ECLI:NL:HR:2023:772

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
21/00257
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 145.000 en de bewijsvoering omtrent de herkomst van het geld

In deze zaak gaat het om de verdachte die beschuldigd wordt van witwassen van een geldbedrag van € 145.000, dat op 21 november 2014 in zijn woning is aangetroffen. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 januari 2021 uitspraak deed. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het witwassen. De verdachte had wisselend verklaard over de herkomst van het geld, dat in een wasmand was aangetroffen. Het hof concludeerde dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was, mede door tegenstrijdigheden in de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf van 200 uren naar 180 uren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de taakstraf en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00257
Datum30 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2021, nummer 21-000694-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 145.000 dat de verdachte voorhanden heeft gehad.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 21 november 2014 te [plaats] een geldbedrag van 145.000,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 22 november 2014 (als bijlage op pagina’s 150 t/m 152 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2015186508 Z), voor zover inhoudende, als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
De bevindingen uit het opsporingsonderzoek merken de volgende perso(o)n(en) als verdachte(n) aan:
Naam verdachte : [verdachte]
Voorna(a)m(en) : [verdachte]
Geboortedatum/plaats : [geboortedatum]-1971 te Nederland
Wonende : [a-straat 1] te [plaats]
Op zaterdag 22 november 2014, werd, onder leiding van rechter commissaris van Doorn belast met de behandeling van strafzaken in het arrondissement Midden Nederland, een doorzoeking ter inbeslagneming verricht op grond van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet in pand, zijnde een woning gelegen [a-straat 1] te [plaats] . Hiertoe werd het pand om 00.07 uur betreden.
In beslag genomen goederen
(Ruimte):
Wasruimte: Onder in de wasmand onder wasgoed in zwarte Shoebaloo tas:
In plastic verpakt geld in coupures van 20, 50, 100, 200 en 500 euro. Gebundeld in stapels van naar schatting 100 biljetten.
1 pakket van 100 bb van 500 euro, 1 pakket van 100 bb van 200 euro, 1 pakket van 100 bb van 100 euro, 2 pakketten van 100 bb van 50 euro, 1 pakket van 100 bb van 20 euro, 3 bundels van 5 x 100 bb van 50 euro waarbij in een van de pakketten ook biljetten van 100 euro zaten, 1 bundel van 5 x 100 bb van 20 euro.
Opmerking hof: Abusievelijk is in het arrest van 20 januari 2021 (op pagina 4, laatste alinea) vermeld dat een contant geldbedrag van € 166.870,- op 21 november 2014 in de woning van verdachte is aangetroffen.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte op 25 november 2014 (als bijlage op pagina’s 39 tot en met 42 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2015186508 Z), voor zover inhoudende, als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
A: Het geld wat er in de wasmand lag dat was van hem.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal witwassen (als bijlage op pagina’s 1 t/m 17 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2014330464), voor zover inhoudende, als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], zakelijk weergegeven:
3 VOORWERPEN VAN WITWASSEN
Tijdens de doorzoeking van de [a-straat 1] te [plaats] is er contant geld in beslag genomen, namelijk:
• € 157.550,- (goednummer: 1302958) contant geld verpakt in plastic aangetroffen in wasmand onder wasgoed in een zwarte tas van Shoebaloo.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“Witwasvermoeden
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de politie op 21 november 2014, in de woning waar verdachte op dat moment verbleef, een contant geldbedrag van € 166.870,- heeft aangetroffen. Een groot deel van dit geldbedrag, te weten € 145.000,-, is aangetroffen in een wasmand. Dit geldbedrag bestond onder meer uit coupures van 500 euro biljetten, die sinds 2002 niet meer worden uitgegeven door De Nederlandse Bank. Uit onderzoek van de politie bleek voorts dat verdachte over een beperkt legaal inkomen beschikt(e).
Gelet op deze bevindingen is het hof van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Nu geen direct bewijs voor een brondelict aanwezig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld.
Verklaring verdachte
Verdachte is gedurende het politieonderzoek meerdere keren door de politie gehoord. Tijdens deze verhoren heeft verdachte (uiteindelijk) – in grote lijnen – verklaard dat (een groot gedeelte van) het aangetroffen geld van [betrokkene 1] is en dat hij dit van [betrokkene 1] in bewaring heeft gekregen. Deze verklaring is voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte heeft de politie [betrokkene 1] als getuige gehoord. [betrokkene 1] heeft de door verdachte afgelegde verklaring bevestigd en, ter onderbouwing van die verklaring, een aantal stukken overgelegd. Hij heeft daarnaast – in grote lijnen – verklaard dat hij het bij verdachte aangetroffen geldbedrag in het verleden aan [betrokkene 2] heeft geleend en (inmiddels) heeft teruggekregen.
