10. Het hof overweegt in het bestreden arrest dat (de vaststelling van) het wederrechtelijk verkregen voordeel ‘is gebaseerd op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (…) en het arrest in de hoofdzaak van 18 juli 2018’. Het hof verwijst in het arrest in een voetnoot naar pagina 15 van het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e 2e lid Sr van 10 juli 2013, opgemaakt door de rapporteur [verbalisant] ’. Het hof verwijst in een andere voetnoot naar ‘Een proces-verbaal van algemeen relaas (bewijsmiddel 41 bij het arrest in de hoofdzaak)’. In de ‘aanvulling arrest’ verwijst het hof in voetnoten ook nog naar de pagina’s 11-13 en 8-11 van het Rapport.
10. Op p. 15 van het rapport wordt verwezen naar een passage uit een verhoor van [betrokkene 11] en andere stukken van het geding. [betrokkene 11] heeft verklaard te zijn bezocht door twee Nederlanders, die hem aanboden om ‘een bedrag van € 2.800.000 naar zijn bankrekening over te maken. Hij mocht 20% van dit bedrag houden en moest 80% uitbetalen. Dit gebeurde ongeveer een week voor 21 april 2010, de dag van de transactie. Na een week werd hij door de bank gebeld dat er € 1.950.000,- op zijn bankrekening was gestort. De ochtend daarna had hij € 100.000,- opgehaald bij de bank. Hiervan had hij € 60.000 aan de twee Nederlanders overhandigd. Een week later had hij € 1.500.000,- in biljetten van € 500,- opgehaald bij de bank en overhandigd aan de twee Nederlanders. (…) Op basis van onderzoek blijkt dat het bij de twee mannen aan wie [betrokkene 11] het geldbedrag van € 1.560.000,- heeft overhandigd, aannemelijk is dat het gaat om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] werd door [betrokkene 11] herkend tijdens een fotobewijsconfrontatie en het signalement dat [betrokkene 11] gaf van de andere man past bij het signalement van [medeverdachte 2] . Een en ander wordt ondersteund door telecomgegevens en de door de beide Nederlandse mannen gebruikte personenauto’.
10. Bewijsmiddel 41 in de strafzaak betreft een schema dat (onder andere) betrekking heeft op ‘Aangifte 1 ABN/AMRO [betrokkene 15] ’. Uit het schema kan worden afgeleid dat op 19/20 maart 2010 een bedrag van € 2.430.000,00 is overgemaakt naar [A] . Vervolgens is door (kort gezegd) [A] op 19 april 2010 een bedrag van € 1.950.000,00 overgemaakt naar [betrokkene 11] , die op zijn beurt € 1.560.000,00 heeft afgegeven aan twee Nederlandse NN-mannen.
10. Op p. 11-13 van het rapport wordt onder verwijzing naar stukken van het geding ingegaan op de overboekingen naar Hongarije van het bedrag van € 5.279.000,- verkregen door oplichting van de ABN AMRO-bank in maart 2010 en latere overboekingen die op deze gelden betrekking hebben. Van dat bedrag is € 2.849.000,- overgemaakt op een rekening van ‘ [B] ’ te Boedapest (p. 11). Uit bankafschriften van [B] bleek ‘dat er op 13 april 2010, een bedrag van € 175.000 was overgemaakt naar [betrokkene 13] en twee maal € 176.000,- naar [betrokkene 14] ’. Aan verhoren van [betrokkene 14] en [betrokkene 13] wordt ontleend dat beide ‘verklaarden dat zij hun restaurant(s) wilden verkopen. (…) Nadat er een verkoopprijs was overeengekomen, werd er door [medeverdachte 6] een contract opgemaakt waarin een boeteclausule voorkwam. (…) Enkele weken na de verkoop vertelde [medeverdachte 6] hen (…) dat de koop niet doorging. Zowel [betrokkene 14] als [betrokkene 13] hebben toen het geld van de verkoop van hun restaurant(s), minus de 20% en 18%, in contanten afgedragen aan [medeverdachte 6] . [betrokkene 14] had (…) € 281.600,- in contanten afgedragen aan [medeverdachte 6] . [betrokkene 13] had (…) € 143.500, in contanten afgedragen aan [medeverdachte 6] ’ (p. 13).
10. Op p. 8-11 van het rapport wordt onder verwijzing naar stukken van het geding ingegaan op de oplichting van de Rabobank op 6 november 2009 tot een bedrag van € 284.386,-. Nadat dit geld ‘ten onrechte op de Telespaarrekening van [betrokkene 2] was bijgeschreven, werden tussen 4.50 uur en 07.45 uur negen opdrachten tot overboeking van in totaal € 284.386,- naar zijn betaalrekening ingevoerd. Vervolgens werden opdrachten tot overboekingen ingevoerd om vanaf de betaalrekening van [betrokkene 2] een bedrag van (…) € 270.000,- naar een ABN-AMRO rekening van [betrokkene 3] te [plaats] over te maken. (…) Door een man die zich voordeed als [betrokkene 3] , werd op woensdag 4 november 2009 bij de Hollandse Bank Unie tien kg goud besteld. Deze stem was in werkelijkheid van [medeverdachte 1] , Dit blijkt namelijk uit de door de Hollandse Bank Unie opgenomen gespreksgegevens met betrekking tot het bestellen van goud. (…) Op 6 november 2009 tussen 09.54 en 10.29 uur, werd door [betrokkene 3] in gezelschap van [medeverdachte 2] , de bij Hollandse Bank Unie bestelde 10 kg goud in ontvangst genomen. (…) De betaling hiervan werd op 6 november 2009 afgeschreven van de rekening van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] verkocht vervolgens één goudstaaf aan Cookson Drijfhout te Amsterdam en de opbrengt, groot € 23.192,50 werd op 10 november 2009 bijgeschreven op zijn bankrekening’ (p. 8). ‘Bij deze fraude is opnieuw de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zien. De katvangers zijn bekenden van [medeverdachten 1 en 2] . Het inloggen bij de bank gebeurt via het ip-adres van [medeverdachte 1] ’ (p. 10).
10. In het licht van het voorgaande heeft het hof de feiten en omstandigheden waar het zich bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op baseert naar het mij voorkomt kunnen ontlenen aan het ‘Rapport berekening wederrechtelijk voordeel per delict ex art. 36e 2e lid Sr van 10 juli 2013, opgemaakt door de rapporteur [verbalisant] ’ en bewijsmiddel 41 in de strafzaak. Uit de pleitnota en de aanvulling die de raadsvrouw daar ter terechtzitting op heeft gegeven blijkt voorts dat de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden en de gevolgtrekkingen die daar op steunen niet gemotiveerd zijn betwist. De raadsvrouw heeft bepleit dat bedragen die terug zijn gegaan naar de bank op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht. Daar is in het rapport niet voor gekozen, onder verwijzing naar een arrest van Uw Raad van 10 oktober 2006.Op dat verweer wordt in cassatie niet teruggekomen. De raadsvrouw komt voorts op een veel lager bedrag uit omdat zij van een andere verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaat. In de overwegingen die het hof in arrest en aanvulling aan het standpunt van de verdediging heeft gewijd ligt, meen ik, de vaststelling van het hof besloten dat het aangevoerde geen gemotiveerde betwisting vormt van de aan het rapport ontleende feiten en omstandigheden en gevolgtrekkingen die daarop steunen.