II.
Het eerste en het tweede middel en de bespreking daarvan
De middelen
3. Het eerste en het tweede middel richten zich tegen de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde witwassen.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het hof
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 december 2018 te [plaats] meerdere geldbedragen van in totaal 73.293,48 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant][doorgenummerde pagina’s 88 tot en met 90 van het zaaksdossier Witwassen].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Ik verklaar het volgende.
Betreft: contante stortingen en TCA inkomsten vanaf start onderneming [A].
Betrokkene: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], woonplaats [plaats].
Gevorderde gegevens
Van de hierboven genoemde verdachte [verdachte] zijn middels 126nd vorderingen de saldo en transactiegegevens opgevraagd van de bankrekeningen van [verdachte] zelf, zijn vrouw [betrokkene 1] en hun kinderen waarvan [verdachte] en/of [betrokkene 1] wettelijk vertegenwoordiger zijn. In het begin van het onderzoek zijn de bankrekeningen opgevraagd over de periode van 01-10-2013 tot en met 21-12-2018.
Na de eerste aanvraag is proces-verbaal opgemaakt van de transactiegegevens (proces-verbaal van bevindingen bankrekeningen [verdachte]; documentcode 11028221)
Begin onderneming [A]
Het is bekend dat [verdachte] eigenaar is van de eenmanszaak [A]. De eenmanszaak is blijkens de uitdraai van de Kamer van Koophandel gestart op 04-09-2015. [A] is een taxionderneming. Voordat [verdachte] had opgericht was hij vennoot van de VOF [B].
Taxi Centrale Amsterdam
[verdachte] is als taxi chauffeur aangesloten bij de Taxi Centrale Amsterdam (TCA). Te stellen is dat de omzet van [verdachte] bestond uit de inkomsten van de derdengelden rekening van TCA en contante betalingen.
Contante stortingen
De gestorte contanten op de bankrekeningen van [verdachte], zijn vrouw en hun kinderen zijn per jaar in onderstaande tabel opgenomen. Lopende het onderzoek was duidelijk geworden dat [verdachte] een zakelijke bankrekening bij de ING-bank ([rekeningnummer 1]) had geopend met [A] als rekeninghouder en [verdachte] als wettelijk vertegenwoordiger. Ook de saldo en transactiegegevens van deze bankrekening werden opgevraagd.
IBAN
Houder
2015
2016
2017
2018
[rekeningnummer 2]
[verdachte]
-
-
-
€ 17.580
[rekeningnummer 3]
[verdachte] en [betrokkene 1]
€ 44.960
€48.361,09
€ 56.730
€ 32.550
[rekeningnummer 4]
[verdachte]
€ 2.500
-
-
-
[rekeningnummer 5]
[betrokkene 1]
€ 0
€ 1.700
€ 0
€ 7.574,70
[rekeningnummer 6]
kind ([betrokkene 2])
-
-
€ 148,56
€ 0
IBAN
Houder
2015
2016
2017
2018
[rekeningnummer 7]
kind ([betrokkene 3])
€ 0
€ 0
€ 7.205
€ 850
[rekeningnummer 8]
kind ([betrokkene 4])
€ 3.000
€ 5.060
€ 1.970
[rekeningnummer 9]
kind ([betrokkene 5])
€ 0
€ 3.000
€ 2.650
€ 0
[rekeningnummer 10]
[verdachte]
€ 0
€ 0
€ 0
€ 0
[rekeningnummer 11]
[A]
-
-
-
-
(het hof begrijpt: in totaal €235.839,35 aan contante stortingen, zie de bewijsoverweging op pagina 3 van het arrest onder A.)
2.
Een proces-verbaal van bevindingen verstrekking icov [verdachte], met bijlagen, met nummer 2018236872 van 21 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant][doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 20].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant:
Ik verklaar het volgende.
Betrokkene: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1968.
FIU-transacties
Er zijn verschillende transacties bekend bij de FIU op de naam van [verdachte].
Opvallend hierbij is dat er door [verdachte] meerdere stortingen zijn gedaan op een prepaid card.
