Conclusie
1.Overzicht
Schumacker-rechtspraak van het hof van Justitie van de EU (HvJ) en op de gevolgen daarvan voor de inkomstenbelastingstelsels van de EU-lidstaten, met name Nederland.
couples mariésbleef (€ 27.240). Buiten de toekenning van een groot deel van die - kennelijk niet evenredig (op basis van een inkomensbreuk) beperkte - belastingvrije som, heeft Frankrijk dus geen rekening kunnen houden met zijn persoonlijke en gezinssituatie, met name niet met de hypotheekrente voor de eigen woning in Frankrijk.
Schumacker-rechtspraak van het HvJ zijns inziens moet worden begrepen en dat plan vervolgens toegepast op belanghebbendes geval. Die stappen zijn de volgende:
Samenvattend
Schumacker-rechtspraak van het HvJ onverenigbaar met het EU-recht doordat zij in strijd met (i) de basisregel van vrij personenverkeer (nationale behandeling van ingezetenen van andere lidstaten), (ii) de letterlijke teksten van art. 7(2) Vo. 1612/68 en diens opvolger art. 7(2) Vo. 492/2011 inzake het vrije verkeer van werknemers, en (iii) de overige HvJ-rechtspraak over de EU-Verdragsvrijheden, rechtstreekse fiscale discriminatie van niet-ingezetenen door de bronstaat toestaat en daartegenover ten onrechte de woonstaat verantwoordelijk maakt voor die discriminatie door de werkstaat. Het EU-recht eist onmiskenbaar nationale fiscale behandeling van niet-ingezetenen door de bronstaat, nl. toekenning van “dezelfde (…) fiscale voordelen” als ingezetenen, aldus de genoemde EU-Verordeningen. Dat betekent dat Nederland als bronstaat de belanghebbende niet alleen
pro ratahypotheekrenteaftrek moet geven, maar EU-rechtelijk verplicht is niet-ingezetenen
pro rata(naar de mate waarin Nederland hun wereldinkomen belast) als inwoner te belasten voor
allebestanddelen van het inkomen en
allefiscale inwonersfaciliteiten. Nederland moet niet-ingezetenen net als ingezetenen naar Nederlandse maatstaven belasten alsof zij ingezeten zijn (en hun eigen woning zich in Nederland bevindt) en hen vervolgens dezelfde evenredige belastingvrijstelling ter voorkoming van internationale dubbele belasting geven als inwoners. Zij krijgen dan automatisch ook het evenredige deel van de Nederlandse persoonlijke fiscale tegemoetkomingen, hypotheekrenteaftrek, etc.
pro ratabinnenlandse belastingplicht niet-ingezetenen beter behandelt dan de onjuiste
Schumacker-rechtspraak doet, heeft het op zichzelf geen zin om het HvJ prejudiciële vragen te stellen. Het staat een lidstaat immers EU-rechtelijk vrij om niet-ingezetenen beter te behandelen dan het HvJ doet.
werkstaten, thans ook - in afwijking van zijn
Schumacker-rechtspraak - zal toepassen op de
woonstaat, meen ik dat een poging te ondernemen ware om hem toch die kant op te begeleiden door hem prejudiciële vragen voor te leggen in onze
bronstaatcasus, gegeven dat het hoe dan ook onduidelijk is waartoe het EU-recht de bronsta(a)t(en) verplicht als de belastingplichtige, zoals de belanghebbende, een groot deel van de woonstaattegemoetkomingen kan benutten, maar zijn woonstaat(gezins)inkomen niet hoog genoeg is om die tegemoetkomingen volledig te absorberen (zie onderdeel 1.13 van de bijlage).
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
a. pensioen, lijfrente of een soortgelijke uitkering geniet;
b. voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de aanhef en het slot van de eerste volzin van artikel 7.8, zesde lid, van de wet; en
c. aannemelijk maakt dat hij wegens de geringe hoogte van zijn inkomen in het woonland geen inkomstenbelasting is verschuldigd.”
onderstrepingdoor de Rechtbank):
dermate laag is dat in het woonland geen inkomstenbelasting verschuldigd is als gevolg van regelingen van dat land die als doel hebben om een bepaald minimuminkomen buiten de belastingheffing te laten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een belastingvrije som.Onder de bepaling valt niet de situatie waarin de belastingplichtige in het woonland geen belasting is verschuldigd door de toepassing van regels ter voorkoming van dubbele belasting, terwijl zonder de toepassing van deze regels wel belasting verschuldigd zou zijn.”
