ECLI:NL:HR:2002:AE3543
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van moord en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Turkije in 1960, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Nieuw Vosseveld' te Vught. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Boksem. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.
De zaak betreft de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte, nadat eerder een kennisgeving van niet verdere vervolging was betekend. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen nieuwe bezwaren waren die een vervolging rechtvaardigden, zoals vereist door artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had echter geoordeeld dat er wel degelijk nieuwe bezwaren waren, gebaseerd op de verklaring van een getuige die in april 1999 bij de politie was gekomen. Deze getuige, aangeduid als de 'april-getuige', had verklaard dat de verdachte betrokken was bij de moord op een slachtoffer.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verklaring van de 'april-getuige' als nieuw bezwaar kon worden aangemerkt. De rechter-commissaris had de deugdelijkheid van deze verklaring onderzocht en had besloten tot het openen van een nieuw gerechtelijk vooronderzoek. De Hoge Raad concludeerde dat de verdediging voldoende gelegenheid had gekregen om de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring te betwisten en dat er geen inbreuk was gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de veroordeling tot twaalf jaren gevangenisstraf voor medeplegen van moord in stand bleef.