Datum
Opdrachtgever
Begunstigde
Bedrag
Transactiesoort
27-02-2015
[verdachte]
[betrokkene 6]
€ 100,00
5699763060-2015-10A1E9 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
03-04-2015
[verdachte]
[betrokkene 7]
€ 100,00
0740697346-2015-1OA1E9 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
14-09-2015
[verdachte]
[betrokkene 8]
€ 450,00
2526212104-2015-1OA1YP / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
07-11-2015
[verdachte]
€ 455,00
20151107_2167_24_71919.1 / STORTING PREPAIDCARD
11-11-2015
[verdachte]
[betrokkene 9]
€ 211,00
9965001206 / MONEY VANUlT NEDERLAND
[verdachte]
[betrokkene 9]
€ 1.045,00
8013065747 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
[verdachte]
[betrokkene 9]
€ 250,00
8108143420-2015-1OA1E9 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
[verdachte]
[betrokkene 9]
€ 1.045,00
6698438156 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
Datum
Opdrachtgever
Begunstigde
Bedrag
Transactiesoort
18-05-2016
[verdachte]
DETENTIE C SCHIPHOL
€ 500,00
20160518_2178_2579500 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
[verdachte]
€ 990,00
20160523_2167_21_169803.1 / STORTING PREPAIDCARD
[verdachte]
€ 1.490,00
20160801_2178_21_101696.1 / STORTING PREPAIDCARD
[verdachte]
€ 590,00
20161219_2167_24_79597.1 / STORTING PREPAIDCARD
Datum
Opdrachtgever
Begunstigde
Bedrag
Transactiesoort
04-03-2017
[verdachte]
€ 490,00
20170304_2203_21_127258.1 / STORTING PREPAIDCARD
17-03-2017
[verdachte]
€ 291,00
20170317_2203_21_127716.1 / STORTING PREPAIDCARD
18-04-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 500,00
20170418_2167_2692635 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
01-05-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 400,00
20170501_2167_2696817 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
01-05-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 300,00
20170501_2167_2696818 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
19-05-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 300,00
20170519_2178_2701946 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
19-05-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 300,00
20170519_2178_2701947 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
13-06-2017
[verdachte]
[betrokkene 10]
€ 250,00
TRNWEB40882 23 JUL 18 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
14-06-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 290,00
20170614_2178_2709414 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
03-07-2017
[verdachte]
€ 745,00
20170703_2165_27_85733.1 / STORTING PREPAIDCARD
19-07-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 240,00
20170719_2178_2719238 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
28-07-2017
[verdachte]
€ 1.490,00
20170728_2178_21_111535.1 / STORTING PREPAIDCARD
28-07-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 190,00
20170728_2178_2722267 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
23-08-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 290,00
20170823_2178_2729379 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
13-09-2017
[verdachte]
[betrokkene 9]
€ 150,00
TRNWEB40881 23 JUL 18 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
15-09-2017
[verdachte]
€ 440,00
20170915_2167_23_164243.1 / STORTING PREPAIDCARD
25-09-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 290,00
20170925_2178_2738534 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
03-11-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 290,00
20171103_2178_2750212 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
13-11-2017
[verdachte]
PI ZWAAG
€ 200,00
20171113_2178_2752512 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
13-11-2017
[verdachte]
PI ZAANSTAD
€ 200,00
20171113_2178_275213 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
04-12-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 240,00
20171204 2178 2758247 / MONEY TRANSFE-R BINNEN NEDERLAND
04-12-2017
[verdachte]
PENITENTIARE INRICHTING
€ 290,00
20171204_2178_2758248 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
11-12-2017
[verdachte]
PI ZWAAG
€ 250,00
20171211_2178_2759913 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
Datum
Opdrachtgever
Begunstigde
Bedrag
Transactiesoort
04-01-2018
[verdachte]
[betrokkene 9]
€ 100,00
TRNWEB40880 23 JUL 18 / MONEY TRANSFER VANUIT NEDERLAND
15-02-2018
[verdachte]
ONBEKEND
€ 400,00
20180215_2178_IT34197 / MONEY TRANSFER BINNEN NEDERLAND
25-02-2018
[verdachte]
€ 450,00
20180225_2167_IT34558 / STORTING PREPAIDCARD
Totaal
€ 950,00
(het hof begrijpt: in totaal € 16.602,00 aan money-transfers, zie de bewijsoverweging op pagina 3 van het arrest onder B. )
3. Een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, met nummer 2018236872 van 11 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant][doorgenummerde pagina’s 91 tot en met 100 van het zaaksdossier Witwassen].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 26 juni 2019 werd er een doorzoeking gedaan in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] waar de verdachte [verdachte] met zijn gezin woonachtig is. Bij deze doorzoeking werden er meerdere kassabonnen aangetroffen van uitgaven. Deze kassabonnen werden niet in beslag genomen maar gefotografeerd.
Op meerdere van deze kassabonnen was te zien dat er met contant geld afgerekend was.
Leverancier/winkel
datum
prijs
A) Keukensale.com
vanaf 14-06-2017
€ 12.500,00
B) Media Markt
06-01-2015
€ 592,98
C) Witgoedhandel de Zwaan
13-11-2015
€ 200,00
D) Goodnight slaapkamers
04-05-2017
€ 3.494,00
E) Goodnight slaapkamers
04-05-2017
€ 300,00
F) Swiss Sense
10-05-2018
€ 1.229,00
G) Pearl
17-07-2017
€ 100,00
De betalingen voor de keuken, bon A, zijn niet terug te zien op de bankrekeningen.
De foto's van de genoemde kassabonnen zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
(het hof begrijpt: in totaal € 18.415,98 aan contante uitgaven, zie de bewijsoverweging op pagina 3 van het arrest onder C.).
4. Een proces-verbaal bevindingen, met bijlagen, van 3 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] [doorgenummerde pagina’s 74 tot en met 87].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Omzet
Door het iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) werden eerder in het onderzoek de financiële gegevens van de verdachte [verdachte] opgevraagd. [verdachte] is eigenaar van de eenmanszaak [A], proces-verbaal uitlevering icov [verdachte]; documentcode 10586359.
Bij de belastingdienst waren de volgende omzetgegevens van de eenmanszaak bekend.
Jaar
Omzet
2015
€ 13.889
2016
€ 49.729
2017
€ 51.647
(Het hof begrijpt: € 115.267,00)
De omzet gegevens van het 4e kwartaal van 2018 was op het moment van opvragen van de gegevens nog niet bekend.
Onderzoek Administratiekantoor [C]
Uit de gegevens van het iCOV was ook bekend geworden dat [verdachte] gebruik maakt van Administratiekantoor [C] gevestigd op de [b-straat 1] te [plaats]. Aangezien er bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] geen administratie werd aangetroffen, is er op 27 juli 2019 met een bevel tot uitlevering van voorwerpen ex art 96a W.v.Sr de daar aanwezige administratie van [A] en/of [verdachte] gevorderd, proces-verbaal administratiekantoor [C]; documentcode 11450890.
Bij [C] bleek echter weinig administratie aanwezig te zijn, op enkele stukken na. Er was geen administratie van de jaren 2015 tot en met 2018. Wel werden door een medewerkster van [C] de Kolommenbalans van 2015 t/m 2019 uitgeleverd.
