ECLI:NL:HR:2010:BK4448
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis van de Kinderrechter inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, voor het feit van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanvrager stelde dat het onderzoek van de zaak had moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, indien de Kinderrechter op de hoogte was geweest van de sepotmededeling die was gedaan in de onderliggende zaak.
De Hoge Raad overwoog dat, ingevolge artikel 255, eerste lid Sv in verbinding met artikel 12i Sv, een verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, alsnog kan worden vervolgd wanneer er nieuwe bezwaren bekend zijn geworden of wanneer het Hof van oordeel is dat vervolging had moeten plaatsvinden. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrager niet het rechtens te honoreren vertrouwen kan ontlenen aan de sepotmededeling dat hij niet zal worden vervolgd. De aanvrage tot herziening werd ongegrond verklaard en afgewezen op basis van artikel 468 Sv.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder herziening van een vonnis mogelijk is en verduidelijkt dat een sepotmededeling niet automatisch leidt tot een recht op niet-vervolging. De Hoge Raad bevestigde dat de aanvrager niet kon aantonen dat de omstandigheden die hij aanvoerde, voldeden aan de eisen voor herziening zoals gesteld in de wet.