ECLI:NL:PHR:2022:92

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
20/04250
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/04250
Zitting1 februari 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
De verdachte is bij arrest van 3 december 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “bedreiging met brandstichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 16 december 2016 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
3. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van het hof rechtsgeldig aan de verdachte is betekend, althans dat het hof er geen blijk van heeft doen geven te hebben onderzocht in hoeverre de onjuiste adressering aan de aanname dat de dagvaarding daadwerkelijk is bezorgd aan het adres waarnaar deze is verzonden in de weg staat, zodat het onderzoek ter terechtzitting en het arrest nietig zijn.
De van belang zijnde gedingstukken
4. Onder de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende stukken:
(i) een akte instellen hoger beroep, inhoudende dat op 11 februari 2020 door de verdachte ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis van de politierechter in die rechtbank, locatie 's-Hertogenbosch, d.d. 24 mei 2019. Op deze akte staat vermeld dat de verdachte woonachtig is in België, op het adres [a-straat 1] [1] te [plaats];
(ii) een grievenformulier hoger beroep (aangehecht aan de akte instellen hoger beroep), waarop de verdachte onder meer heeft aangegeven niet ter terechtzitting in eerste aanleg aanwezig te zijn geweest omdat hij geen uitnodiging heeft gekregen. Op dat formulier staat onder zijn naam “Wonende te Barcelona onbekend Spanje”, hetgeen met pen is doorgekruist;
(iii) een dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen ter terechtzitting van het hof op 3 december 2020 om 14:30 uur. Vermeld staat dat de verdachte wonende is te [plaats] (België), op het adres [a-straat 1];
(iv) een informatiestaat SKDB betreffende de verdachte van 15 oktober 2020, waarop staat vermeld dat de verdachte met ingang van 8 oktober 2019 als “huidig” BRP-adres heeft: “[a-straat 1], [postcode] [plaats], België”. Voorts staat genoteerd dat de verdachte niet gedetineerd is en (sinds 19 april 2016) als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [b-straat 1] te [plaats] heeft;
(v) een akte van uitreiking met als adres [a-straat 1] [plaats] (België). Deze akte houdt in dat de dagvaarding van de verdachte om op 3 december 2020 (14:30 uur) ter terechtzitting te verschijnen, op 15 oktober 2020 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie en dat de gerechtelijke brief is verzonden naar het op de akte vermelde adres in het buitenland.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 3 december 2020 houdt, voor zover hier relevant, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [plaats] (België),[a-straat 1],
is -hoewel behoorlijk gedagvaard- niet verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte wordt voortgezet.”
Het juridisch kader
6. In de voorliggende zaak was ten tijde van de verzending van de dagvaarding in hoger beroep art. 588, tweede lid, (oud) Sv nog van toepassing. Dit artikel is per 1 januari 2020 vervallen met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (
Stb. 2017, 82). De uitreiking van een gerechtelijke mededeling als de onderhavige is thans geregeld in art. 36e, eerste lid, Sv.
7. Ingevolge art. 588, tweede lid, (oud) Sv diende de uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend was, te geschieden door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing was, met inachtneming van dat verdrag. [2] Te dien aanzien blijkt uit het overzichtsarrest van HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
NJ2002/317, m.nt. Schalken (rov. 3.19-3.22 en 3.34) nog het volgende. [3] Doet zich de mogelijkheid van rechtstreekse toezending van de dagvaarding aan de verdachte voor, zoals in casu, dan geldt dat zij in de regel kan geschieden als gewone brief over de post; door de toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. [4] Indien sprake is van tussenkomst van de bevoegde autoriteit of instantie, dan behoeft uit de stukken slechts te blijken dat deze is ingeroepen, doch niet dat aan het gedane verzoek is voldaan. Wordt van die kant bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, dan kan deze uitreiking als betekening in persoon worden aangemerkt zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken. Het voorgaande is alleen anders indien een door Nederland aangegane verdragsverplichting jegens de Staat waar naartoe de dagvaarding moet worden verstuurd, zich daartegen verzet. Indien aannemelijk is dat bij de toezending van de dagvaarding aan de verdachte wiens buitenlandse adres bekend is, de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd, dan wel dat de buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek, behoort de rechter het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde het verzuim te doen herstellen. Beijers merkt nog op dat, hoewel de wet deze eis niet stelt, het aanbeveling verdient dat het openbaar ministerie in de akte van uitreiking melding maakt van de verzending teneinde de naleving van art. 588, tweede lid, (oud) Sv controleerbaar te maken. [5]
8. België is partij bij het Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken (ERV). [6] Art. 16, eerste lid, van dat aanvullend protocol bepaalt dat de bevoegde rechterlijke autoriteiten van een Partij gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken rechtstreeks per post kunnen toezenden aan personen die zich op het grondgebied van een andere Partij bevinden. Art. 5, eerste lid, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, waaronder België en Nederland, gesloten te Brussel op 29 mei 2000 [7] (EU-Rechtshulpovereenkomst), schrijft in zoveel woorden voor dat poststukken die bestemd zijn voor personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden in beginsel rechtstreeks per post worden verzonden. Dit is blijkens het bepaalde in het tweede lid enkel anders indien: (a) het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is; (b) het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt; (c) het stuk niet per post kon worden bezorgd; of d) de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.