(
Bijlage p 85)
Kolommenbalans 2018 (periode 0 t/m 13) alleen totalen.
Totale omzet € 46.296,85.
het hof begrijpt: in totaal € 161.563,85 aan omzetgegevens verdachte, zie de bewijsoverweging op pagina 3 van het arrest onder D).
5.
Een proces-verbaal van bevindingen bankrekeningen [verdachte], met nummer 2018236872 van 29 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant][doorgenummerde pagina’s 35 tot en met 36].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Betrokkene: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
Woonplaats: [plaats]
Door het Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCov) werden op vordering met een 126nd de financiële gegevens van de verdachte [verdachte] en zijn vrouw [betrokkene 1] verstrekt. De saldo en transactie gegevens van de bankrekeningen van zowel [verdachte] als [betrokkene 1] werden bij de verschillende banken opgevraagd. Tevens werden de saldo en transactiegegevens opgevraagd van de bankrekeningen waarvoor [verdachte] of [betrokkene 1] gemachtigd waren. Van alle bankrekeningen van [verdachte] werden de gegevens opgevraagd over de periode van 01-01-2013 tot en met 21-12-2018.
Er werden veelvuldig bedragen overgemaakt tussen de verschillende bankrekeningen, zogenaamde kruisposten. Te zien is dat op meerdere bankrekeningen contante stortingen worden gedaan. Deze bedragen werden daarna overgemaakt naar de overige rekeningen. Ook de kinderrekeningen werden hiervoor gebruikt.
Te zien is dat er zeer regelmatig geld werd overgeboekt tussen de verschillende bankrekeningen waar [verdachte] en [betrokkene 1] voor gerechtigd zijn. Niet alleen tussen de bankrekeningen van [verdachte] en [betrokkene 1] zelf maar ook naar en van de bankrekeningen op naam van de kinderen.”
6. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
“
Bewijsoverweging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde witwassen. Volgens de raadsman rechtvaardigen de omstandigheden niet het vermoeden dat het bij de verdachte aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte is al jaren taxichauffeur, waarbij in de vroege jaren uitsluitend met contant geld werd betaald, hetgeen ook blijkt uit de gegevens van de belastingdienst. Slechts een zeer beperkt deel van het geld ging giraal. De verdachte kan na al die jaren niet verklaren hoe hij aan meer contant geld komt dan door de politie kan worden verklaard. Dat levert niet per definitie witwassen op.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de herkomst van (een deel van) het geld voldoende door de verdachte is aangetoond, dat de verklaringen van de verdachte ten aanzien daarvan niet onaannemelijk zijn en dat die bedragen van het tenlastegelegde bedrag dienen te worden afgetrokken. Het gaat daarbij om de volgende bedragen:
- een bedrag van € 20.000,00, waarover de echtgenote van de verdachte heeft verklaard dat dit afkomstig is uit een gift van haar ouders en waarvan een bewijs is overlegd;
- een bedrag van € 16.000,00, afkomstig uit de verkoop van een Mercedes;
- een bedrag van € 5.315,00 aan stortingen op rekeningen op naam van penitentiaire inrichtingen;
- een bedrag van € 5.000,00, afkomstig uit de verkoop van een Volkswagen Golf;
- een bedrag van € 6.000.00, afkomstig uit de verkoop van een Audi.
Beoordeling door het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het aangetroffen geld afkomstig is van een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de volgende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien een vermoeden van witwassen jegens de verdachte.
In de ten laste gelegde periode zijn op de rekeningen van de verdachte, zijn vrouw en zijn kinderen contante stortingen gedaan en door de verdachte zijn contante uitgaven gedaan en moneytransfers verricht, waarvan een gedeelte, te weten € 109.293,48, niet uit de legale inkomsten van de verdachte kan worden verklaard. De berekening is als volgt:
Periode:
2015: € 44.960,00
€ 2.500,00
2016: € 48.361,09
€ 1.700,00
€ 3.000,00
€ 3.000,00
2017: € 56.730,00
€ 148,56
€ 7.205,00
€ 5.060,00
€ 2.650,00
2018: € 17.580,00
€ 32.550,00
€ 7.574,70
€ 850,00
€ 1.970.00 +
€ 235.839,35
B. Money-transfers
Periode:
2015: € 3.656,00
2016: € 3.570,00
2017: € 8.426,00
2018 januari en februari:
€ 950,00 +
€ 16.602,00
C. Contante uitgaven
Periode:
2017: € 12.500,00
2015: € 592,98
2015: € 200,00
2017: € 3.494,00
2017: € 300,00
2018: € 1.229,00
2017:
€ 100.00 +
€ 18.415.98 +
€ 270.857,33
D. Omzetgegevens verdachte (verkregen van Belastingdienst (2015 tot 2018) en kolommenbalans boekhouder van de verdachte (2018):
Periode:
2015: € 13.889,00 (inclusief inkomen [betrokkene 1])
2016: € 49.729,00
2017: € 51.649,00
2018:
€ 46.296.85 +
€ 161.563,85 -
€ 109.293,48
Daarbij komt dat een gedeelte van de contante stortingen die aanzienlijke geldbedragen betreffen, eerst is gestort op de bankrekeningen van de kinderen van de verdachte en vervolgens is overgeboekt naar de gezamenlijke rekening van de verdachte en zijn echtgenote, terwijl de Verdachte voor deze ogenschijnlijk onlogische transacties geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Voorts heeft de verdachte veelvuldig gebruik gemaakt van money-transfers, terwijl algemeen bekend is dat het gebruik van internationale moneytransfers een veel gebruikte witwasmethode is.
