Conclusie
Nummer21/01893
Het cassatieberoep
medeplegen van witwassen", veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Het eerste middel
De bewezenverklaring en de bewijsvoering
zij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 5 maart 2012 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met een ander, van een bedrag van 1.408.739,84 euro gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
Beoordeling
B. Wetenschap van de verdachte
(…)
”
.” Ze wist dat er geld binnenkwam en dat geld uit [A] kwam waar ze van konden leven, zo verklaart zij op 7 maart 2012. In haar vierde verhoor heeft ze verklaard dat ze niet wilde weten waar het geld vandaan kwam. Niet is gebleken dat er iets van dit geld is overgebleven.
C. Gebruik maken van door misdrijf verkregen gelden
De toelichting op het eerste middel
Het beoordelingskader voor de eerste twee deelklachten
NJ2007/278, dat de opvatting dat voor een bewezenverklaring van ‘afkomstig uit enig misdrijf’ vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf, onjuist is, gelet op het doel en de strekking van de strafbaarstelling van witwassen en de wetsgeschiedenis. Uit de bewijsmiddelen hoeft dan ook niet te kunnen afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Voldoende is de vaststelling dat het niet anders kan zijn dan dat het desbetreffende voorwerp van (enig) misdrijf afkomstig is. [1]
De beoordeling van de eerste twee deelklachten
wijzewaarop zij en haar echtgenoot hebben getracht om de nadelige financiële effecten van de faillissementen op hun levensstandaard zo veel mogelijk te beperken.
De toelichting op het eerste middel, de derde deelklacht
Uit de genoemde redengevende feiten en omstandigheden volgt dat – hoewel zulks niet als zodanig is tenlastegelegd – het onmiskenbaar de bedoeling is geweest van de medeverdachte [betrokkene 1] en de verdachte om de inkomsten uit het zicht van de curator en het faillissement te houden en dat de verdachte daar actief aan heeft bijgedragen. Zulks levert in ieder geval een schending op van de inlichtingenplicht (art. 105 Faillissementswet (Fw) jo art. 194 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarbij mogelijk schuldeisers zijn benadeeld (art. 20. Fw jo art. 341 aanhef en onder 1 (oud) Sr.”
Everyone charged with a criminal offence shall be presumed innocent until proven guilty according to law.”
criminal chargeis uitgebracht. Artikel 6 lid 2 EVRM beschermt immers (uitsluitend) ‘
everyone charged with a criminal offence’. Onder ‘
criminal charge’ wordt grofweg verstaan (ook daarop kom ik terug): een aanklacht ter zake van het onderwerpelijke delict. [5] Ook de Hoge Raad rept in dit verband van ‘een beklaagde tegen wie een strafvervolging aanhangig is’. De omvang van de bescherming die de onschuldpresumptie biedt is dus (mede) gerelateerd aan de reikwijdte van het begrip ‘
criminal charge’.
criminal chargebehelst ter zake van het delict dat onderwerp is van de in de dagvaarding opgenomen tenlastelegging. Punt is echter dat de verdachte in de voorliggende zaak juist niet is gedagvaard ter zake van de delicten waarvan het hof in de gewraakte overweging uitdrukkelijk gewag maakt. Hoewel het hof de verdachte (mogelijk) schuldig acht aan de opgesomde delicten, is de verdachte ter zake daarvan dus niet ‘in formele zin’ aangeklaagd.