Gedurende het politieonderzoek en de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep zijn door de verdediging, ter onderbouwing van die verklaring, verschillende stukken ingebracht. Tevens zijn in de behandeling in hoger beroep [betrokkene 1] en vervolgens ook [betrokkene 2] (opnieuw) door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord. Ook bij die verhoren zijn door de getuigen nadere stukken ingebracht.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Zoals reeds overwogen is verdachte meerdere keren door de politie gehoord en bevraagd naar de herkomst van het in de wasmand in zijn woning aangetroffen geldbedrag. Verdachte heeft hierover aanvankelijk gezwegen en vervolgens gefaseerd en wisselend verklaard. Zo verklaarde verdachte bij zijn tweede verhoor dat het grote geldbedrag van iemand uit Marokko is en dat hij dat voor hem bewaart. Het gaat om een bedrag van € 125.000,- of € 135.000,-. Bij zijn derde verhoor verklaarde verdachte dat het geld in de wasmand van die persoon uit Marokko is en dat het € 135.000,-, € 145.000,- of € 155.000,- was. Pas tijdens het vierde en laatste verhoor heeft verdachte verklaard dat de persoon uit Marokko [betrokkene 1] betreft.
Ook [betrokkene 1] heeft bij de politie wisselend verklaard als het gaat om de vraag welk geldbedrag hij nu precies aan verdachte in bewaring heeft gegeven. Zo heeft hij bij zijn verhoor op 13 november 2015 aanvankelijk verklaard dat hij vaak geld bij verdachte heeft achtergelaten. Het gaat dan om bedragen van € 4.000,-, € 10.000,- of € 20.000,-. Later verklaart hij dat hij iemand in Duitsland een geldbedrag van € 138.000,- heeft geleend. Hij heeft hierbij een document overgelegd, gedateerd 14 februari 2007, waaruit volgt dat [betrokkene 1] een geldbedrag van € 138.000,- heeft geleend aan [betrokkene 2]. Het geld dat hij van [betrokkene 2] heeft teruggekregen, zou bij verdachte liggen. Vervolgens verklaart [betrokkene 1] dat het bij verdachte aangetroffen geld van hem is, en dat het gaat om € 145.000,-. Dit bedrag bestaat uit het geld dat hij aan die persoon uit Duitsland had geleend, plus € 36.000,-. Weer later verklaart hij dat het geldbedrag van € 138.000,- bij verdachte lag, dat hij later nog eens € 30.000,- heeft aangewend om spullen voor zijn bedrijf te kopen, en dat hij wat hij daarvan overhield ook aan verdachte heeft gegeven.
In dit verband is voorts opmerkelijk dat gedurende het politieonderzoek namens verdachte een klaagschrift is ingediend met het verzoek tot opheffing van het beslag op diverse goederen. In dit klaagschrift wordt vermeld dat een geldbedrag van € 45.000,- toebehoort aan de vennootschap [A] Sarl, gevestigd te Marokko. De eigenaar van deze vennootschap betreft [betrokkene 1]. Bij het klaagschrift is een document gevoegd, waarin [betrokkene 1] verklaart aan verdachte een geldbedrag van € 45.000,- in bewaring te hebben gegeven als werkkapitaal. Hiermee geconfronteerd verklaarde [betrokkene 1] dat het ging om een bedrag van € 145.000,-. Volgens [betrokkene 1] heeft zijn secretaresse het verkeerd opgeschreven en hij heeft de verklaring getekend zonder op te letten. De verklaring is overigens ongedateerd.
[betrokkene 1] heeft voorts een aantal (andere) stukken overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat verdachte zijn belangen met betrekking tot het werkkapitaal in Nederland behartigt. Opvallend is dat de naam van [betrokkene 1] in die verklaring meermalen foutief is gespeld.
De verklaring van [betrokkene 1] bevat tevens een aantal tegenstrijdigheden waar het gaat om de vraag waarom hij het bij verdachte aangetroffen geldbedrag aan verdachte in bewaring heeft gegeven. Zo heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij de helft van het teruggekregen geld aan verdachte had gegeven en met de andere helft van het geld een auto heeft gekocht. Verderop in het verhoor en geconfronteerd met de vraag waarom [betrokkene 1] met € 30.000,- naar Nederland zou reizen als verdachte al € 138.000,- voor hem in bewaring zou houden, verklaarde hij dat hij (alleen) van plan was een auto te kopen. Deze verklaring heeft hij bij de raadsheer-commissaris herhaald.