De verdachte heeft – naar de kern samengevat – verklaard dat hij diverse auto’s heeft verkocht waarvoor hij contant geld heeft ontvangen, te weten:
- een Volkswagen Golf voor een bedrag van € 5.000,00,
- een Audi voor een bedrag van € 6.000,00,
- een Mercedes voor een bedrag van € 16.000,00.
Verder heeft de verdachte verklaard een erfenis van zijn vader te hebben ontvangen van € 15.000,00. Daarnaast heeft zijn echtgenote als getuige verklaard dat zij een gift van haar ouders heeft ontvangen van € 20.000,00. Ter onderbouwing is een verklaring van [betrokkene 7] van 15 oktober 2019 overgelegd, waarin is vermeld dat hij in 2016 een bedrag van € 20.000,00 aan de echtgenote van de verdachte heeft geschonken. Ten aanzien van de verkoop van de Mercedes is een schriftelijk bescheid van 6 september 2015 overgelegd, kennelijk afkomstig van een Mercedes Benz garage, waarop een Mercedes en een bedrag van € 16.000,00 is vermeld.
Ten aanzien van de moneytransfers heeft de verdachte verklaard dat hij de stortingen op de rekeningen van penitentiaire inrichtingen heeft gedaan namens buitenlandse familieleden van gedetineerden omdat die familieleden zelf die betalingen niet konden verrichten en dat dat geld niet van hem was.
Het hof acht het op basis van het hiervoor vermelde schriftelijk bescheid van 6 september 2015 aannemelijk dat de verdachte een Mercedes heeft verkocht voor een bedrag van € 16.000,00. Voorts kan uit de getuigenverklaring van 15 oktober 2019 van de voormalige echtgenote van de verdachte en het dienaangaande overgelegde stuk worden afgeleid dat zijn echtgenote in 2016 een bedrag van haar ouders heeft ontvangen van € 20.000,00. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van de verdachte over de herkomst van deze geldbedragen concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het hof zal het bedrag van € 36.000,00 (€ 16.000,00 + € 20.000,00) dan ook in mindering brengen op het totale bedrag dat niet uit de legale inkomsten van de verdachte kan worden verklaard.
De verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld uit de verkoop van de Volkswagen Golf (€ 5.000,00), de verkoop van de Audi (€ 6.000,00) en de erfenis (€ 15.000,00) zijn onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep voor het eerst benoemd dat sprake zou zijn van de verkoop van een Volkswagen Golf, terwijl daarvoor geen enkele onderbouwing is gegeven. Ten aanzien van de Audi en de erfenis acht het hof de getuigenverklaring van de (toenmalige) echtgenote van de verdachte – waarin deze heeft bevestigd dat sprake was van de verkoop van een Audi en van een erfenis – daarvoor onvoldoende, nu geen enkel schriftelijk stuk ter adstructie van die verklaring is overgelegd, de verklaring weinig gedetailleerd is en zij niet als een onafhankelijke getuige kan worden beschouwd. Daar komt bij dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de hoogte van de erfenis (€ 25.000,00 of € 15.000,00), terwijl de getuige heeft verklaard dat de verdachte en zijn broers (naar het hof begrijpt: samen) een bedrag van € 15.000,00 zouden hebben gekregen.
Ten aanzien van de moneytransfers overweegt het hof dat de verdachte de beschikking had over die gelden, dat de bron daarvan volstrekt onduidelijk is gebleven en niet verifieerbaar is en dat de stukken uit het dossier geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijke legale herkomst van deze gelden. Een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag van € 73.293,48 (€ 109.293,48 - € 36.000,00) ontbreekt. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen, zoals hierna weergegeven.”
Het verweer van de verdediging
7. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zich, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, onder meer het volgende voorgedaan:
“De verdachte legt op vragen van het hof, waarbij hem de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak wordt voorgehouden, een verklaring af inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij de verklaring die ik bij de rechtbank heb afgelegd. Ik kan die € 100.000,00 waarvan gezegd wordt dat die niet uit mijn inkomen te verklaren is, wel verklaren. Ik heb daarover al verklaard. Ik kreeg veelal contant betaald. Dat houdt in dat je eerst een storting moet doen om een betaling te verrichten. Ik heb de moneytransfers, de stortingen op de rekeningen van penitentiaire inrichtingen, gedaan namens buitenlandse familieleden van gedetineerden. Die familieleden kwamen zelf uit het buitenland, konden die betalingen niet verrichten en zeiden dat zij op mijn naam moesten storten. Ik zei: Dan doen we dat toch!’. Dat geld was niet van mij. U vraagt mij hoe het mogelijk is dat de bedragen die ik stortte beduidend hoger waren dan mijn verdiensten waarover de Belastingdienst beschikte. De boekhouder regelde mijn belastingzaken, dus het zou moeten kloppen. U vraagt mij hoe het mogelijk is dat er een bedrag van € 253.000,00 meer is gestort dan bij de Belastingdienst bekend is. Het kan afkomstig zijn van autoverkoop waarvoor ik contant betaald werd. Dat komt niet terug bij de Belastingdienst, maar was wel bekend bij de boekhouder.