criminal charge’, worden echter niet volledig gedetermineerd door het nationale recht. Ware dat anders, dan zou het beschermingsniveau van de in het EVRM verankerde aanspraken per lidstaat (kunnen) verschillen. Dat kan (bovendien) leiden tot resultaten “
incompatible with the object and purpose of the Convention, which is to protect rights that are not theoretical or illusory but practical and effective.” [6] Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) legt begrippen en concepten uit het EVRM om die reden zo nodig ‘autonoom’ uit. [7] Ook ten aanzien van het begrip ‘
criminal charge’ achtte het EHRM een autonome uitleg noodzakelijk. [8]
criminal charge’ leidt ertoe dat ook in andere gevallen dan die waarin een formele aanklacht is uitgebracht sprake kan zijn van een
criminal chargeals bedoeld in artikel 6 EVRM (hierna ook: een
criminal charge‘in materiële zin’). Dat betreft in het bijzonder gevallen waarin een vertegenwoordiger van de overheid op enigerlei wijze publiekelijk uiting geeft aan de overtuiging dat een met name genoemd persoon (een verdachte) schuldig is aan een concreet, specifiek delict. Deze verruiming van de reikwijdte van het begrip ‘
criminal charge’ brengt naar het oordeel van het EHRM mee dat een overheidsfunctionaris, met inbegrip van de rechter, niet op enigerlei wijze blijk mag geven van zo’n ‘schuldovertuiging’
voordatdie schuld op wettige wijze is vastgesteld en de verdachte de gelegenheid heeft gekregen zich tegen de aantijging te verweren.
Minelli/Zwitserlandhad de Zwitserse rechter bijvoorbeeld geoordeeld dat de gewezen verdachte niet in aanmerking kwam voor een vergoeding van zijn proceskosten, en dit op de grond dat hij zeer waarschijnlijk zou zijn veroordeeld als de feiten niet verjaard zouden zijn geweest. Het EHRM overwoog daarop dat:
the presumption of innocence will be violated if, without the accused’s having previously been proved guilty according to law and, notably, without his having had the opportunity of exercising his rights of defence,a judicial decision concerning him reflects an opinion that he is guilty.” [9]
The Court recalls that, according to its established case-law, the general aim of the presumption of innocence is to protect the accused against any judicial decision or other statements by State officials amounting to an assessment of the applicant's guilt without him having previously been proved guilty according to law (…). [12]
criminal chargeteweegbrengen. Daarop zijn de waarborgen van artikel 6 EVRM van toepassing, waaronder die van lid 2: de onschuldpresumptie.
criminal chargeteweegbrengen. Het is nodig om bij dat begrip toch nog wat langer stil te staan dan ik hiervoor reeds heb gedaan.
criminal charge’ valt uiteen in twee onderdelen, ‘
criminal’ en ‘
charge’. Of een procedure
criminalvan aard is, hangt volgens de bestendige jurisprudentie af van de nationale kwalificatie, de aard van het ‘feit’ en de aard, het doel en de zwaarte van de sanctie. [14] Ik ga ervan uit dat in deze zaak de interpretatie van het begrip ‘
criminal’ niet het springende punt is.
chargein elk geval vanaf “
the official notification given to an individual by the competent authority of an allegation that he has committed a criminal offence”
.Hier heeft het EHRM grosso modo een aanklacht in formele zin op het oog, waaronder in Nederland zoals gezegd in elk geval een aan de verdachte uitgebrachte, een tenlastelegging bevattende dagvaarding valt. Hieraan voegt het EHRM evenwel toe:
it may in some instances take the form of other measures which carry the implication of such an allegation and which likewise substantially affect the situation of the suspect (…).” [15]
charge’ scharniert dus rond de frase “
other measures which carry the implication of an allegation that the suspect has committed a criminal offence”. Het gaat naar het oordeel van het EHRM om ‘
measures’ van de zijde van de (strafvorderlijke) overheid waarin een aanklacht (aantijging) ter zake van een strafbaar feit besloten ligt. Tegelijkertijd beperkt het EHRM het bereik van dit begrip tot louter die gevallen waarin “
the situation of the person concerned has been substantially affected”. [16]
substantially affected’. Als ik het goed zie (ik werp het op als werkhypothese) begrenst het EHRM met deze aanvullende voorwaarde de reikwijdte van het begrip ‘
charge’ (in materiële zin) tot die gevallen waarin de betrokkene door de bedoelde
measuresubstantieel wordt getroffen in belangen die door het EVRM worden beschermd, waarvan met name artikel 6. Ik zal aan de hand van literatuur en jurisprudentie trachten na te gaan of ik voor deze werkhypothese steun kan vinden.