Schumacker-rechtspraak van het HvJ gehouden kan zijn de Nederlandse persoonlijke fiscale tegemoetkomingen te verlenen. De Rechtbank achtte echter niet aannemelijk gemaakt dat de belanghebbende in Frankrijk een te gering inkomen had, nu hij geen inzicht heeft gegeven in zijn Franse belastingaanslag 2015, die hij niet heeft overlegd. Gelet op de betwisting door de Inspecteur kan de rechtbank dan niet vaststellen of het Franse inkomen zodanig laag was dat het drempelbedrag (
seuil d’imposition; belastingvrijse som) niet volledig is benut. Het beroep op het Unierecht is daarom afgewezen.
Schumacker-rechtspraak van het HvJ afgeleid dat negatieve inkomsten uit eigen woning geacht moeten worden een aftrekpost te zijn die verband houdt met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige. In een gemeenschappelijke bijlage bij onder meer [10] belanghebbendes zaak heeft het Hof op basis van die rechtspraak uitgewerkt hoe het vrije verkeer van personen en kapitaal zijns inziens moet worden toegepast in gevallen zoals dat van de belanghebbende, uitmondend in een stappenplan op basis van vier vragen:
Samenvattend
3.Het geding in cassatie
allein Frankrijk geldende tegemoetkomingen die verband houden met de persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking te nemen. (…). De eerste vaststelling is gebaseerd op het feit dat belanghebbende en zijn echtgenote in 2015 geen inkomstenbelasting in Frankrijk heeft betaald. (…). Mijns inziens is dit feit zo algemeen gesteld niet van doorslaggevend belang. Het niet verschuldigd zijn van inkomstenbelasting in Frankrijk kan (mede) veroorzaakt zijn door verleende aftrekposten en tegemoetkomingen die betrekking hebben op de persoonlijke en gezinssituatie van belanghebbende en zijn echtgenote. In dat geval is geen sprake van een verboden discriminatie. [16] Uit de rechtspraak van het HvJ blijkt dat het niet verschuldigd zijn van inkomstenbelasting in de woonstaat het gevolg dient te zijn van de aard (zie Wallentin, C-169/03) of de geringe omvang (zie Commissie v. Estland, C-39/10) van het inkomen, waardoor de belastingplichtige in zijn woonstaat niet in de belastingheffing wordt betrokken. Het Hof heeft ten onrechte niet onderzocht welke omstandigheden redengevend zijn geweest voor het feit dat belanghebbende en zijn echtgenote in 2015 in Frankrijk geen inkomstenbelasting zijn verschuldigd.
