ECLI:NL:HR:2006:AY7386
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een betrokkene die in hoger beroep door het Hof te 's-Gravenhage was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 310.948,50 aan de Staat, als gevolg van strafbare feiten waarbij hij samen met anderen de NIB Capital Bank NV heeft benadeeld. De betrokkene voerde aan dat hij slechts een tussenpersoon was en dat de rekening waarnaar het wederrechtelijk verkregen geld was overgemaakt, geblokkeerd was voordat hij en zijn mededaders het geld konden opnemen. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op het moment van bijschrijving was verkregen, ongeacht de latere blokkade van de rekening.
De Hoge Raad herhaalde in zijn overwegingen dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene daadwerkelijk heeft behaald in de concrete omstandigheden van het geval. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het voordeel pondspondsgewijs had toegerekend aan de betrokkene en zijn mededaders, omdat het onderzoek onvoldoende aanknopingspunten bood voor een andere toerekening. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de motivering van de verwerping van het verweer toereikend was.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep in cassatie, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden en er geen grond aanwezig was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest bevestigt de toepassing van de regels omtrent de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de wijze van toerekening aan meerdere daders.