoordeeld dat de huurcommissie de servicekostenpost ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’ heeft beoordeeld, is dat oordeel volgens
onderdeel 1.6ontoereikend gemotiveerd.
het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak is gevraagd. Hoe dat gecursiveerde gedeelte moet worden begrepen, komt hierna nader aan de orde bij de klachtenbespreking en valt volgens mij te begrijpen als: het
aspectwaarover een uitspraak van de huurcommissie is uitgelokt, zoals bijvoorbeeld in deze zaak de verschuldigde servicekosten.
karakter van de art. 7:262 proceduregeoordeeld dat die rechtsgang als een
laagdrempelige procedureis bedoeld, waarin partijen zonder rechtsbijstand kunnen procederen. Daarbij
past niet om formele eisen te stellenaan de manier waarop gedaagde geschilpunten aan de kantonrechter kan voorleggen. Daarnaast ontstaat
rechtsonzekerheidwanneer de omvang van de rechtsstrijd zou afhangen van de mate van splitsbaarheid van de huurcommissie-uitspraak, bijvoorbeeld omdat samenhang kan bestaan tussen geschilpunten. Hieruit volgt volgens de Hoge Raad dat wanneer één van de partijen tijdig een art. 7:262 BW-vordering heeft ingesteld, partijen
helemaal niet meer gebondenzijn aan de huurcommissie-uitspraak. Van een mogelijke splitsing van die uitspraak kan geen sprake zijn en het is vervolgens aan de kantonrechter om te beslissen over het (gehele) geschil tussen partijen [14] . Dat is ook van belang voor onze zaak en ik kom daar bij de nu volgende bespreking van de klachten op terug.
onderdeel 1.2heeft het hof in rov. 2.5-2.7 miskend dat het
punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzochtuit art. 7:262 lid 1 BW slechts ziet op de servicekosten (en eventuele kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter) die door de verzoeker in zijn verzoek op grond van art. 7:260 lid 1 BW aan de huurcommissie ter beoordeling zijn voorgelegd en daartoe door de verzoeker zijn overgelegd in die procedure. Dat begrip ziet
nietop (service)kosten die niet op grond van art. 7:260 lid 1 BW ter beoordeling zijn voorgelegd en overgelegd. Het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW geldt volgens deze klacht dan ook alleen voor (service)kosten die in het verzoek ter beoordeling aan de huurcommissie zijn opgenomen en overgelegd.
zonder toevoeging van een (doorgaans door de verhuurder verstrekt) servicekostenoverzicht [15] . Dat maakt al dat de voorgestane lijn van Verhuurder niet juist kan zijn. Daar komt bij dat de verhuurder op grond van art. 7:260 lid 3 BW in principe de plicht heeft om een overzicht te verstrekken van de servicekosten in een speciaal daartoe vastgesteld formulier, nadat de zaak bij de huurcommissie aanhangig is gemaakt. Weigert de verhuurder dit formulier (compleet) in te vullen, dan stelt de huurcommissie de servicekosten volgens art. 18 lid 4 UHW vast op een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag, of, indien de zaak of dienst door de verhuurder niet is geleverd, op € 0 [16] . Dat art. 7:262 BW niet zou zien op (service)kosten die niet door de verzoeker in zijn verzoek op grond van art. 7:260 lid 1 BW ter beoordeling aan de huurcommissie zijn voorgelegd en overgelegd, vindt dan ook geen steun in de wet.
uitspraak heeft gedaan over de hoogte van de servicekostenen de kantonrechter vervolgens over dat ‘punt’ of ‘aspect’ dan op grond van
art. 7:262 BW een beslissing geeft. Het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW is dan volgens mij behoudens doorbrekingsgronden (die in deze zaak geen rol spelen) onverminderd van toepassing op die beslissing.
nietvereist is dat op detailniveau wordt gekeken van welke servicekostenposten de huurder precies vaststelling heeft verzocht bij de huurcommissie – en al helemaal niet dat moet worden bezien wat hij daartoe bij de huurcommissie heeft overgelegd. Heeft een huurder eenmaal op de voet van art. 7:260 BW de huurcommissie verzocht de servicekosten vast te stellen, dan is art. 7:262 BW al ingeschakeld als een van partijen tijdig de zaak aan de kantonrechter heeft voorgelegd om een ander oordeel dan dat van de huurcommissie te krijgen daarover.
geen hogere voorzieningopen volgens art. 14 lid 4 jo. art. 28 lid 3 HPW. Uit het stelsel dat aan de huidige regeling voorafging, waarvan voortzetting is beoogd, volgde zodoende ook al niet dat het rechtsmiddelenverbod van art. 14 lid 4 HPW slechts van toepassing was ten aanzien van (service)kosten die de verzoeker
in zijn verzoek ter beoordeling door de huurcommissiehad opgenomen en had overgelegd. Voldoende was dat vaststond dat partijen eerst naar de huurcommissie waren gestapt met het verzoek om de servicekosten vast te stellen en dit moest slechts blijken uit het vereiste dat het advies van de huurcommissie daarover werd bijgevoegd bij het (vervolg)verzoek aan de kantonrechter.
daaromop de voet van art. 7:262 BW vordert dat de kantonrechter zich uitspreekt over de servicekosten [21] .
