ECLI:NL:PHR:2021:503

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/04507
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen mensenhandel door uitbuiting van een kwetsbare vrouw in de prostitutie

In deze zaak is de verdachte, samen met medeverdachten, beschuldigd van mensenhandel in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft een kwetsbare, verstandelijk beperkte vrouw gedurende een periode van drie weken in de prostitutie laten werken. De vrouw, aangeduid als [slachtoffer], heeft verklaard dat zij door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] werd misleid en uitgebuit. De verdachte heeft haar huisvesting geregeld en was betrokken bij het aanmaken van advertenties op sekssites, het maken van seksueel getinte foto's en het boeken van klanten. De vrouw heeft verklaard dat zij haar verdiensten nooit zelf heeft gehouden, maar deze altijd aan de medeverdachten moest afstaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en dat zij misbruik heeft gemaakt van haar afhankelijkheid van [medeverdachte 4]. De verdachte is veroordeeld voor medeplegen van mensenhandel, waarbij het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/04507

Zitting2 maart 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 20 september 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens ‘mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 4° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/04336, 19/04337 en 19/04378. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. A. Koopsen, advocaat te Alkmaar, een verweerschrift ingediend.
Het
eerstemiddel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans in strijd is met (hetgeen het hof heeft vastgesteld in) een aantal gebezigde bewijsmiddelen. Derhalve zou de bewezenverklaring onvoldoende met redenen zijn omkleed.
Alvorens ik het middel bespreek geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer, alsmede delen van de pleitnota die de raadsvrouw van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgedragen en overgelegd.

Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, bewijsoverweging en onderdelen pleitnota

6. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘zij in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015, te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] , telkens door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard dan wel handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat voornoemde [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard,
immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat voornoemde [slachtoffer] zwakbegaafd was en/of geen woonruimte (meer) had en/of schulden had en/of dat voornoemde [slachtoffer] een klein sociaal netwerk had
- voornoemde [slachtoffer] gebracht naar een woning, alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en
- naaktfoto's en seksueel getinte foto's van voornoemde [slachtoffer] gevraagd aan een mededader en gemaakt en advertenties voor voornoemde [slachtoffer] aangemaakt voor plaatsing en geplaatst op een of meer sekssite(s) onder een andere naam en
- voor voornoemde [slachtoffer] een werktelefoon geregeld en
- bijgehouden wat de prostitutieinkomsten waren van voornoemde [slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en
- voornoemde [slachtoffer] in de gaten gehouden.’
7. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen en met toevoeging van nummering):

1. Een proces-verbaal informatief gesprek mensenhandel met [slachtoffer] , (…) van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] vertelt dat zij door man (het hof begrijpt: haar man) geestelijk en lichamelijk mishandeld werd en dat ze al 6 jaar loopt bij de GGZ. Er is borderline geconstateerd. Zij slikt ook medicatie, antidepressiva en tegen psychoses. [slachtoffer] heeft vaak zelfmoordpogingen gedaan. Het IQ van [slachtoffer] is 75. Zij is bij haar man weggegaan. Via de politie is [slachtoffer] geplaatst in een Blijf van mijn Lijfhuis in Amsterdam. Via Badoo had [slachtoffer] een jongen leren kennen. Het contact met deze jongen is verder gegaan via Skype. Zij heeft die jongen ontmoet en zij is met hem meegegaan naar zijn woning. Daar heeft zij ook seks met hem gehad. Die jongen had gevraagd waar zij woonde. [slachtoffer] had aangegeven dat zij in de opvang zat. Ook hadden zij een gesprek over financiën. Die jongen gaf aan dat hij haar wel kon helpen “God heeft hem gestuurd dus hij was haar engel”. Die jongen zei dat hij haar zou helpen. Die jongen heet [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ). Hij vroeg of zij op de Wallen wilde werken. [slachtoffer] gaf aan dat zij dat niet wilde. Die jongen gaf aan dat hij dan wel voor een site kon zorgen. [slachtoffer] begreep het niet. [slachtoffer] had verteld dat zij een schuld had van 2.500,- euro. Die jongen vertelde dat hij een vriendin had, [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zou een site voor haar maken. Ze zijn bij [medeverdachte 1] geweest. [medeverdachte 1] had de site al klaar. Dat was [internetsite 1] . Er moesten alleen nog foto’s op. Zij hebben foto’s gemaakt. [medeverdachte 4] heeft ook foto’s gemaakt.