Op 25 december 2016 heb ik geld geleend bij ANWB gold (
opmerking griffier: fonetisch weergegeven). Ik heb dit gelijk gestort om een leasemaatschappij in Utrecht te betalen. Dat was € 5.000,00. De rest van het geld was van de verkoop van auto’s, een Volkswagen Golf voor een bedrag van € 5.000,00, een Audi voor een bedrag van € 6.000,00 en een Mercedes voor een bedrag van € 16.000,00. Daarnaast hebben wij € 15.000,00 geërfd van haar ouders. Maar er was geld genoeg van contante inkomsten. Ik heb een fout gemaakt dat ik mensen heb geholpen met moneytransfers. Dat geld kwam van familieleden. Dan wilden zij geld storten en vroegen hoe dat moest. Dat kon alleen via het GWK. Ik was hun vertrouwenspersoon. Het geld van het GWK en Western Union is niet van mij. U houdt mij voor dat de politie denkt dat ik mij in een bepaald milieu beweeg. De politie denkt van alles.
De raadsman merkt het volgende op:
De rechtbank heeft geconstateerd dat gegevens onjuist zijn overgenomen in het proces-verbaal van relaas van de politie. Dat zit hem niet in het verschil tussen de cijfers van de Belastingdienst en de boekhouder.
De voorzitter deelt mede dat het hof vragen aan de verdachte stelt over de inhoud van het dossier en het bedrag uit de tenlastegelegde periode, terwijl € 98.000,00 ook betrekking heeft op twee kwartalen daarna, in 2019, en dat de raadsman de gelegenheid heeft daarop in te gaan.
De verdachte legt op vragen van het hof een verklaring af inhoudende:
Van de erfenis van mijn vrouw hebben wij een keuken gekocht. Ik heb daarvoor geen € 20.000,00 geleend van haar ouders. Mijn vrouw heeft de erfenis beetje bij beetje, contant, ontvangen. U houdt mij voor dat ik bij de rechtbank heb gezegd dat mijn vrouw € 20.000,00 heeft geleend. Dat heb ik nooit gezegd.
U vraagt mij of ik een erfenis heb ontvangen van mijn vader. Ik kreeg een telefoontje van mijn broer die mij vertelde dat mijn vader ziek was. Wij zijn met zijn allen naar Kosovo gevlogen en hebben daar Oudjaar gevierd in 2008. Toen is mijn vader ziek geworden. Hij voelde dat hij ging sterven en heeft gewezen waar hij geld had liggen. Ik heb dat geld gevonden een dag voordat hij stierf. Het was € 15.000,00. Normaal moet dat verdeeld worden, maar dat is niet gebeurd.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert daartoe het volgende aan.
Er is verschil in de cijfers. Het administratiekantoor heeft zijn cijfers gebaseerd op de ritregistraties van cliënt. Het is evident dat er meer stortingen zijn gedaan door cliënt, ook via moneytransfers op rekeningen van de penitentiaire inrichtingen. Er wordt vanuit gegaan dat uitgaven alleen verklaard kunnen worden door de Belastingdienst of het administratiekantoor. Cliënt kan het plaatje niet sluitend maken. Er was genoeg geld. Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij niets verkeerds heeft gedaan, hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan criminele activiteiten. Hij heeft geprobeerd duidelijk te maken waar het geld vandaan kwam. De herkomst van een deel van het geld is voldoende door de verdachte aangetoond, de verklaringen van de verdachte ten aanzien daarvan zijn niet onaannemelijk en die bedragen dienen van het tenlastegelegde bedrag te worden afgetrokken. Het gaat daarbij om de volgende bedragen:
- een bedrag van € 20.000,00, waarover de echtgenote van de verdachte heeft verklaard dat dit afkomstig is uit een gift van haar ouders en waarvan een bewijs is overgelegd. Dit correspondeert ook met de € 12.500,00 voor de keuken.
- een bedrag van € 16.000,00, afkomstig uit de verkoop van een Mercedes;
- een bedrag van € 5.315,00 aan stortingen op rekeningen op naam van penitentiaire inrichtingen. Dit was niet het geld van cliënt, maar hij heeft een gunst verleend aan de relaties van gedetineerden die voor hen geld wilden storten. Het gevangenisgeld staat in de tabel opgenomen. Stortingen op naam van Stojanob en Stevanov zijn stortingen gedaan op verzoek van een ander en betreffen niet het eigen geld;
- een bedrag van € 5.000,00, afkomstig uit de verkoop van een Volkswagen Golf;
- een bedrag van € 6.000,00, afkomstig uit de verkoop van een Audi.
De verklaringen van cliënt zijn geen onaannemelijke verklaringen. Bij de handel tussen particulieren vindt de betaling in de regel contant plaats. Dan is het verder aan het gerechtshof welk bedrag resteert en of dat leidt tot voldoende overtuiging dat er sprake is van een criminele herkomst. De verdachte is al jaren taxichauffeur, waarbij in de vroege jaren uitsluitend met contant geld werd betaald, hetgeen ook blijkt uit de gegevens van de Belastingdienst. Slechts een zeer beperkt deel van het geld ging giraal. De verdachte kan na al die jaren niet verklaren hoe hij aan meer contant geld komt dan door de politie kan worden verklaard. Dat levert niet per definitie witwassen op.
Ik verzoek primair de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde witwassen. De omstandigheden rechtvaardigen niet het vermoeden dat het bij de verdachte aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is. Subsidiair verzoek ik het hof uit te gaan van een lager bedrag gezien de aftrekposten die ik zojuist heb benoemd.
[…]
De oudste raadsheer merkt op dat vandaag voor de eerste keer is gesproken over de verkoop van de Volkswagen Golf en dat deze niet is besproken bij de rechtbank.
De raadsman zegt dit ook niet te hebben teruggelezen in het proces-verbaal.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren in dupliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij zegt:
Ik heb alles gezegd. Ik ben er later achter gekomen dat ik ook de Volkswagen Golf had verkocht voor € 5.000,00. Er is geen sprake van witwassen van crimineel geld. Ik heb gewerkt en mijn verdiensten doorgegeven aan de Belastingdienst. Ik kan niet verklaren waar de rest van het geld vandaan komt.”