9. Art. 31 van het Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (BUV) stelde een striktere eis, namelijk dat verdachten, getuigen en deskundigen uitsluitend konden worden gedagvaard door bemiddeling van het openbaar ministerie waar de geadresseerde zijn woon- of verblijfplaats had. Sinds de ratificatie van het EU-rechtshulpverdrag heeft die bepaling uit het BUV geen betekenis meer. [8] De rechtspraak van de Hoge Raad bevestigt dat een dagvaarding op grond van art. 5, eerste lid, EU-Rechtshulpovereenkomst rechtstreeks kan worden toegezonden aan, toegespitst op het voorliggende geval, een in België woonachtige verdachte. [9]
10. Op grond van art. 278, eerste lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, dient de feitenrechter de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding te onderzoeken ingeval de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen. In beginsel behoeft de rechter zich op grond van art. 349, eerste lid, Sv j° art 358, eerste lid, Sv over de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding in zijn uitspraak slechts uit te laten indien hij de dagvaarding nietig verklaart.
Bespreking van het middel
11. Uit de in randnummer 4 vermelde stukken kan worden opgemaakt dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de dagvaarding in hoger beroep niet was gedetineerd en dat van hem geen feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was, maar wel dat hij ingeschreven stond op een adres in België.
12. In de toelichting op het middel wordt (terecht) opgemerkt dat in deze zaak er niet voor is gekozen om de dagvaarding door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie te laten uitreiken, noch om de dagvaarding per aangetekende post te versturen. De dagvaarding is, zoals ook de stellers van het middel vaststellen, per gewone post verstuurd naar het van de verdachte in België bekende en door hem in de akte instellen hoger beroep opgegeven adres. De stellers van het middel voeren aan dat de adressering in casu echter ten onrechte niet de vereiste postcode vermeldt en dat daarom niet is voldaan aan de uit art. 588 Sv volgende eisen, zodat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard, dan wel ten onrechte niet heeft doen blijken te hebben onderzocht in hoeverre de “onjuiste adressering” in de weg staat aan de aanname dat de dagvaarding daadwerkelijk bezorgd is aan het bestemde adres.
13. Ik volg de stellers van het middel daarin niet. Kennelijk gaan de stellers van het middel ervan uit dat, nu in de in randnummer 4 ad (v) aangehaalde akte van uitreiking geen postcode is vermeld bij het adres “[a-straat 1] [plaats] (Belgie)”, de verzending heeft plaatsgevonden zonder vermelding van die postcode. [10] Op basis van de stukken van het geding kan die gevolgtrekking echter niet worden gemaakt. [11] In zoverre mist de klacht mijns inziens feitelijke grondslag.
14. Overigens meen ik dat de stellers van het middel met hun klacht, voor zover zij daarmee tot vertrekpunt hebben genomen dat in verband met de juiste betekening van de dagvaarding in het buitenland slechts van een correcte adressering gesproken kan worden ingeval deze tevens is voorzien van een postcode, in zijn algemeenheid een eis stellen, die de wet niet kent. Maar ook als moet worden aangenomen dat een adressering zonder postcode rechtens niet geheel correct is, lijkt het mij aannemelijk dat bij enkel een vermelding van straatnaam met huisnummer en woonplaats in België, bij de Belgische postdienst geen twijfel zal rijzen over welk adres bedoeld is en dat de post zonder problemen zal worden bezorgd op het adres van bestemming. [12] Daarbij zij nog opgemerkt, dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat het poststuk, met daarin de genoemde dagvaarding, als onbestelbaar retour is gekomen. Het hof behoefde naar mijn inzicht er dan ook geen blijk van te geven te hebben onderzocht of de dagvaarding daadwerkelijk bezorgd is aan het Belgische adres waarnaar deze is verzonden.
Slotsom
15. Het middel faalt.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Op de akte stond “H [a-straat 1]” gedrukt, maar de eerste H is met pen doorgehaald.
2.De toevoeging dat bij de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen rekening dient te worden gehouden met toepasselijke verdragen, is sinds 2004 in de wet opgenomen; zie de Wet van 18 maart 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet politieregisters en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met het oog op de uitvoering van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie,
3.Recentelijk herhaald in HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1833 (rov. 2.3.2).
4.Herhaald in bijvoorbeeld HR 20 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3496.
5.Zie A. Beijer, in Melai/Klip e.a.,
6.
7.
8.A. Beijer, in Melai/Klip e.a.,
9.HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4491. Zie voorts HR 27 maart 1990,
10.Gebruikelijk is dat een adres in België uit een straatnaam, huisnummer, (viercijferige) postcode en plaatsnaam bestaat. Zie de website van de Europese Unie (Publicatiebureau — Interinstitutionele schrijfwijzer — 9.1.4. Adressen in de lidstaten: schrijfwijze en voorbeelden (europa.eu) en Publicatiebureau — Interinstitutionele schrijfwijzer — 9.1.5. Adressen in de lidstaten: bijzondere kenmerken (europa.eu)
11.Gelet op de omstandigheid dat in de informatiestaat SKDB (zie randnummer 4 ad (iv)) wel melding wordt gemaakt van de postcode ([postcode]), is goed denkbaar dat de dagvaarding met vermelding van de postcode naar het bedoelde adres in België (per post) is verzonden.
12.Ik wijs er daarbij op dat [plaats] allerminst een wereldstad met een imposant aantal straten is. Voorts noem ik hier de conclusies van mijn voormalige ambtgenoten Knigge en Jörg voorafgaand aan HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1152 (randnummer 3.6) respectievelijk HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2793 (randnummer 5).