De foto’s zijn gemaakt met de iPad van [slachtoffer] . Dat waren naaktfoto’s. [slachtoffer] heeft die foto’s niet gezien. De foto’s zijn bij [medeverdachte 1] thuis gemaakt in een slaapkamer. Zij stond als “ [naam] ” op die site.
[slachtoffer] gaf aan dat zij het allemaal niet begreep. [medeverdachte 1] vertelde haar dat zij met klanten naar bed moest. De klanten zouden dat haar ook wel vertellen. [slachtoffer] wilde dat niet. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zeiden dat zij de enigen waren die haar konden helpen. [slachtoffer] had een schuld en op deze manier kon zij geld verdienen. De volgende dag nadat [medeverdachte 4] de naaktfoto’s had gemaakt, had [slachtoffer] al een klant. [slachtoffer] begreep het niet. Maar er was tegen haar gezegd dat zij het moest doen omdat er nu een site was en er klanten op reageerden. Ze heeft haar ID-kaart aan [medeverdachte 4] gegeven. Deze heeft zij later wel teruggekregen omdat [slachtoffer] had aangegeven dat zij dingen moest regelen. [slachtoffer] moest lang werken. Zij begon om 11 uur en werkte soms tot 22:00 uur. Om 23.00 uur moest ze terug zijn in de Blijf Groep. [slachtoffer] heeft het moeilijk om bij de politie te zitten omdat zij [medeverdachte 1] ook als vriendin ziet. Zij heeft ook goede dingen gedaan. Zij kreeg ook eten en drinken. Zij kreeg van haar geld voor de OV en ook zakgeld. [slachtoffer] moest er zelf wel om vragen.
Als [slachtoffer] moest werken was [medeverdachte 4] er altijd bij. Hij bleef dan in de kamer zitten en [slachtoffer] ging met de klant naar de slaapkamer. [medeverdachte 4] kreeg het geld van de klant. Als [medeverdachte 4] er niet was dan was [medeverdachte 1] er, en dan kreeg [medeverdachte 1] dat geld. Via de app kreeg [slachtoffer] te horen dat zij naar [medeverdachte 1] moest komen omdat er een klant was. Soms had zij 1 klant op een dag maar soms ook 4. [medeverdachte 4] zorgde altijd voor condooms. 60,- euro voor een half uur, 20,- euro erbij voor pijpen zonder condoom. 100,- euro voor een uur en voor 20,- euro erbij ook pijpen zonder condoom. Na iedere klant had [slachtoffer] een huilbui.
[slachtoffer] heeft altijd klanten gehad in de woning van [medeverdachte 1] . Omdat [slachtoffer] een crisisplaats had moest zij de Blijf Groep verlaten. [medeverdachte 1] had toen gezegd dat [slachtoffer] dan tijdelijk bij haar kon wonen zodat zij vanuit de woning van [medeverdachte 1] een andere woning kon zoeken. [slachtoffer] is op 5 oktober 2015 bij [medeverdachte 1] gaan wonen. Op 7 oktober 2015 is zij door haar vader opgehaald in Amsterdam.
[slachtoffer] vertelde dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zeiden dat zij beste vrienden waren. Volgens [slachtoffer] waren zij meer. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] sliepen samen. [slachtoffer] begreep dat niet want volgens [medeverdachte 4] was [slachtoffer] zijn vriendin. [medeverdachte 4] zei altijd: “Jij bent bij mij.” [medeverdachte 4] raakte [slachtoffer] nooit aan. Als [slachtoffer] zei dat zij het raar vond dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] samen sliepen dan werd er gezegd dat zij dingen zag die er helemaal niet waren.
[slachtoffer] vertelde ons, verbalisanten, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] wisten van haar problematiek. [slachtoffer] had namelijk de rapportage over haar laten lezen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . [slachtoffer] vertelde dat toen zij de eerste klant had, niet precies wist wat zij moest doen. Hij heeft 60 euro aan [slachtoffer] betaald. [slachtoffer] heeft die 60 euro aan [medeverdachte 4] gegeven.