sole or decisive rule’). [17] Deze toets betreft in de kern een vraag naar het
belangvan de verdachte bij het verhoor van de getuige à charge. Zonder zo’n belang, bijvoorbeeld doordat de belastende verklaring van deze getuige in de bewijsvoering buiten beschouwing is gelaten, dan wel daarin overbodig (in de zin van: overcompleet) of slechts van zeer geringe betekenis is, is er sowieso geen schending van artikel 6 EVRM. [18]
voorvraag naar de toepasselijkheid van – in dit geval – artikel 6 lid 2 EVRM, mede laat afhangen van zijn oordeel over de
hoofdvraag naar de gestelde schending van die bepaling. Een voorbeeld daarvan betreft de uitspraak in
Geerings/Nederland. [19] De voorvraag naar de toepasselijkheid van artikel 6 lid 2 EVRM beantwoordde het EHRM namelijk met verwijzingen naar de schending van artikel 6 lid 2 EVRM. [20] Dat betreft een volgorde die niet onmiddellijk voor de hand ligt.
substantially affecteden dus
charged with a criminal offenceis. [22] Dat een overheidsfunctionaris zich over de betrokkene heeft uitgelaten in verband met een strafbaar feit, is op zichzelf echter onvoldoende om van een
chargete spreken.
chargedmoet zijn (dóór of) ten tijde van de bejegening als schuldige aan een bepaald feit, of reeds
chargedmoet zijn geweest op een eerder moment. [23] Bejegeningen die plaatsvinden voorafgaand aan de
criminal chargevallen dus buiten het toepassingsbereik van de onschuldpresumptie. Ik noem bijvoorbeeld de zaak
Mustafa Kamal Mustafa (Abu Hamza)/Verenigd Koninkrijk. [24] In die zaak werd onder andere van de betrokkene het staatsburgerschap ontnomen op basis van kort gezegd het prediken van haat. Daarvoor werd hij echter (nog) niet strafrechtelijk vervolgd. Het EHRM oordeelde dat er geen (ik citeer) “
direct link” bestond tussen de
algemeneaantijgingen die ten grondslag werden gelegd aan het ontnemen van het staatsburgerschap en een latere strafrechtelijke vervolging voor bepaalde specifieke uitingen van de betrokkene. [25] Bemelmans meent daarom dat het de voorkeur verdient het
charged-vereiste niet langer op te vatten als een absolute drempelvoorwaarde voor de toepasselijkheid van de onschuldpresumptie. Dat hoeft volgens hem niet mee te brengen dat aan het al dan niet aanhangig zijn van een strafprocedure geen enkel gewicht meer toekomt: “
Bij de beoordeling of sprake is van bejegening als schuldige aan een strafbaar feit komt doorgaans betekenis toe aan de context waarin uitlatingen of gedragingen hebben plaatsgevonden. Die context kan mede erdoor worden bepaald of de wijze waarop de betrokkene wordt behandeld betrekking heeft op een gedraging waarvoor hij wordt vervolgd.” [26]
chargeniet onder alle omstandigheden strak de hand houdt. [27] In
Mulosmani/Albaniëhad de rechter bijvoorbeeld expliciet gerefereerd aan vóór de (formele)
chargegeuite beschuldigingen. Daarom achtte het EHRM artikel 6 lid 2 EVRM toch van toepassing. Hetzelfde geldt voor
Allenet de Ribemont/Frankrijk. [28] In deze zaak werd de betrokkene in een persconferentie door de politie en de minister van Binnenlandse Zaken beschuldigd van een politieke moord. Hoewel de betrokkene formeel daarvoor nog niet was aangeklaagd (dat volgde kort daarna alsnog), achtte het EHRM de onschuldpresumptie toch van toepassing omdat de betrokkene al was gearresteerd in de context van datzelfde strafrechtelijke onderzoek en de beschuldigingen een
direct linkhadden met dit onderzoek.
