Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Inleiding en verloop van de procedure
“Cliënt accepteert uw aanbod en doet afstand van het inbeslaggenomen geld. Hiermee is conform uw toezegging de ontnemingszaak geschikt”.
“[betrokkene 1] heeft afstand gedaan, ten gevolge waarvan tegen hem geen ontnemingsvordering aanhangig zal worden gemaakt”. [2]
3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
schriftelijkverklaard dat hij afstand doet van het geld. Een door een ander – zoals in het onderhavige geval zijn raadsman – per e-mail overgebrachte verklaring van [betrokkene 1] kan daarmee niet worden gelijk gesteld. [3] Gelet hierop was de officier van justitie niet bevoegd te beslissen dat met het inbeslaggenomen geld kon worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard. Doordat die beslissing wettelijke grondslag mist, is het beslag niet geëindigd op grond van art. 134 lid 2 aanhef en onder b Sv. [4]
4.Het eerste middel
AG: de moeder van [betrokkene 1]] gehoord kan worden over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot dit geldbedrag.”
niet uitsluitendaan de verdachte toebehoort, het verplicht is onderzoek te doen naar degene die de rechthebbende zou kunnen zijn. Wanneer een klaagschrift wordt ingediend als bedoeld in art. 552a Sv is de officier van justitie, die via de griffier op de hoogte moet zijn gesteld van het ingediende klaagschrift, verplicht aan de voorzitter van de raadkamer te laten weten wie naar zijn oordeel als rechthebbende op het voorwerp kan gelden. Op de rechter rust de plicht om, alvorens op het klaagschrift te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een ander dan de klager als belanghebbende [9] moet worden aangemerkt. In dat geval mag de rechter niet treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende – indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is – in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen (art. 552a lid 5, tweede volzin, Sv). [10] Ook de beslagene die niet zelf het klaagschrift heeft ingediend en geen afstand heeft gedaan van het in beslag genomen voorwerp, moet door de griffier worden geïnformeerd over het door een ander ingediende klaagschrift. De griffier dient de beslagene daarbij bovendien te wijzen op de mogelijkheid om zelf een klaagschrift in te dienen (art. 552a lid 5, eerste volzin, Sv). De Hoge Raad casseert wanneer is verzuimd de in art. 552a lid 5 Sv bedoelde belanghebbenden (de beslagene en andere belanghebbenden) in kennis te stellen van het ingediende klaagschrift. [11] Hij zal dat alleen niet doen wanneer die belanghebbenden door dat verzuim niet in hun belangen zijn geschaad. Daarvan is sprake wanneer het klaagschrift ongegrond wordt verklaard. [12]
kennelijk[cursivering AG] voor ogen heeft gehad dat het geldbedrag mogelijk aan de moeder van de beslagene toebehoort en niet aan de klaagster en dat de moeder daarom in de gelegenheid had moeten worden gesteld om te worden gehoord. Een soortgelijke redenering wordt gevolgd naar aanleiding van de overweging van de rechtbank dat de beslagene [betrokkene 1] door afstand te doen van het inbeslaggenomen geld, de schijn heeft gewekt dat hij de eigenaar van het geld was en niet klaagster.
5.Het tweede middel
schijnheeft gewekt rechthebbende te zijn van het geldbedrag is immers iets anders dan dat hij aangeeft dat hij rechthebbende
is. De stellers van het middel merken terecht op dat de in art. 116 lid 2 aanhef bedoelde afstandsverklaring “geen voorafgaande eigendomsclaim impliceert”. Dat de rechtbank de door de verdachte gewekte schijn van eigenaarschap heeft meegewogen in het oordeel dat de klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende van het geldbedrag kan worden aangemerkt, acht ik niet onbegrijpelijk. Dat de rechtbank zou hebben miskend dat de beslagene een groot belang had bij het doen van afstand van het in beslag genomen geld, kan ik niet uit de bestreden beschikking afleiden. Het lijkt er eerder op dat de stellers van het middel hebben miskend dat de door de verdachte gewekte schijn één van de argumenten is dat de klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende op het in beslag genomen geld kan worden aangemerkt.