[slachtoffer] heeft haar vader geappt en gevraagd of hij haar wilde komen ophalen. [slachtoffer] is toen weggegaan bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
Er is ook nog via de mail van de vader van [slachtoffer] geprobeerd geld te krijgen. Dat was [medeverdachte 1] die zich voordeed als de maatschappelijk werkster van [slachtoffer] .
Aan het einde van het gesprek heeft [slachtoffer] nog verteld dat er met haar bankpas veel geld is gepind door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Zij hadden haar bankpas.
2. Een proces-verbaal verhoor getuige, [slachtoffer] (…) van 18 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] en voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
V: Hoe weet je dat hij [medeverdachte 4] heet?
A: Omdat ik dat vraag.
V: Heb je wel eens iets gezien met zijn naam?
A: Nee, maar ik vertrouw hem.
V: Wat heeft hij jou verteld over zichzelf?
A: Bepaalde dingen. Hij heeft wat foute dingen gedaan maar het gaat erom hoe hij nu is en nu is hij heel goed voor mij.
V: Weet hij dat jij hier bent?
V: Ja.
V: Heeft hij je gebracht?
A: Ja.
V: Waar is hij nu?
A: Ik denk een rondje lopen. Hij haalt me zo weer op.
V: Wij weten dat de site is aangemaakt op 31 augustus 2015. Wanneer heb je de eerste keer seks gehad met een klant?
A: 2 a 3 dagen daarna.
V : Waar was dat?
A: Bij [medeverdachte 1] in de woning. Ik had geen andere plek dan bij haar.
V: Wie heeft de advertenties opgewaardeerd?
A: Dat was [medeverdachte 1] .
V: Hoe laat begon je met werken en hoe laat eindigde je?
A: Van 11.00 uur tot 23.00 uur.
V: En was je dan gewoon in de woning van [medeverdachte 1] ?
A: Ja.
V: Waar had je seks met de klanten?
A: Gewoon bij [medeverdachte 1] , in de slaapkamer.
V: Wie was er in de woning als jij klanten had?
A: [medeverdachte 1] was er meestal.
V: Aan wie betaalden de klanten geld?
A: De klant betaalde aan mij en ik legde het geld op tafel neer.
V: We hebben informatie dat jij niet de enige bent geweest die de telefoon opneemt. Dus dan denk ik dat [medeverdachte 1] heeft opgenomen of [medeverdachte 4] .
A: Ik weet wel dat ik wel eens heb opgenomen. Een paar keer.
V: Maar hoe gaat dat dan? Hoe weet je dan dat er een klant komt, behalve die paar keer dat je zelf de telefoon hebt aangenomen?
A: Dan vroeg ik hoe laat er een klant kwam en dan zei zij dat.
V: Wie is zij?
A: [medeverdachte 1] .
V: Maar hoe weet jij wat je met de klant moet doen?
A: Dat vraag ik aan de klant zelf.
V: En dat geld?
A: Dat krijg ik daarvoor en leg ik op tafel. Na de klant ligt het er nog. En daarna geef ik het aan een van hun.
V: Wie is dat?
A: [medeverdachte 4] of [medeverdachte 1] .
V: Want meestal was er wel iemand aanwezig?
A: Ja, [medeverdachte 4] of [medeverdachte 1] was aanwezig.
V: Waren die er altijd?
A: Ja, altijd waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] aanwezig. Voor de veiligheid.
V: En waar zaten die dan?
A: In de woonkamer.
V: Oké, dan geef je het dus aan hun en wat gebeurt er dan met het geld?
A: Dat weet ik niet.
V: En heb je het daarna nog gezien dan?
A: Nee.
V: Wat kreeg jij dan van het geld wat zij bewaarden?
A: Wat ik nodig had. Verzorgingsspullen, kleding. Zoals make-up, shampoo. Dat soort dingen.
V: Dus al dat geld dat jij hebt verdiend legde jij op tafel en werd gepakt door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Jij hebt het in ieder geval niet gekregen. Behalve voor make-up, kleding en dat soort dingetjes.