21 juni 2021en de Herziene Eindafrekening is ruim een half jaar later, op
26 januari 2022, aan Huurders verstuurd. Verhuurder heeft de huurcommissie ook pas op
20 januari 2022, vier dagen voor de zitting van 24 januari 2022, per mail [23] verzocht om, naar aanleiding van het Servicekostenvonnis, uitspraak te doen op grond van de Herziene Eindafrekening onder het gelijktijdige verzoek om ten behoeve daarvan nadere stukken in het geding te mogen brengen. Een verklaring voor dit zo laattijdige verzoek heeft Verhuurder niet gegeven. De huurcommissie heeft dit verzoek als tardief gepasseerd [24] . Dat dit Verhuurder niet wezenlijk behoeft te hebben benadeeld, zoals het hof ten overvloede overweegt in rov. 2.6, volgt ook al uit het rapport van onderzoek van 20 september 2021, dat vooraf is gegaan aan de uitspraak van de huurcommissie, waarin staat dat de rapporteur bekend was met het Servicekostenvonnis, dat een kopie daarvan in het dossier zat en dat hij dat vonnis bij de totstandkoming van zijn rapport heeft betrokken. Hoewel op procedurele gronden overlegging van de Herziene Eindafrekening als tardief is aangemerkt, hebben zowel de rapporteur als de huurcommissie zodoende rekening gehouden met de materie uit het Servicekostenvonnis. Voor de rechtsvraag of het rechtsmiddelenverbod hier geldt is dat overigens niet van belang.
onderdeel 1.3tegen rov. 2.5-2.7 is in ieder geval sprake van ontoereikende motivering, omdat Huurders naar de eigen vaststelling van het hof in rov. 2.1 de huurcommissie hebben verzocht de servicekosten over 2019 te beoordelen onder overlegging van de afrekening van dat jaar, terwijl nadien door Verhuurder de Herziene Afrekening van de servicekosten over 2019 aan Huurders is gezonden. Daaruit volgt volgens de klacht dat Huurders in hun verzoeken op grond van art. 7:260 lid 1 BW
de Eindafrekening2019 ter beoordeling aan de huurcommissie hebben voorgelegd en overgelegd en niet de (aan het verzoek posterieure)
Herziene Eindafrekening. Daaraan doet niet af dat de huurcommissie tevens een oordeel heeft gegeven over een deel van de eerst in de Herziene Eindafrekening opgenomen servicekosten (internet en stoffering), nu die servicekosten niet zijn opgenomen in het verzoek van Huurders dan wel in de in dat kader overgelegde Eindafrekening 2019.
onderdeel 1.4, in rov. 2.5-2.7 miskend dat het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW niet geldt ten aanzien van servicekosten die de huurcommissie niet heeft beoordeeld en die (dus) voor het eerst aan de kantonrechter zijn voorgelegd en door deze zijn beoordeeld. Dat geldt in ieder geval ten aanzien van kosten waarvan de beoordeling niet dwingendrechtelijk aan de huurcommissie hoeven te worden voorgelegd, maar waarvoor ook eerst en direct de gang naar de kantonrechter kan worden gemaakt, zoals servicekosten dan wel de servicekostenpost ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’.
mutatis mutandisook voor de lijn die subonderdeel 1.4 voorstaat. Ook dat zou de beoogde eenvoudige snelle rechtsgang frustreren en gecompliceerde splitsingsvragen oproepen die niet passen in het beoogde stelsel. De klacht lijkt mij dan ook tevergeefs.
onderdeel 1.5onvoldoende gemotiveerd, nu Verhuurder zich op het standpunt heeft gesteld dat (i) de Aanvullende Diensten mede betrekking hebben op de ‘community-diensten’ [25] , waaronder de post ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’ van € 205.200,- valt [26] en (ii) de huurcommissie de in de Herziene Eindafrekening opgenomen Aanvullende Diensten niet heeft beoordeeld en die posten daarom voor het eerst aan de kantonrechter zijn voorgelegd en door de kantonrechter zijn beoordeeld [27] . Daaruit volgt immers dat Verhuurder zich mede op het standpunt heeft gesteld dat de post ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’ in ieder geval niet door de huurcommissie is beoordeeld en daarom voor het eerst aan de kantonrechter is voorgelegd en beoordeeld. In het licht van die essentiële - want voor toepasselijkheid van het rechtsmiddelenverbod doorslaggevende - stelling valt zonder nadere, ontbrekende, motivering niet in te zien waarom ten aanzien van de servicekostenpost ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’ desondanks het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW geldt.
onderdeel 1.6, onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof in rov. 2.6 enkel de servicekostenposten ‘Home Interieur Pakket’/‘Stoffering’ en ‘Signaallevering’/‘Internet’ in de woning’ heeft besproken. Het hof heeft geen aandacht besteed aan de servicekostenpost ‘Huismeester - Bewonersbegeleiding’, terwijl Verhuurder zich blijkens de in het vorige onderdeel genoemde stellingen mede op het standpunt heeft gesteld dat de huurcommissie die servicekostenpost evenmin heeft beoordeeld. Het hof had op die essentiële - want voor de toepasselijkheid van het rechtsmiddelenverbod doorslaggevende - stelling expliciet moeten reageren.