[betrokkene 1] is door de politie bevraagd naar de door hem aan [betrokkene 2] verstrekte lening. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn over deze lening gedurende de behandeling in hoger beroep tevens door de raadsheer-commissaris gehoord. De door hen over deze lening afgelegde verklaringen bevat een groot aantal discrepanties, waaronder:
- [betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat hij het geld aan [betrokkene 2] heeft geleend, omdat [betrokkene 2] in (geld)nood zat. Bij de raadsheer-commissaris heeft [betrokkene 1] hierover verklaard dat [betrokkene 2] een lening aan de bank moest terugbetalen en niet genoeg geld had. Anders dan [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] hierover bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij het geldbedrag heeft gebruikt om zijn onderneming op te starten. Weer later verklaarde hij dat hij het geld heeft besteed aan de aankoop van een huis.
- [betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat [betrokkene 2] het geleende bedrag in twee termijnen aan hem heeft terugbetaald. Het eerste deel kreeg hij terug in 2012, het tweede deel in 2014. Hij heeft het geldbedrag cash aan [betrokkene 2] gegeven en het ook cash teruggekregen. Bij de raadsheer-commissaris heeft [betrokkene 1] deze verklaring herhaald: [betrokkene 2] heeft hem in 2012 een bedrag van € 72.000,- teruggegeven, en het overige bedrag in 2014. [betrokkene 2] verklaarde hierover bij de raadsheer-commissaris juist dat hij het bedrag van € 138.000,- in contant geld en in goederen aan [betrokkene 1] heeft terugbetaald. (Een deel van) de goederen die [betrokkene 2] hem leverde, hoefde [betrokkene 1] niet te betalen, omdat [betrokkene 2] hem nog geld verschuldigd was. Hij heeft hier geen facturen van. Later verklaarde [betrokkene 2] dat hij het geldbedrag van € 138.000,- heeft bewaard en dat [betrokkene 1] zo nu en dan langs kwam en bedragen mee nam die hij nodig had.
Gelet op al deze tegenstrijdigheden acht het hof de verklaring dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 145.000,- afkomstig is uit een door [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] verstrekte lening niet geloofwaardig. Daarmee is die verklaring onvoldoende aannemelijk geworden en is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van criminele herkomst is. Verdachte heeft dit contante geldbedrag, dat – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig was, verworven en voorhanden gehad.”
2.3.1
Het gaat bij dit cassatiemiddel om het bewijs van het bestanddeel “afkomstig is uit enig misdrijf”, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (artikel 420bis e.v. van het Wetboek van Strafrecht). Eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over dit thema kan als volgt worden samengevat.
2.3.2
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
2.4.1
Het hof heeft vastgesteld dat op 21 november 2014 in de woning waar de verdachte op dat moment verbleef, onder meer een bedrag van € 145.000 is aangetroffen in een wasmand en dat dit geldbedrag onder meer bestond uit biljetten van € 500, die sinds 2002 niet meer door de Nederlandse Bank worden uitgegeven. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte over een beperkt legaal inkomen beschikte. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat sprake is van een vermoeden van witwassen en daarom van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld.
2.4.2
De verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat (een groot gedeelte van) het geldbedrag van [betrokkene 1] is en dat de verdachte dit van hem in bewaring heeft gekregen. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Naar aanleiding van de door de verdachte gegeven verklaring is [betrokkene 1] door de politie als getuige gehoord. [betrokkene 1] heeft de verklaring van de verdachte bevestigd en – in grote lijnen – verklaard dat hij het geldbedrag had geleend aan [betrokkene 2] en inmiddels had teruggekregen. In de fase van het hoger beroep zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord. Ter gelegenheid van die verhoren hebben zij stukken ingebracht. Ook de verdediging heeft ter onderbouwing van de verklaring van de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep stukken overgelegd.
2.4.3
Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Het hof heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de herkomst en de omvang van het geldbedrag, de verklaring van [betrokkene 1] een aantal tegenstrijdigheden bevat over de reden dat hij het geldbedrag aan de verdachte in bewaring heeft gegeven en de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over de verstrekte lening een groot aantal discrepanties bevatten. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.4.4
Ook verder heeft het hof de bewezenverklaring met de onder 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven bewijsvoering toereikend gemotiveerd.
2.4.5
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, faalt het.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2023.