A: Ja.
V: Welke rol had [medeverdachte 4] ?
A: Hij zou mijn bankzaken regelen en zag dat er geld werd afgehaald. Hij zag dat er iedere keer heel veel geld werd afgehaald en werd daar boos om. Hij wilde weten waar het heenging. Maar dat moest ik van [medeverdachte 1] steeds pinnen en een smoes voor [medeverdachte 4] verzinnen.
V: Maar pinde jij of [medeverdachte 1] van jouw rekening?
A: Ik meerdere malen zelf en de laatste keer heeft [medeverdachte 1] het gedaan. Om daarmee de taxi te betalen en 100 euro op te nemen.
V: Wist zij jouw pincode?
A: Ja. En mijn bankpas had zij uit mijn tas gehaald voor ik wegging. Dat was 7 oktober dat mijn vader mij ophaalde uit Amsterdam. Van die taxi zag ik later op mijn bankafschriften. Ik had alleen een privételefoon. De werktelefoon had [medeverdachte 1] .
V: Dat betekent dat [medeverdachte 1] werd gebeld door de klanten, zij maakte de afspraken en ze kreeg het geld. Klopt dat?
N: Getuige knikt bevestigend met haar hoofd.
V: Maar [medeverdachte 1] was niet de enige, [medeverdachte 4] was er ook bij. Dus die kreeg ook dat geld. Klopt dat?
N: Getuige knik bevestigend met haar hoofd.
V: En dat geld wat jij aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebt gegeven kreeg jij nooit?
A: [medeverdachte 4] bewaarde het voor mij. Maar [medeverdachte 1] ging ermee weg.
V: Werk je nu ook in de prostitutie?
N: Getuige kijkt naar beneden en knikt bevestigend.
V: Waar? In Rotterdam?
N: Getuige knikt bevestigend.
V: Wat krijg je dan?
A: Ik krijg kleding als het nodig is. Ik eet en drink alles. Als ik iets vraag krijg ik het.
V: Maar hoe kom je dan aan een adres in Rotterdam? Via [medeverdachte 4] ?
N: Getuige knikt bevestigend.
V: En is dat een vriendin van [medeverdachte 4] waar je nu woont?
N: Getuige knikt bevestigend.
V: Wat wil jij nou straks in je leven. Wat is je droom? Niet dit toch?
A: [medeverdachte 4] vroeg ook aan mij wat voor doel ik in mijn leven had en wat ik wilde bereiken. Ik zei toen tegen [medeverdachte 4] dat ik nagelstyliste wilde worden. Toen zei hij eerst een huis, de schulden afbetalen en dan gaan we dat regelen.
V: wij wisten niet van Rotterdam maar hadden wel onze vermoedens. Die [medeverdachte 3] die ik steeds aan de lijn heb, die heeft jouw telefoon. Of gebruikt het telefoonnummer wat jij mij hebt gegeven om je te bereiken? Wie is dat? Is dat je vriendin? Dat is een vriendin van [medeverdachte 4] ?
A: de getuige knikt bevestigend.
V: hoe heet die vriendin van [medeverdachte 4] ?
A: [medeverdachte 3] (fonetisch). De achternaam weet ik niet
3. Een proces-verbaal verhoor aangever, [slachtoffer] , (…), van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] en voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
V: We willen graag weten of je aangifte wilt doen.
A: Ik vind het heel moeilijk, maar ik doe het wel.
V: Want tegen wie doe je aangifte [slachtoffer] ?
A: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] in Amsterdam. In Rotterdam waren het [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (fonetisch).
V: Je hebt in Amsterdam als prostituee gewerkt he, waar was dat?
A: [b-straat] , het nummer weet ik niet meer.
V: Wat deed je met het geld dat je van de klanten kreeg?
A: Dat gaf ik aan [medeverdachte 4] .
V: [slachtoffer] , weet je hoeveel klanten je per dag kreeg?
A: Soms 3, 4, soms meer, soms niks.
V: Moest je ook dingen doen die je liever niet wilde doen op seksgebied?
A: Anaal.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 1] ?
A: Fraude en ze nam ook het geld en ging daarmee dingen doen.