De bespreking van het eerste middel
8. Het middel richt zijn pijlen op de bewezenverklaring van witwassen, in het bijzonder op het bewezenverklaarde bestanddeel “uit enig misdrijf afkomstig” in de zin van art. 420bis, eerste lid, aanhef en onder a, Sr. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt, gelijk het hof heeft vooropgesteld, dat wanneer op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niettemin bewezen kan worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.
9. Het eerste middel komt kort samengevat met een reeks aan deelklachten op tegen de begrijpelijkheid en motivering van het oordeel van het hof dat a) sprake is van een bewijsvermoeden van witwassen en b) de door de verdachte gegeven verklaring over de herkomst van de gelden niet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Ik begin met een bespreking van de deelklachten die, aldus de toelichting op het middel,betrekking hebben op ’s hofs oordeel dat sprake is van een bewijsvermoeden van witwassen.
10. Het hof heeft vastgesteld dat op de rekeningen van de verdachte, zijn vrouw en zijn kinderen in de periode 2015-2018 contante stortingen zijn gedaan en dat door de verdachte contante uitgaven zijn gedaan en money transfers zijn verricht, waarvan een gedeelte, te weten € 109.293,48, niet uit de legale inkomsten van de verdachte kan worden verklaard. Bij die berekening heeft het hof de omzetgegevens zoals bekend bij de Belastingdienst en de kolommenbalans van de boekhouder van de verdachte betrokken. Het hof heeft verder overwogen dat een gedeelte van die onverklaarbare contante stortingen die aanzienlijke geldbedragen betreffen, eerst is gestort op de bankrekeningen van de kinderen van de verdachte en vervolgens is overgeboekt naar de gezamenlijke rekening van de verdachte en zijn (ex-)vrouw, en dat de verdachte voor deze ogenschijnlijk onlogische transacties geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Het hof heeft voorts meegewogen dat de verdachte veelvuldig gebruik heeft gemaakt van money transfers, terwijl algemeen bekend is dat het gebruik van internationale money transfers een veel gebruikte witwasmethode is.
11. De stellers van het middel snijden in de toelichting allereerst het punt aan dat het hof, in het licht van de bewezenverklaarde pleegperiode van 1 januari 2013 tot en met 21 december 2018, bij zijn oordeel dat sprake is van een witwasvermoeden niet louter de inkomsten van de verdachte uit 2015 tot en met 2018 had moeten betrekken, maar ook zijn inkomsten uit 2013 en 2014. Kennelijk lezen de stellers van het middel de bewezenverklaring aldus, dat het ten laste van de verdachte gelegde feit zonder onderbreking gedurende de gehele bewezenverklaarde periode is begaan. Die lezing miskent echter dat de bestreden bewezenverklaring niet betekent dat de verdachte gedurende de gehele periode de hem verweten handelingen heeft verricht, maar dat deze impliceert dat het witwassen in of binnen de bewezenverklaarde periode is begaan.
12. Voorts bestrijden de stellers van het middel met verschillende deelklachten het oordeel van het hof dat uit de contante stortingen op de rekeningen van de verdachte en zijn vrouw en kinderen, de contante uitgaven en de veelvuldige money transfers een vermoeden van witwassen volgt.`Daarover wordt tevergeefs geklaagd. Zoals ik de overwegingen van het hof begrijp, heeft het hof het vermoeden dat sprake is van witwassen reeds, althans hoofdzakelijk, afgeleid uit het feit dat een groot bedrag van € 109.293,48 aan contante stortingen, money transfers en contante uitgaven niet kan worden verklaard uit de legale inkomsten van de verdachte. Die gevolgtrekking komt mij niet onbegrijpelijk voor. Hetgeen in de toelichting op het middel wordt aangevoerd ten aanzien van ’s hofs overwegingen over de “onlogische transacties” tussen de verschillende rekeningen en de money transfers, doet daar niet aan af. Zo wijzen de stellers van het middel op de door de verdachte in eerste aanleg afgelegde verklaring dat de stortingen op de rekeningen van zijn (ex)-vrouw en kinderen zijn gedaan om de € 7 stortingskosten te vermijden. De vraag of er een verklaring is voor dergelijke “onlogische transacties” speelt echter niet zozeer bij het oordeel of sprake is van een bewijsvermoeden, maar komt juist pas aan de orde bij de vervolgvraag of er een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring bestaat voor het bewijsvermoeden van witwassen. Het hof hoefde die verklaring dan ook niet te betrekken bij zijn oordeel over de aanwezigheid van een dergelijk witwasvermoeden. Daarbij komt dat noch de verdachte, noch zijn raadsman, dit verweer ter terechtzitting in hoger beroep heeft herhaald.Het hof hoefde daar in zoverre dan ook geen acht op te slaan. Het enkele feit dat de verdachte aan het begin van de terechtzitting in hoger beroep in algemene zin heeft verklaard dat hij blijft bij de verklaring die hij bij de rechtbank heeft afgelegd, maakt dat niet anders.
13. Ook de betwisting van ’s hofs overweging dat algemeen bekend is dat het gebruik van internationale money transfers een veel gebruikte witwasmethode is, treft mijns inziens geen doel. Ik verwijs in dat verband naar de witwastypologieën van het Anti Money Laundering Centre. Het hof hoefde, mede in het licht van het door en namens de verdachte gevoerde verweer, niet nader te specificeren wat onder “money transfers” wordt verstaan. Voor zover ook hier een beroep wordt gedaan op de door de verdachte gegeven verklaring ten aanzien van deze “money transfers”, geldt weer dat dit niet van belang is voor de vraag of sprake is van een witwasvermoeden, maar pas aan de orde komt bij de vervolgvraag of er een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is afgelegd die dit witwasvermoeden weerspreekt. Los daarvan berust het betoog ‘dat het hof met zijn oordeel dat de verklaring van de verdachte over de money transfers niet verifieerbaar is, de juistheid van de verklaring van de verdachte in het midden heeft gelaten zodat hiervan in cassatie moet worden uitgegaan’, naar mijn inzicht op een onjuiste lezing van het arrest van het hof.
