3.2.In dat verband is ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2020 het volgende aan de orde geweest:
“De voorzitter houdt voor dat ook een geseponeerde zaak ter zake van mensenhandel op het strafblad staat. In 2011 is verdachte onder meer verdacht geweest van mensenhandel, maar uiteindelijk is er alleen een schuldigverklaring voor belediging gevolgd. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor de periode april 2010 tot en met 17 oktober 2011. Het openbaar ministerie zegt dat er sprake is van nieuwe omstandigheden waardoor de hele periode erin betrokken kan worden. In het dossier bevindt zich geen machtiging als bedoeld in artikel 255 Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal merkt op dat een dergelijke machtiging er ook niet is.
De voorzitter vat samen dat het hof niet beschikt over een sepotbeslissing, dat er geen machtiging als bedoeld in artikel 255 Wetboek van Strafvordering is en dat de beschikbare informatie enkel volgt uit het strafblad.
De raadsman merkt op dat het hof eerder heeft aangegeven dat het vonnis niet gevoegd zou worden en dat de raadsman hierover dan ook niet beschikt.
De voorzitter merkt op dat hij het betreffende vonnis heeft aangetroffen bij de voorbereiding van de zaak.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik trof het stuk ook aan naar aanleiding van de regiezitting. Daarnaast trof ik RC-stukken aan in de zaak met parketnummer 05/721562-11. Hierin staat dat de officier van justitie een vordering inbewaringstelling heeft gedaan. De rechter-commissaris heeft toen alleen ernstige bezwaren aangenomen ten aanzien van het mishandelingsfeit.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het hof beschikt over een vonnis dat ik niet heb. De advocaat-generaal beschikt over RC-stukken die ik niet heb. Ik heb alleen het politiedossier. Ik word hierdoor overvallen. Het zijn voor mij volstrekt nieuwe stukken.
De voorzitter houdt voor dat hij heeft vastgesteld dat er geen sepotmededeling bij de stukken is. Nu hoort het hof van de advocaat-generaal dat er nog een ander stuk zou zijn.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Mijn eerdere verzoeken zijn afgewezen. Voor mij is dit een nieuw gezichtspunt. U werpt voor de eerste keer onduidelijkheid over het sepot op.
De jongste raadsheer merkt op dat in het dossier geen sepotbeslissing zit.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het overvalt mij. Ik begrijp het, de verdediging heeft gevraagd om stukken. Ik was niet de advocaat in die zaak. Het ligt op de weg van de advocaat-generaal om de sepotmededeling op te zoeken.
De voorzitter houdt voor dat de griffier hier navraag naar heeft gedaan, maar dat de mededeling is gedaan dat de beslissing er niet is. Er is enkel verwezen naar het strafblad.
De raadsman merkt op dat het hof dit dan ook aan de raadsman had moeten mededelen zodat hij zich had kunnen voorbereiden, nu is hij daarvan onkundig gehouden.
De jongste raadsheer merkt op dat er een stuk ontbrak en dat de griffier daarom navraag heeft gedaan. De raadsman heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op het sepot. De rechtbank spreekt alleen over het strafblad.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Als u dit met mij had gecommuniceerd dan had u het kunnen krijgen. Ik had er in ieder geval onderzoek naar kunnen doen.
De voorzitter merkt op dat het nooit de bedoeling van het hof is geweest om de raadsman onkundig te houden van stukken. Het is een prominent punt in de zaak.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Aan de verdediging kan dit alles in elk geval niet worden tegengeworpen. Ik heb geen ruimte gehad om onderzoek te doen naar de sepotbeslissing. Ik doe dan ook het voorwaardelijke verzoek om de zaak aan te houden, opdat de verdediging dit alsnog kan onderzoeken.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven: De voorzitter was stapsgewijs aan het nagaan welke stukken het hof heeft aangetroffen. In dat verband is het vonnis in de zaak met parketnummer 05/721562-11 genoemd. Ik stel vast dat ik ter zitting heb bevestigd over dit vonnis te beschikken maar dat de raadsman deze vraag ontkennend heeft beantwoord. Ik heb voorts een mededeling gedaan dat zich in mijn stukken een vordering inbewaringstelling en een beslissing van de rechter-commissaris bevinden. Op die vordering staan drie feiten, waaronder een mensenhandelfeit dat betrekking heeft op de periode van 1 februari 2010 toten met 18 oktober 2011. De rechter-commissaris heeft niet voor dit feit, maar voor het mishandelingsfeit de ernstige bezwaren aangenomen. In het vonnis staat dat het gaat om huiselijk geweld en een belediging. Voor het eerste feit volgde vrijspraak voor het tweede feit een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Nu heb ik gevraagd aan ambtgenoten of er ooit een sepotbrief verstuurd is ter zake van de mensenhandel. Dit is niet gebeurd omdat het mensenhandelfeit onder het eerder genoemde parketnummer viel. Het sepot is echter wel in het systeem geregistreerd. Dit is alles wat ik weet. En dit weet ik sinds gisteren.
U – jongste raadsheer – vraagt mij of de zaak dan in opdracht van de officier van justitie is geseponeerd.
Ik zeg u dat in het proces-verbaal staat dat er geen getuigen zijn gehoord, dat alles op vrijwillige basis was en dat er geen sprake was van gedwongen prostitutie. Voorts is vastgesteld dat [benadeelde] later alsnog aangifte heeft gedaan voor de periode april 2010 – mei 2014. Dit was dus een novum voor de verdenking. Bij de rechter-commissaris is op grond van 126m Sv een aanvraag voor een telefoontap gedaan. In deze aanvraag is gewag gemaakt van artikel 255 Wetboek van Strafvordering. Tevens is een machtiging gevraagd door de officier van justitie. In de BOB-aanvraag staat artikel 255 Sv genoemd.
U – voorzitter – merkt op dat er geen aparte 255-vordering is maar dat dit allemaal via de machtiging voor de tap lijkt te zijn verlopen.
Ik zeg u dat er sprake is geweest van een daad van vervolging. Dit is niet lichtvaardig geschied. Gelet op het vermelden van het novum is op basis daarvan de machtiging afgegeven. De vordering is volgens de wet geschied.
De voorzitter merkt op dat de raadsman en het hof ook moeten kunnen beschikken over de stukken waarover advocaat-generaal spreekt.
De raadsman vraagt of de discussie nog steeds gaat over de vraag of er wel of geen sprake was van een sepot.
De voorzitter merkt op dat het hof daar nog over zal moeten beslissen.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Er is een sepot 02 afgegeven door de officier van justitie. Dit is voor cliënt ook duidelijk geworden. Mogelijk is er geen officieel briefje verstuurd. Voor zover u zou menen dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is geweest van een sepot dan doet de verdediging het verzoek om de verdediging de mogelijkheid te bieden om hiernaar nader onderzoek te doen.
Dit is dus een voorwaardelijk verzoek.”