BNB2016/131 [17] en HR
BNB2021/19 [18] . Het Hof Den Bosch gaat er zijns inziens ten onrechte van uit dat emigratie van een belastingplichtige naar een andere EU-lidstaat te allen tijde fiscaal neutraal zou moeten uitwerken. Het EU-recht biedt de burger die garantie echter niet, zoals volgt uit de HvJ-arresten
Lindfors [19] en
Schempp. [20]
verweerzet de belanghebbende uiteen waarom er volgens hem in Frankrijk geen mogelijkheid is om rekening te houden met de kosten voor de eigen woning. Hij wijst op de Franse regeling van de belastingvrije som die geldt tot een bepaald inkomen (
le seuil d’imposition). Dat hij in Frankrijk geen belasting betaalt, komt door de belastingvrije som die voor alle inwoners van Frankrijk geldt, niet door aftrekposten vanwege zijn persoonlijke of gezinssituatie zoals hypotheekrenteaftrek. Hij merkt op dat hij sinds 2002 in Frankrijk woont en tot 2015 zonder problemen gebruik kon maken van de mogelijkheid om te kiezen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige. Zijn financiële, persoonlijke en gezinssituatie is hetzelfde gebleven, maar zijn fiscale behandeling in Nederland is sinds 2015 wel veranderd. De belanghebbende meent dat de Inspecteur het recht op vrije vestiging ex art. 45 VwEU niet correct uitlegt, nu hij anders wordt behandeld dan een Nederlands ingezetene, onder meer bij fiscaal partnerschap, het inkomstenbestanddeel van de heffingskortingen en persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
4.Nationaal recht - art. 7.8 Wet IB 2001
Gielen-arrest [21] van het HvJ, beoogt Nederland aan die rechtspraak gevolg te geven. Vóór 2015 konden niet-inwoners naar het hen beter uitkwam kiezen tussen buitenlandse belastingplicht en behandeling als binnenlands belastingplichtige, maar in het genoemde
Gielen-arrest heeft het HvJ dat keuzeregime, dat niet-ingezetenen bevoordeelde boven ingezetenen door hen een keuze te geven, ten onrechte als discriminatoir jegens die niet-ingezetenen aangemerkt. In zijn latere
Hirvonen-arrest [22] heeft hij die fout kennelijk ingezien en heeft hij een vergelijkbaar Zweeds keuzeregime wél aanvaard, daarbij verwoed – mijns inziens vergeefs – pogende om
Hirvonente onderscheiden van
Gielen. [23] Doordat Nederland door het
Gielen-arrest ten onrechte werd gedwongen het interne-marktvriendelijke keuzeregime af te schaffen, worden niet-ingezetenen zoals de belanghebbende, voor wie behandeling als ingezetene voordelig was in verband met zijn hypotheekrente, thans geconfronteerd met een hogere heffing dan onder het door het HvJ onhoudbaar gemaakte keuzeregime. De belanghebbende wijst daar ook expliciet op (zie 3.6 hierboven).
Gielendus geen keuze meer. Een buitenlandse belastingplichtige die aan de criteria van die bepaling voldoet, wordt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt. Volgens de hoofdregel van lid 6 gaat het om niet-ingezetenen die wonen in een andere EU-lidstaat en wier inkomen (nagenoeg) geheel in Nederland is onderworpen aan de loon- of inkomstenbelasting. Lid 8 in combinatie met art. 21bis UBIB 2001 breidt die kring uit voor gepensioneerden.
Pensionadosdie in een andere EU-lidstaat wonen, kwalificeren ook als minder dan 90% van hun wereldinkomen in Nederland wordt belast als zij aannemelijk maken dat zij in hun woonland zo weinig inkomen genieten dat zij daar geen belasting betalen. Deze uitbreiding van de kring van kwalificerenden is een gevolg van het HvJ-arrest
Commissie/Estland(zie onderdeel 2.30 e.v. van de bijlage bij deze conclusie).
junctoart. 21bis(1) UBIB 2001 Deze bepalingen luiden als volgt:
1°.de uitgaven voor inkomensvoorzieningen, berekend overeenkomstig de regels van hoofdstuk 3, en
Het vrije verkeer van personen - deSchumacker-rechtspraak en art. 7(2) Vo. 492/2011
Schumacker-rechtspraak van het HvJ aldus uit dat als 90% of meer van het wereldinkomen, bepaald naar de maatstaven van de woonstaat, in één werkstaat wordt belast, die werkstaat de volle fiscale waarde van zijn persoonlijke tegemoetkomingen aan de belastingplichtige moet geven. Als er meer werkstaten zijn, of als niet wordt voldaan aan dit 90%-criterium, maar desondanks het in de woonstaat belaste deel van het inkomen te laag is om de daar vigerende fiscale tegemoetkomingen (volledig) te benutten, moet(en) de werksta(a)t(en) de daar vigerende persoonlijke fiscale tegemoet-komingen verlenen voor een breukdeel dat resulteert als het in de werkstaat belaste deel van het inkomen wordt gedeeld door het wereldinkomen, maar met een plafond: de niet-ingezetene hoeft niet gunstiger belast te worden dan een ingezetene met hetzelfde belaste inkomen in vergelijkbare omstandigheden.