criminal chargeals gemene deler dat nadien alsnog een formele aanklacht en een strafprocedure is gevolgd voor het specifieke strafrechtelijke verwijt dat de betrokkene eerder (bij wijze van aantijging) werd gemaakt. In die gevallen kon het hof een duidelijk verband (
direct link) aannemen tussen de bejegeningswijze (aantijgingen) en de
criminal charge. [29] Anders gezegd: omdat de bejegeningswijze voorafgaand aan de formele
chargeaantoonbaar had doorgewerkt in de strafprocedure, achtte het EHRM in die gevallen de onschuldpresumptie toch van toepassing. [30]
criminal charge. [31]
criminal chargevormt (in materiële zin). In de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM gaat het daarbij (vooral) om gevallen waarin de rechter in de straftoemeting andere delicten betrekt dan de delicten die zijn ten laste gelegd en bewezen verklaard. [32] Die schuldvaststelling aan andere delicten leidt ertoe dat een zwaardere straf wordt opgelegd en de betrokkene dus door die bejegening als schuldige aan bepaalde strafbare feiten
substantially affectedis. [33] Een geval als het onderhavige, waarbij de vaststelling van de (mogelijke) schuld aan andere delicten alleen aan de orde komt in de context van de
bewijsvraagnaar een wél ten laste gelegd delict, heb ik daarin niet aangetroffen. Het komt mij voor dat de betrokkene in zo’n geval niet
substantially affectedis (maar dan loop ik al vooruit op het volgende onderwerp).
De beoordeling van de derde deelklacht van het eerste middel
criminal), die uiting betreft echter niet een
official notificationvan de beschuldiging gegeven door een
competent authority. Het hof is immers naar nationaal recht niet bevoegd om in deze zaak de beschuldiging te uiten, laat staan daarover, bij gebreke van een tenlastelegging, te oordelen.
substantially affectedis. Formeel wordt de verdachte immers niet veroordeeld voor de gewraakte feiten. Het hof verbindt aan de separate schuldvaststelling van die feiten ook geen straf of maatregel. Het hof weegt deze beschuldigingen evenmin in strafverzwarende zin mee. Als gevolg hiervan is niet alsnog sprake van een (
new) criminal charge. Het uiteindelijke strafrechtelijke verwijt dat het hof de verdachte maakt is enkel het ten laste gelegde witwassen zo volgt ook uit de strafmotivering: [34]
De verdachte heeft het plegen van een grootschalige beleggingsfraude door onder meer haar echtgenoot mede mogelijk gemaakt. Daarbij is in totaal rond de 4 miljoen euro aan inleggelden binnengehaald. De beleggers in dit illusoire project zijn hun geld kwijt geraakt en er lijkt niets van over te zijn. De verdachte heeft bij deze oplichting betrokken vennootschappen en bankrekeningen op haar naam gezet. Zij liet zich daarbij zowel als enig aandeelhouder als bestuurder inschrijven. Dit in het volle besef dat haar man zowel zakelijk als privé failliet was verklaard. Daardoor heeft zij ook geweten dat op die manier ook alle financiële middelen waarover ze de beschikking hadden en kregen buiten het zicht van de curator en de schuldeisers in de faillissementen bleven.
criminal chargeis uitgebracht en de gewraakte overweging geen uitwerking heeft of kan hebben op een latere
criminal charge(in formele zin). Bovendien is de verdachte door de gewraakte overweging niet
substantially affected, als gevolg waarvan de gewraakte overweging ook niet zelf een
criminal charge(in materiële zin) teweegbrengt. De onschuldpresumptie is dus niet van toepassing.