ECLI:NL:HR:2010:BK4448

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04518 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Kinderrechter inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, voor het feit van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanvrager stelde dat het onderzoek van de zaak had moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, indien de Kinderrechter op de hoogte was geweest van de sepotmededeling die was gedaan in de onderliggende zaak.

De Hoge Raad overwoog dat, ingevolge artikel 255, eerste lid Sv in verbinding met artikel 12i Sv, een verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, alsnog kan worden vervolgd wanneer er nieuwe bezwaren bekend zijn geworden of wanneer het Hof van oordeel is dat vervolging had moeten plaatsvinden. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrager niet het rechtens te honoreren vertrouwen kan ontlenen aan de sepotmededeling dat hij niet zal worden vervolgd. De aanvrage tot herziening werd ongegrond verklaard en afgewezen op basis van artikel 468 Sv.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder herziening van een vonnis mogelijk is en verduidelijkt dat een sepotmededeling niet automatisch leidt tot een recht op niet-vervolging. De Hoge Raad bevestigde dat de aanvrager niet kon aantonen dat de omstandigheden die hij aanvoerde, voldeden aan de eisen voor herziening zoals gesteld in de wet.

Uitspraak

19 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/04518 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Arnhem van 15 september 2008, nummer 05/600438-08 (gevoegd bij nummer 05/601118-08), ingediend door mr. J. Schouten, advocaat te Arnhem, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kinderrechter heeft de aanvrager onder meer ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie indien de Kinderrechter destijds bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat de onder parketnummer 05/600438-08 aangebrachte zaak was geseponeerd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. In de aanvrage wordt melding gemaakt van een brief van 21 augustus 2007 van inspecteur van politie [verbalisant 1] gericht aan de aanvrager. Deze brief, die ziet op de zaak met parketnummer 05/600438-08, houdt in dat besloten is het opgemaakte proces-verbaal niet in te dienen bij de Officier van Justitie en dat dit betekent dat tegen de aanvrager geen strafvervolging zal worden ingesteld. Desalniettemin is de aanvrager vervolgd voor het feit waarop de sepotmededeling ziet.
4.3. Uit onderzoek dat op verzoek van de Advocaat-Generaal is verricht blijkt dat na overleg met een gemandateerd beoordelaar besloten is tot het seponeren wegens het ontbreken van wettig bewijs, dat vervolgens namens het slachtoffer een klacht als bedoeld in art. 12 Sv is ingediend en dat deze klacht heeft geleid tot het oordeel van de Officier van Justitie dat er wel voldoende bewijs was om over te gaan tot vervolging.
4.4. Uit art. 255, eerste lid, in verbinding met art. 12i Sv volgt dat een verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, alsnog kan worden vervolgd wanneer tegen hem nieuwe bezwaren bekend zijn geworden of wanneer het hof naar aanleiding van een klacht als bedoeld in art. 12 Sv van oordeel is dat vervolging had moeten plaatshebben. De verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, kan aan deze kennisgeving derhalve niet het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat hij niet zal worden vervolgd. Hetzelfde zal derhalve hebben te gelden voor de met de kennisgeving van niet verdere vervolging vergelijkbare, maar in de wet niet geregelde "sepotmededeling".
4.5. Hieruit volgt dat de door de aanvrager gestelde omstandigheid dat de onder parketnummer 05/600438-08 aangebrachte zaak was geseponeerd, niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 19 januari 2010.