Conclusie
eerste middelklaagt dat de motivering van de bewezenverklaring van beide feiten ontoereikend is.
eerste middelbetreft de betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen cocaïne, stoffen en voorwerpen. Dat er in de woning van verdachte cocaïne aanwezig was alsmede stoffen en voorwerpen bestemd voor productie van cocaïne voor handen waren wordt in cassatie niet bestreden. Ik zal daarbij hier niet nader stilstaan omdat de bewijsconstructie op dit punt juist is. De zaak spitst zich dus toe op de betrokkenheid van verdachte en daarmee op de vraag of is bewezen dat verdachte een en ander aanwezig had cq voorhanden had. Ik wijs er hier op dat verdachte door de rechtbank van beide feiten is vrijgesproken. [2] Het springende punt is ook bij de rechtbank de betrokkenheid van verdachte.
Daarnaast moet de verdachte weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen bestemd zijn tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet.
uitgangspunten niet van een huurder, maar van een
bewoner/huurder. Beide verschillen zijn relevant omdat de vraag of een uitgangspunt moet worden gevolgd steeds afhankelijk is van de omstandigheden van het geval respectievelijk omdat de betrokkenheid van een bewoner/verhuurder bij in een woning aanwezige goederen doorgaans groter zal zijn dan van iemand die alleen huurt, maar niet daadwerkelijk bewoont. [4]