3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte aanvulling op 's Hofs verkorte arrest. Voorts heeft het Hof in een nadere bewijsoverweging nog het volgende overwogen:
"Het in de tenlastelegging bedoelde proces-verbaal met als opschrift 'proces-verbaal van aanhouding' relateert niet slechts hetgeen verdachte met zijn collega [betrokkene 3] heeft verricht ter aanhouding van de verdachte [betrokkene 1], maar
tevens hetgeen door hem is waargenomen en ondervonden aan gewelddadigheden van de, blijkens hetzelfde proces-verbaal kort na [betrokkene 1] aangehouden, medeverdachte [betrokkene 2]. Beide personen werden ten tijde van het opmaken van dit proces-verbaal opgehouden voor verhoor en zijn wegens de in dit proces-verbaal omschreven gedragingen in verzekering gesteld. Het door verdachte opgemaakte proces-verbaal was in eerste instantie de enige kenbron van het geweld van [betrokkene 2], welk geweld van belang is zowel voor de [betrokkene 1] te verwijten openlijke geweldpleging als voor de aan [betrokkene 2] te verwijten gedragingen. Daaraan doet niet af het gegeven dat het een proces-verbaal van aanhouding van alleen de verdachte [betrokkene 1] betreft, verdachte had immers ook alleen [betrokkene 1] aangehouden en niet de medeverdachten, waaronder [betrokkene 2]. In dat verband acht het hof eveneens van belang dat het proces-verbaal van aanhouding van [betrokkene 1] tevens, blijkens datzelfde proces-verbaal onder het kopje "reden van aanhouding", betrekking heeft op de verdenking van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte (en zijn medeverbalisant [betrokkene 3]) de enige opsporingsambtenaren waren die hiervan kennis hadden genomen en daarover bij proces-verbaal konden relateren. Het staat daarom buiten redelijke twijfel dat verdachte ervan moest uitgaan dat zijn in de tenlastelegging genoemde proces-verbaal niet alleen gebruikt zou worden om de aanhouding van de verdachte [betrokkene 1] te beoordelen, maar ook om een eventuele vervolging van [betrokkene 1] en zijn medeverdachten, waaronder [betrokkene 2], ter zake van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht te beoordelen. Blijkens de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2004, was hij zich ten tijde van het opmaken van dit proces-verbaal van de aard en strekking daarvan bewust. Voor de beoordeling van (de ernst van) de aan [betrokkene 1] en aan [betrokkene 2] te verwijten geweldplegingen is van belang de omstandigheid dat het geweld van [betrokkene 2] zich slechts liet keren door met het door verdachte getrokken dienstvuurwapen te richten op [betrokkene 2]. Verdachte heeft derhalve moeten begrijpen dat het richten van het dienstvuurwapen op [betrokkene 2] redelijkerwijs van belang kon zijn voor de door de officier van justitie te nemen beslissing omtrent vervolging van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en voor de door de rechter in een strafzaak van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] te nemen eindbeslissing. Daarmee is naar 's hofs oordeel gegeven dat voor verdachte de rechtsplicht bestond in het proces-verbaal melding te maken van het trekken van en dreigen met het dienstvuurwapen. Het meinedig karakter van het opgemaakte proces-verbaal wordt versterkt doordat verdachte wel minutieus verslag doet van de overige door hem verrichte handelingen ter afwering van het geweld, te weten het geven van een trap tegen het been van [betrokkene 2] en het afweren van de slagen van de met een riem omwikkelde hand van [betrokkene 2] met behulp van een staafzaklantaarn. Verdachte heeft, blijkens zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 22 januari 2004, weloverwogen het gebruik van het dienstvuurwapen onvermeld gelaten en het gebruik van de staafzaklantaarn uitgebreid omschreven. Hij vreesde immers dat hij door een volledig verslag van de gebeurtenissen, hoewel hij het gebruik van het dienstvuurwapen gerechtvaardigd achtte, in het verlengde van een eerdere, wegens een geweldsincident jegens hem getroffen disciplinaire maatregel andermaal in disciplinaire problemen zou kunnen geraken, zoals hij ook vreesde dat een minder gedetailleerd verslag van het gebruik van de staafzaklantaarn hem gelijke problemen zou opleveren. Dat hij zich gerealiseerd heeft dat door aldus te handelen [betrokkene 1] niet zou worden benadeeld, doet daar niet aan af. En evenmin doet daar aan af de stelling van verdachte dat de
aanwending van geweld voorzover dat bestaan heeft uit het trekken van en richten met een dienstvuurwapen gemeld moet worden in een afzonderlijk meldingsformulier. Die verplichting staat los van de verbaliseringsplicht, en bovendien heeft verdachte, eveneens welbewust, nagelaten zodanig meldingsformulier in te vullen."