Conclusie
Nummer21/02139
Bespreking van het eerste middel
eerstemiddel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring en ‘s hofs bewijsvoering weer.
[betrokkene 1] , orthodontist,
[verdachte] ,
het hof begrijpt: op een vervolgvraag van de officier van justitie). Zoals ik al eerder verklaarde, waren mijn broer en ik beide aanwezig toen de beugel van [betrokkene 5] werd verwijderd.
[verdachte] ,
het hof begrijpt: op vragen van mr. Pekkeriet t.a.v de behandeling van [betrokkene 2] op 23 december 2016.) Het klopt dat ik die dag samen met mijn broer in de behandelkamer ben geweest bij [betrokkene 2] .
het hof begrijpt: 21 maart 2017) concreet heb gedaan bij de behandeling van mevrouw [betrokkene 4] . Ik heb haar opgehaald uit de wachtkamer. (...) Ik ben die dag samen met mijn broer en [betrokkene 4] in de behandelkamer geweest. (...) U, officier van justitie, vraagt mij hoe het dan zit met de werkzaamheden van [betrokkene 3] (....) Met de behandeling in de orthodontiepraktijk hield zij zich verder niet bezig. (...) Bent u aanwezig geweest bij de behandeling op 21 maart 2017? Ja. Ik heb haar opgehaald uit de wachtkamer. (...) Ik ben die dag samen met mijn broer en [betrokkene 4] in de behandelkamer geweest.
het hof begrijpt: [betrokkene 1]) mocht toen geen vrouwelijke patiënten meer behandelen. Tijdens het zienswijze gesprek bij VWS werd door verweerders aangevoerd dat zij camera’s konden gaan ophangen en assistenten in dienst zouden nemen zodat er zicht zou zijn op het één op één contact. Ook nu kwam [verdachte] niet ter sprake als orthodontie-assistent.
Overweging met betrekking tot het bewijs
altijd” de vaste assistent was van zijn broer [betrokkene 1] en dat zijn broer [betrokkene 1] “
nooit” de röntgenfoto's maakte, heeft verdachte geen ruimte overgelaten voor enige nuance. Verdachte diskwalificeert met deze verklaringen de verklaringen van de aangeefsters. Meerdere aangeefsters verklaren immers dat zij verdachte “
nooit” hebben gezien en dat juist [betrokkene 1] degene was die de foto's maakte. De verklaringen van verdachte en de verklaringen van de aangeefsters staan zo lijnrecht tegenover elkaar, dat van een vergissing geen sprake kan zijn. Verdachte moet hebben geweten dat zijn verklaringen vals en in strijd met de waarheid waren. Door desondanks, terwijl verdachte voorafgaand aan elk verhoor is gewezen op de consequenties van een meinedige verklaring, de in de tenlastelegging genoemde verklaringen af te leggen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof opzet gehad op het vals en in strijd met de waarheid verklaren.
Bespreking van het tweede middel
tweedemiddel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het hof dit opzet ontoereikend heeft gemotiveerd. ’s Hofs oordeel inhoudende dat de verdachte geen ruimte voor enige nuance heeft overgelaten en zijn verklaringen zo lijnrecht tegenover de verklaringen van de aangeefsters staan dat van een vergissing geen sprake kan zijn, zou niet (zonder meer) begrijpelijk zijn nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep tevens heeft verklaard dat de praktijk twee verdiepingen heeft. Deze door het hof in het midden gelaten omstandigheid zou meebrengen dat de verdachte zich tijdens een behandeling op een andere verdieping, maar wel in de praktijk, kon bevinden. Dit zou betekenen dat het hof een met de bewezenverklaring onverenigbare en niet door de bewijsmiddelen weerlegde mogelijkheid heeft opengelaten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou verder niet kunnen volgen dat de verdachte, zoals het hof heeft overwogen, voorafgaand aan elk verhoor is gewezen op de consequenties van een meinedige verklaring.
Bespreking van het derde middel
derdemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde voor zover betrekking hebbend op een op 16 maart 2018 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, nu niet kan worden aangenomen dat de verdachte toen onder ede stond. De steller van het middel voert aan dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen op 16 februari 2018 ten overstaan van de rechter-commissaris de belofte heeft afgelegd dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen en dat de rechter-commissaris de verdachte bij het verhoor op 16 maart 2018 erop heeft gewezen dat hij nog steeds onder ede staat. Dit zou ten onrechte zijn, ‘aangezien een getuige niet dagen, weken maanden en jaren onder ede kan blijven staan’. Na een maand zou niet kunnen worden volstaan met deze mededeling van de rechter-commissaris.
Bespreking van het vierde middel
vierdemiddel bevat de klacht dat het hof de opgelegde straf niet (zonder meer) begrijpelijk heeft gemotiveerd. Met name de overweging dat een forse straf moet volgen omdat de gepleegde meineed betrekking heeft op een zedenzaak zou onbegrijpelijk zijn, nu de wetgever behoudens het bepaalde in art. 207, tweede lid, Sr, geen gevallen van meineed waaraan strafverzwaring is verbonden, heeft onderscheiden. De steller van het middel vestigt er de aandacht op dat de wetgever alleen aan meineed ten nadele van een verdachte een verhoging van het wettelijk strafmaximum heeft verbonden (art. 207, tweede lid, Sr). Met het wettelijk systeem zou bezwaarlijk zijn te verenigen dat strafverhoging wordt verbonden aan een meineed ‘afhankelijk van de mate van bewijs en de vraag of getuigenverklaringen van doorslaggevend belang zijn’. Daarom zou het hof ‘ten onrechte strafverzwaring (hebben) toegekend aan de omstandigheid dat de betrokken meineed betrekking heeft op een zedenzaak’.
Oplegging van straf