[betrokkene 2] gaf klager een aannemelijke reden waarom hij de woonwagen tegen een aantrekkelijke prijs wilde verkopen en was kennelijk bekend bij mensen die zich op het terrein van de standplaats van de woonwagen bevonden en met wie klager zowel vóór als na de koop heeft gesproken.
Niet blijkt, dat één van die mensen klager opmerkzaam heeft gemaakt op de omstandigheid dat de woonwagens op dat terrein in eigendom toebehoorden aan de gemeente Noordwijkerhout.
Op 17 juni 1993 heeft [klager] een klaagschrift tegen het voormelde beslag bij deze rechtbank ingediend en de rechtbank verzocht dit beslag op te heffen met last tot teruggave aan klager.
In raadkamer heeft de raadsman de inhoud van het bezwaarschrift nader toegelicht. Hierbij heeft de raadsman nadrukkelijk de goede trouw aan de zijde van zijn cliënt gesteld en aangevoerd dat klager ernstig door het beslag is gedupeerd.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen woonwagen niet aan klager moet worden teruggegeven — althans niet in dit stadium van het onderzoek in de strafzaak tegen klager en/of zijn medeverdachten welke — naar te verwachten is — zal worden onderworpen aan het oordeel van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
De officier van justitie heeft verklaard van oordeel te zijn dat de gemeente Noordwijkerhout de rechtmatige eigenaar is van de betreffende woonwagen, omdat er op basis van de voorliggende stukken in ieder geval gerede twijfel kan bestaan over de goede trouw aan de zijde van klager ten tijde van de koop.
Gelet op de stukken en het verhandelde in raadkamer, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen woonwagen aan klager.
Immers, de rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter, later oordelend, de genoemde woonwagen zal verbeurd verklaren dan wel zal onttrekken aan het verkeer, terwijl ook overigens geen der in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering genoemde belangen zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de vraag of klager valt aan te merken als de rechthebbende aan wie het inbeslaggenomen goed kan worden teruggegeven, overweegt de rechtbank het volgende.
Vast is komen te staan dat klager de woonwagen van een beschikkingsonbevoegde vervreemder heeft gekocht.
Op grond van het in artikel 86, lid 1 boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde kan hem deze beschikkingsonbevoegdheid echter niet worden tegengeworpen, nu hij de woonwagen anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen.
Immers, er bestaat naar het oordeel van de rechtbank — alle omstandigheden waaronder klager de woonwagen heeft gekocht in aanmerking nemende — geen reden om te twijfelen aan de goede trouw aan de zijde van klager ten tijde van het sluiten van de koop. Daarbij heeft de rechtbank in haar overwegingen ook de door klager betaalde koopprijs ad ƒ 20.000,-- betrokken, welke prijs weliswaar laag genoemd kan worden, maar niet onredelijk laag, gelet op het bouwjaar en de staat waarin die woonwagen — en met name het interieur daarvan — volgens mondelinge toelichting van klager verkeerde.
Nu op grond van de stukken moet worden aangenomen dat de gemeente Noordwijkerhout het bezit van de inbeslaggenomen woonwagen niet door diefstal heeft verloren, ontbeert de gemeente derhalve in dit geval de mogelijkheid om als oorspronkelijk eigenaar van de stacaravan deze — op grond van het in het derde lid van het voornoemde artikel 86 bepaalde — bij klager als eigendom op te eisen.
De Rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat het beklag gegrond is en dat de inbeslaggenomen woonwagen aan klager te worden teruggegeven.