14. Voorts wordt in de toelichting op het middel de klacht geformuleerd dat het oordeel van het hof dat de niet te verklaren inkomsten van de verdachte van misdrijf afkomstig zijn onbegrijpelijk is in het licht van het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van opsporingsambtenaar [verbalisant] (bewijsmiddel 1), waarin onder het kopje “Taxi Centrale Amsterdam” onder meer staat dat “te stellen is dat de omzet van [verdachte] bestond uit de inkomsten van de derdengelden rekening van TCA en contante betalingen”. Ook deze deelklacht heeft strikt genomen niets van doen met het oordeel van het hof dat sprake is van een witwasvermoeden. Hoe dan ook volg ik de stellers van het middel niet in deze klacht. Het moge best zo zijn dat de verdachte contant werd betaald als taxichauffeur, maar dat sluit uiteraard niet noodzakelijkerwijs de mogelijkheid uit dat de verdachte ook de beschikking had over contante gelden die afkomstig zijn uit een ander circuit. Het hof heeft bij zijn oordeel kennelijk meegewogen dat de verdachte zijn verklaring dat de contante gelden (deels) afkomstig zijn uit zijn taxiwerk niet nader heeft gestaafd en dat deze verklaring ook geen (volledige) steun vindt in de gevorderde administratie van zijn boekhouder, noch in zijn omzetgegevens bij de Belastingdienst. Bezien in dat licht komt het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de niet te verklaren contante inkomsten van misdrijf afkomstig zijn, mij niet onbegrijpelijk voor.
b) De door de verdachte gegeven verklaringen
15. Dat brengt mij bij de deelklachten dat het oordeel van het hof dat de door de verdachte gegeven verklaring niet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is niet begrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
16. De verdachte heeft over de herkomst van de contante gelden onder meer verklaard dat hij een drietal auto’s heeft verkocht en een erfenis heeft ontvangen van zijn vader. Ook heeft de (ex-)vrouw van de verdachte als getuige verklaard dat zij een gift van haar ouders heeft ontvangen. Ten aanzien van de money transfers heeft de verdachte verklaard dat hij de stortingen op de rekeningen van penitentiaire inrichtingen heeft gedaan namens buitenlandse familieleden van gedetineerden omdat die familieleden zelf die betalingen niet konden verrichten en dat dit geld niet van hem was.
17. Het hof acht de verklaring over de verkoop van een Mercedes (€ 16.000,-) en de gift van de ouders van de (ex-)vrouw (€ 20.000,-), die in beide gevallen met schriftelijke bescheiden is onderbouwd, concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het hof heeft deze bedragen dan ook in mindering gebracht op het totale bedrag dat niet uit legale inkomsten kan worden verklaard.
18. Naar het oordeel van het hof is de verklaring over onder meer de verkoop van de Audi (€ 6.000,-) en de erfenis (€ 15.000,-) evenwel
nietvoldoende concreet en verifieerbaar. Wat betreft de Audi acht het hof de getuigenverklaring van de (ex-vrouw) van de verdachte – waarin deze heeft bevestigd dat sprake was van de verkoop van een Audi en van een erfenis – daarvoor onvoldoende, nu geen enkel schriftelijk stuk ter onderbouwing van die verklaring is overgelegd, de verklaring weinig gedetailleerd is en zij niet als een onafhankelijke getuige kan worden beschouwd. Wat betreft de erfenis heeft het hof overwogen dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de hoogte van de erfenis (€ 25.000,- of € 15.000,-), terwijl zijn (ex-)vrouw heeft verklaard dat de verdachte en zijn broers (naar het hof begrijpt: samen) een bedrag van € 15.000,- zouden hebben gekregen.
19. De stellers van het middel achten dit oordeel onbegrijpelijk. Ten aanzien van de Audi betogen zij, onder verwijzing naar de verklaring van de verdachte bij de rechtbank dat hij de auto heeft verkocht via de website ‘ikwilvanmijnautoaf.nl’, dat voldoende concrete aanknopingspunten zijn geboden. Zoals ik hiervoor onder randnummer 12 reeds aangaf, was het hof niet gehouden de verklaring van de verdachte in eerste aanleg bij zijn oordeel te betrekken. Overigens, ook als dat wel zo zou zijn, dan doet dat mijns inziens nog geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van het oordeel. De naam van de website waarop de auto is verkocht, biedt in mijn optiek op zichzelf genomen onvoldoende concrete, verifieerbare aanknopingspunten voor nader onderzoek. Dat zou anders kunnen zijn indien de verdachte óók zou hebben verklaard (quod non) over bijvoorbeeld de identiteit van de koper of de datum van de verkoop. De stellers van het middel merken terecht op dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn en dat de rechter een eigen verantwoordelijkheid heeft de verdachte daarover te bevragen. Dat laat echter onverlet dat de verdachte in beide instanties is bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman en dat ook daarom van de verdediging een actieve proceshouding mocht worden verwacht, waarin concrete aanknopingspunten, voor zover die er zijn, al dan niet bij pleidooi worden aangereikt. Voormeld oordeel van het hof getuigt op dit punt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet in strijd met het hiervoor weergegeven kader van de Hoge Raad.