V: Je bent op een gegeven moment ook in Rotterdam geweest, wat deed je daar voor werk?
A: Prostitutie.
V: Wie waren daar bij betrokken?
A: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Ik heb ergens anders gewerkt, in Ridderkerk. Is ook een huis van iemand. Voor [medeverdachte 3] heb ik in Ridderkerk gewerkt. Ik was bij mijn ouders. Toen de trein naar Rotterdam. Daar wachtte [medeverdachte 4] met een groepje vrienden. We zijn uit geweest. De volgende dag werd ik naar Ridderkerk gebracht door een andere man. Daar ben ik een maand gebleven.
V: Heb je [medeverdachte 4] in Ridderkerk gezien?
A: Ja. Hij kwam geld halen, 1x per week.
V: In Ridderkerk, bij wie woonde je daar?
A: Bij [verdachte] en [betrokkene 2] . Daar ben ik gedumpt. Dat had [medeverdachte 4] geregeld.
V: Hoezo gedumpt?
A: Ik wist daar niets van.
V: Wat deed je daar voor werk?
A: Hetzelfde.
V: Prostitutie?
A: Ja.
V: Wat was de rol van [verdachte] en [betrokkene 2] ?
A: De woning.
V: Wisten ze daarvan?
A: Ja.
V: Heb je wel eens iets geweigerd te doen met een klant?
A: Ik zei een keer dat ik niet lekker was en niet wilde werken. En toen zeiden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] : Pep je op, want je hebt zo een klant.
4. Een proces-verbaal verhoor aangever, [slachtoffer] , (…) van 23 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] en voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
V: Op een gegeven moment ga je in de prostitutie werken. Heb je dat weleens eerder gedaan?
A: Nee.
V: Wanneer kwam dat onderwerp ter sprake?
A: Een dag nadat ik [medeverdachte 4] had ontmoet. Ik had hem verteld over mijn problemen. Dat ik schulden had door [betrokkene 5] . Hij vroeg wat ik er aan wilde doen. Ik zei alles. Hij vroeg ook of ik op de Wallen wilde werken maar dat wilde ik niet. Hij zei toen dat we gingen kijken wat we er aan konden doen.
V: En daarna?
A: Dezelfde dag of de dag daarna ben ik, samen met [medeverdachte 4] , naar [medeverdachte 1] gegaan. [medeverdachte 4] zei dat hij een vriendin had die wel dingen voor mij kon regelen. Ik weet dat er een website is gemaakt en dat daar foto’s voor gemaakt moesten worden.
V: Wat voor foto’s waren dat?
A: Naaktfoto’s.
V: Weet je nog welke websites in Amsterdam het waren?
A: [internetsite 1] en [internetsite 2] met de naam [naam] .
V: Wie heeft de advertentie geplaatst?
A: [medeverdachte 1] .
V: En voorbehoedsmiddelen?
A: Condooms. Die kocht [medeverdachte 4] voor mij.
V: Waar had je de seks in dat huis?
A: In de slaapkamer van [medeverdachte 1] .
V: Waar was [medeverdachte 4] dan?
A: In de woonkamer samen met [medeverdachte 1] .
V: Hoe weet je dat er een klant komt?
A: Dat hoorde ik van [medeverdachte 4] of [medeverdachte 1] .
V: Mannen bellen dan naar [internetsite 1] ?
A: Ze kijken op de website van [internetsite 1] en dan bellen ze zogenaamd mij maar dat is [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] nam de telefoon op.
V: Was jij daarbij?
A: Nee. Ik moest om 11.00 uur beginnen en dan belden ze om te vragen waar ik bleef en dat er klanten aan het wachten waren. Ik was daar tot 23.00 uur.
V: Nam [medeverdachte 1] ook de telefoon op als je daar in huis was?
A: Ja.
V: Hoe ging de betaling?
A: Vooraf. Ik zei dan dat ik mijn mond even ging spoelen maar dan bracht ik het geld naar [medeverdachte 4] in de woonkamer.
V: Gaf je het ook weleens aan iemand anders?
A: Aan [medeverdachte 1] als [medeverdachte 4] er niet. Dit was zelden.
V: Hoe ging jij met [medeverdachte 1] om?
