Voetnoten
1.Op grond van art. 2.7(1) Wet IB 2001.
2.Ik laat bij de weergave van de verschillen buiten beschouwing (1) dat belanghebbende Nederlandse dividendbelasting al bij de aanslagregeling 2017 had kunnen verrekenen en (2) dat in België niet 15% maar 30% bronheffing wordt geheven.
3.Zie 5.3 tot en met 5.9 van deze conclusie.
4.Zie 7.16 tot en met 7.19 van deze conclusie.
5.Zie 7.20 tot en met 7.23 van deze conclusie.
9.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, van 5 juni 2001, Trb. 2001,136.
14.Te weten IB box 3 € 3.266, minus € 2.396 aan heffingskortingen, is € 870, minus uit 2017 doorgeschoven Belgische bronheffing groot € 3.173, is (negatief) € 2.303.
15.Zie ovw 4.16 van de bestreden uitspraak.
16.Zie ovw 4.21 van de bestreden uitspraak.
17.Motivering beroep in cassatie, p. 2.
18.Zie hoofdstuk 6 en de paragrafen 7.20 t/m 7.23 van deze conclusie.
19.Zie over dit begrip verder 5.12 van deze conclusie.
20.Zoals geldend in het jaar waarop het geschil betrekking heeft.
21.Oorspronkelijk bevatte art. 15 nog een tweede lid waarin stond dat voor de invordering als aanslag gold de aanslag verminderd volgens het eerste lid.
22.Kamerstukken II 1954-1955, 4080, nr. 3, blz. 15.
23.Kamerstukken II 2001-2002, 28259, nr. 3, blz.55.
24.Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 3, blz. 39-40.
25.Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 3, blz. 25-26.
26.Nota van Toelichting bij Besluit van 21 december 2000, houdende de vaststelling van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001, Staatsblad 2000, 642, blz. 49
27.Bij juridische dubbele heffing wordt over hetzelfde object twee maal geheven van hetzelfde subject en bij economische dubbele heffing wordt over dat object van twee verschillende (vaak verbonden) entiteiten geheven. Zie het commentaar bij het OESO-modelverdrag 2008, 2010 en 2014, par. 1 bij de inleiding en par. 9 bij art. 25.
28.HvJ 14 november 2006 (grote kamer), ECLI:EU:C:2006:713.
29.Althans zo leek het, want op 16 juni 2017, en later opnieuw op 15 oktober 2020, oordeelde het Belgische Hof van Cassatie dat het belastingverdrag België-Frankrijk die onbeperkte dubbele heffing niet toelaat. Zie ECLI:BE:CASS:2017:ARR:20170616.3 en ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201015.1F.6.
30.HvJ 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:471.
31.HvJ 30 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:488.
32.HvJ 12 mei 1998, ECLI:EU:C:1998:221, ovw 47.
33.HvJ 12 mei 1998, ECLI:EU:C:1998:221, ovw 48.
35.Wattel, Marres & Vermeulen, European Tax Law Volume 1
36.Zie Conclusies A-G Ruiz-Jarao Colomer, in de zaak D, ECLI:EU:C:2004:663, nrs. 53 ev en A-G Stix-Hackl in de zaak Blanckaert, ECLI:EU:C:2005:290, nrs. 42 t/m 45.
37.HvJ 14 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:205.
39.Zie Y.M. Klootwijk, Heffingskortingen in de Wet inkomstenbelasting 2001, WFR 2001/6421, blz. 178 t/m 187.
40.HvJ 12 december 2002, ECLI:EU:C:2002:750.
41.HvJ 28 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:117.
42.Schema uit punt 12 van het arrest van het HvJ
43.HvJ EU 12 december 2013, ECLI:EU:C:2013:822.
44.De parlementaire geschiedenis weergegeven in 4.15 van deze conclusie wijst erop dat de wetgever die EU-problemen probeerde te voorkomen. De chronologie is in dit verband navrant. Het arrest waarin de HR in de zaak De Groot vroeg of evenredige toerekening van persoonlijke aftrekposten in de woonstaat toelaatbaar is dateert van 18 oktober 2000, en de in 4.15 geciteerde memorie van toelichting van 31 oktober 2000.
45.HvJ EU 27 april 2023, ECLI:EU:C:2023:339 (L. Fund).
46.Ovw 4.21 van de bestreden uitspraak, geciteerd in 2.14 van deze conclusie.
47.Zie het citaat in 5.18 van deze conclusie.
48.HvJ 4 maart 2004, ECLI:EU:C:2004:129 (commissie-Frankrijk).
49.Conclusie van 16 oktober 2003, ECLI:EU:C:2003:564 (commissie-Frankrijk).
50.HvJ 15 juli 2004, ECLI:EU:C:2004:446 (Lenz).
51.HvJ 14 september 2006, ECLI:EU:C:2006:568 (Centro di Musicologia Walter Stauffer).
52.HvJ 30 juni 2011, ECLI:EU:C:2011:437 (Zeturf Ltd).
53.HvJ 9 oktober 2014, ECLI:EU:C:2269 (Van Caster en Van Caster).
54.HvJ 19 september 2017, ECLI:EU:C:2017:698 (Commissie – Ierland).
55.HvJ 19 december 2018, ECLI:EU:C:2018:1026 (Stanley International Betting en Stanleybet Malta)
56.HvJ 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:276 (A SCPI)
57.M.W.C. Feteris, Beroep in cassatie in belastingzaken, Deventer 2014, p. 94/95.
58.NTFR 2015/648.
60.Zie 5.4 tot en met 5.7 van deze conclusie.
61.Zie 5.12 van deze conclusie.
62.Zie voor dat arrest en die jurisprudentie 5.13 tot en met 5.16 van deze conclusie.
63.Zie 5.16 van deze conclusie.
65.Zie de parafrasering van de verklaring voor recht van het HvJ in de zaak Imfeld-Garcet in 7.9.
66.Op vragen hierover van de VVD-fractie bevestigde de Staatssecretaris dat dit de bedoeling was. Zie de nota n.a.v. het verslag Wet IB 2001, Kamerstukken II 1999/2000, 26 272, nr. 7, p. 91.
68.Gemeenschappelijk bijlage bij conclusies in de zaken 22/02359, 22/02356 en 22/02362, ECLI:NL:PHR:2023:442, onderdeel 5.6 en 5.7. 69.Zie 5.18 van deze conclusie.
70.Zie 5.22 tot met 5.25 van deze conclusie.
71.Ovw 4.21 van de bestreden uitspraak.
73.Zie over die complicaties 6.4 tot en met 6.6 van deze conclusie.
74.Zie 5.3 tot en met 5.8 van deze conclusie.
75.Zie 7.16 tot en met 7.19 van deze conclusie.
76.Zie 7.20 tot en met 7.23 van deze conclusie.