20. Voorts achten de stellers van het middel dat de overweging van het hof dat de (ex-)vrouw van de verdachte geen onafhankelijke getuige is onbegrijpelijk, nu het hof haar verklaring over een schenking van haar ouders van € 20.000,- “wél geloofwaardig heeft geoordeeld”. Ook deze deelklacht treft naar mijn inzicht geen doel. Met de overweging dat de (ex-)vrouw van de verdachte geen “onafhankelijke getuige” is, heeft het hof mijns inziens niet tot uitdrukking gebracht dat haar verklaring ongeloofwaardig is, maar dat, gezien haar verhouding tot de verdachte, behoedzaam moet worden omgegaan met de weging en de waardering van haar verklaring. Uit de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen blijkt dat het hof zich bij het oordeel dat de schenking van € 20.000,- aannemelijk is geworden ook heeft gebaseerd op een overgelegde verklaring van de vader van de (ex-)vrouw, waarin hij bevestigt een bedrag van € 20.000,- te hebben geschonken aan haar. Haar verklaring werd op dat punt dus ondersteund. Datzelfde kan niet worden gezegd van de verklaring over de verkochte Audi. Zoals het hof zelf ook heeft overwogen, is daarvan geen schriftelijke onderbouwing overgelegd en is de verklaring zelf weinig gedetailleerd. Dat het hof, tegen
dieachtergrond, de verklaring van de verdachte over de verkoop van de Audi niet voldoende geverifieerd acht met alleen het inbrengen van de getuigenverklaring van de (ex-)vrouw komt mij in zoverre dan ook niet onbegrijpelijk voor.
21. Ook het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte over de erfenis van zijn vader onvoldoende concreet en verifieerbaar is, is volgens de stellers van het middel onbegrijpelijk. Geklaagd wordt dat die verklaring niet alleen concreet, maar ook verifieerbaar is, nu de broer(s) van de verdachte die ook een gedeelte van de erfenis zou(den) hebben ontvangen had(den) kunnen worden benaderd. De stellers van het middel doelen hier kennelijk op de getuigenverklaring van de (ex-)vrouw van de verdachte dat de verdachte en zijn broers een bedrag van € 15.000,- zouden hebben gekregen. Deze verklaring is verder niet onderbouwd en staat zelfs haaks op de verklaring van de verdachte zelf. Hij heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep nog verklaard dat hij het geld heeft gevonden een dag voordat zijn vader stierf en dat dit geld normaal gesproken verdeeld moest worden, maar dat dit niet is gebeurd. Bezien in dat licht, en gelet op de vaststelling van het hof dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de hoogte van de erfenis, is het oordeel van het hof dat zijn verklaring op dit punt niet voldoende concreet en verifieerbaar is niet onbegrijpelijk.
22. Tot slot komt het middel op tegen het oordeel van het hof over de verklaring van de verdachte omtrent de money transfers. Ten aanzien van deze money transfers heeft het hof overwogen dat de verdachte de beschikking had over die gelden, dat de bron daarvan volstrekt onduidelijk is gebleven en niet verifieerbaar is en dat de stukken uit het dossier geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijk legale herkomst van deze gelden. Ook hier nemen de stellers van het middel het standpunt in dat het gebrek aan verifieerbaarheid van de verklaring van de verdachte hem niet kan worden tegengeworpen, maar dat het juist aan het hof was om nader door te vragen over bijvoorbeeld de identiteit van de personen namens wie hij stortingen op de rekeningen van penitentiaire inrichtingen heeft gedaan. Die klacht treft, om de redenen als vermeld in randnummer 19 evenmin doel.
De bespreking van het tweede middel
23. Het tweede middel klaagt dat het bestreden arrest in strijd met het bepaalde in art. 359, derde lid, Sv jº art. 415 Sv niet de inhoud bevat van de in bewijsmiddel 5 genoemde saldo- en transactiegegevens van de bankrekeningen op naam van de verdachte en zijn (ex-)vrouw en de bankrekeningen waarvoor de verdachte en zijn (ex-vrouw) gemachtigd waren.
24. Het aangehaalde bewijsmiddel 5 betreft een proces-verbaal van bevindingen van opsporingsambtenaar [verbalisant] naar deze bankrekeningen. Daarin beschrijft de verbalisant onder meer dat uit de opgevraagde saldo- en transactiegegevens van deze bankrekeningen blijkt dat veelvuldig bedragen werden overgemaakt tussen de verschillende bankrekeningen en dat ook contante stortingen werden gedaan, die vervolgens werden overgemaakt naar de overige rekeningen. Daarmee betreft dit bewijsmiddel een schriftelijk bescheid dat een mededeling van feiten of omstandigheden die door de verbalisant zijn waargenomen behelst als bedoeld in art. 344, eerste lid onder 2º, Sv. Voor zover het middel uitgaat van de opvatting dat de bron van de daarin weergegeven feiten en omstandigheden ook telkens tot het bewijs moet worden gebezigd, vindt die opvatting geen steun in het recht. Ook de verwijzing van de stellers van het middel naar het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7075 gaat hier niet op. In die zaak had het hof bij de weergave van een aantal bewijsmiddelen enkel volstaan met een verwijzing naar de vindplaatsen van de “aangiften omzetbelasting” in het dossier, zonder van die aangiften de inhoud weer te geven. Zo een geval doet zich hier duidelijk niet voor, nu uit het tot het bewijs gebezigde onderdeel van het proces-verbaal van bevindingen genoegzaam de inhoud daarvan blijkt. In weerwil van de toelichting op het middel is ook hierom het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed. 25. Het middel faalt.