Schumacker-rechtspraak van het HvJ onverenigbaar met het EU-recht doordat zij de principiële vergelijkbaarheid van ingezetenen en niet-ingezetenen ontkent en de woonstaat ten onrechte verantwoordelijk maakt voor de discriminatie door de werkstaat die ten onrechte nationale behandeling weigert (zie onderdeel 2.3. e.v. van de bijlage). Rechtstreekse fiscale discriminatie van niet-ingezetenen in de werkstaat door hen elke nationale fiscale tegemoetkoming te weigeren die ingezetenen wél krijgen, is onverenigbaar met (i) de basisregel van vrij personenverkeer (nationale behandeling), (ii) de letterlijke teksten van art. 7(2) Vo. 1612/68 [27] en diens opvolger art. 7(2) Vo. 492/2011 [28] inzake het vrije verkeer van werknemers (zie onderdelen 1.3 en 1.8 van de bijlage), en met ’s Hofs andere dan
Schumacker-rechtspraak over de EU-Verdragsvrijheden (zie onderdeel 2 van de bijlage).
pro ratahypotheekrenteaftrek moet geven, maar EU-rechtelijk verplicht is niet-ingezetenen
pro rata(naar de mate waarin Nederland hun wereldinkomen belast) als inwoner te belasten voor
allebestanddelen van het inkomen en
allefiscale inwonersfaciliteiten. Nederland moet niet-ingezetenen net als ingezetenen naar Nederlandse maatstaven belasten alsof zij ingezeten zijn (en hun eigen woning zich in Nederland bevindt) en hen vervolgens dezelfde evenredige belastingvrijstelling ter voorkoming van internationale dubbele belasting geven als inwoners. Zij krijgen dan automatisch ook het evenredige deel van de Nederlandse persoonlijke fiscale tegemoetkomingen, hypotheekrenteaftrek, etc.
mandatory requirement of public interestdie een dergelijke discriminatie zou kunnen rechtvaardigen: van misbruik is geen sprake, evenredige belasting is per definitie coherent en de evenwichtige verdeling van heffingsbevoegdheid is verzekerd. En reeds in het
Bachmann-arrest [29] van 1992 oordeelde het HvJ dat administratieve problemen bij het vergaren van gegevens uit andere lidstaten geen excuus voor discriminatie kunnen zijn omdat de lidstaten gebruik kunnen maken van de EU-richtlijnen inzake fiscale gegevensuitwisseling. Sindsdien heeft de automatische en digitale gegevensuitwisseling een enorme vlucht genomen, waardoor dat niet-geldige administratieve excuus alleen maar aan kracht heeft verloren.
pro ratabinnenlandse belastingplicht niet-ingezetenen beter behandelt dan de onjuiste
Schumacker-rechtspraak doet, heeft het op zichzelf geen zin om het HvJ prejudiciële vragen te stellen. Het staat een lidstaat immers EU-rechtelijk vrij om niet-ingezetenen beter te behandelen dan het HvJ doet.
Pro ratatoekenning van werkstaattegemoetkomingen leidt evenmin tot – omgekeerd - discriminatie van ingezetenen, nu zij immers juist gelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen inhoudt, zodat ook geen probleem met het Twaalfde Protocol EVRM (algemeen discriminatieverbod) kan ontstaan. Evenmin ontstaat spanning met art. 104 Grondwet (fiscaal legaliteitsbeginsel), nu het niet om heffing, maar om op rechtstreeks werkend EU-recht gebaseerde
reductievan de volgens de nationale wet verschuldigde belasting gaat.
werkstaten, thans ook - in afwijking van zijn
Schumacker-rechtspraak - zal toepassen op de
woonstaat, meen ik dat een poging te ondernemen ware om hem toch die kant op te begeleiden door hem prejudiciële vragen voor te leggen in onze
bronstaatcasus, gegeven dat het hoe dan ook onduidelijk is waartoe het EU-recht de bronsta(a)t(en) verplicht als de belastingplichtige, zoals onze belanghebbende, een groot deel van de woonstaattegemoetkomingen kan benutten, maar zijn woonstaat(gezins)inkomen niet hoog genoeg is om die tegemoetkomingen
volledigte absorberen (zie onderdeel 1.13 van de bijlage bij deze conclusie).