ECLI:NL:HR:2004:AP2124
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.L.M. Urlings
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Bewijs van afkomst uit enig misdrijf bij witwassen volgens artikel 420bis Wetboek van Strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen, was beschuldigd van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof had de verdachte veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen. De verdachte had op 19 april 2002 op Schiphol een groot geldbedrag van € 24.000,- bij zich, waarvan hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De Hoge Raad moest beoordelen of de bewezenverklaring van het onderdeel 'afkomstig uit enig misdrijf' voldoende was onderbouwd door de bewijsmiddelen. De verdediging stelde dat het hof niet had aangetoond dat het geld afkomstig was uit een specifiek misdrijf, maar de Hoge Raad oordeelde dat het niet noodzakelijk is om het specifieke misdrijf te identificeren. Het volstaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf, wat in deze zaak voldoende was aangetoond door de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen en de verklaringen van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het hof, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.