A: Ik was een beetje bang voor haar. Als ik geld ging pinnen pinde ik ook voor [medeverdachte 1] omdat ik bang voor haar was.
V: Je bent weer naar je ouders gegaan maar op een gegeven moment kwam je weer in contact met?
A: [medeverdachte 4] . Ik heb eigenlijk altijd met hem geappt. Ik bleef hem appen omdat ik hem heel leuk vond. Vlak hierna appte [medeverdachte 4] mij dat hij een huis had gevonden. Toen zei hij dat deze woning voor mij was. Ik vroeg hem wat voor werk hij dan voor mij had en waar. Hij zei toen je moet niet teveel vragen stellen. Hij zei dat ik hem moest bellen dus ik belde hem. Hij was heel lief en zei dat hij werk voor me had en een huis voor me had gevonden. Hij zei dat we het verleden konden vergeten en verder konden gaan met de toekomst. Twee dagen later ben ik meteen naar Rotterdam gegaan. We zijn toen naar Zuidplein gereden. Daar zou ik nog iemand anders ontmoeten. Daar ontmoette ik [betrokkene 6] . We zijn naar zijn huis gegaan. Daar gingen [medeverdachte 4] en [betrokkene 6] praten over de financiën. [medeverdachte 4] heeft mij toen achtergelaten bij [betrokkene 6] . De volgende dag ben ik naar Ridderkerk gegaan.
V: Waarom ging je naar Rotterdam?
A: Omdat [medeverdachte 4] zei dat hij werk en een woning voor mij had in Rotterdam. Ik wist dat het ook prostitutiewerk was. Ik vroeg aan hem voor hoelang dit werk dan was maar daar gaf hij geen antwoord op dus ik dacht niet zolang.
V: Hoe zag jij dan je toekomst in Rotterdam?
A: Samen met hem.
V: Hoe zag je dat dan?
A: Dat ik samen met hem in een huis zou wonen. Dat ik zou werken voor de schulden, dat die opgelost waren en dat we als een koppel verder konden gaan.
V: Van Rotterdam ging je naar Ridderkerk. Door wie werd je gebracht?
A: Door [betrokkene 6] .
V: Wat vertelde [betrokkene 6] dan, wat hij ging doen?
A: Dat hij mij bij zijn zusje ging afzetten. Verder wist ik niet zoveel. Ik wist wel dat ik zou gaan werken. De eerste twee dagen heb ik niet gewerkt.
V: Hoe heette zijn zusje?
A: [verdachte] (fonetisch) en [betrokkene 2] . Zij waren heel relaxed. Ze zeiden je begint om 09.00 uur maar als je later wilt beginnen is dat goed. In het weekend hoefde ik niet te werken dan gingen we leuke dingen doen. Ze vroegen of ik wilde werken als ik ongesteld was en ik zei dat ik dat liever niet wilde en dat vonden ze oké. Van [medeverdachte 4] moest ik wel met een sponsje in werken, in Amsterdam, als ik ongesteld was.
V: Hoe zijn jullie naar Ridderkerk gegaan?
A: Met de bus. Ik weet niet welke bus. [verdachte] was heel relaxed, als ik ergens naar toe wilde kon ik gewoon gaan. Ik mocht dit alleen niet tegen [medeverdachte 4] zeggen omdat [medeverdachte 4] had gezegd tegen [verdachte] dat ik niet weg mocht.
V: Kunnen we erachter komen waar zij wonen?
A: Nee want ze zijn verhuisd, ik zou ook mee gaan verhuizen maar toen is [medeverdachte 4] mij komen ophalen. [medeverdachte 4] vond dat ze teveel geld eisten. Dat vond ik niet want ze vroegen alleen de huur van de kamer. Eten werd betaald en [verdachte] en [betrokkene 2] gaven mij ook gewoon geld. Het was niet veel maar ik kon wat van mezelf pakken zeiden ze. Ze zeiden dat ik lekker kon gaan shoppen en iets leuks voor mezelf moest kopen. Dit moest ik alleen niet tegen [medeverdachte 4] zeggen. Ik moest van [medeverdachte 4] hem altijd appen als ik een klant had, voor hoelang ik die klant had en hoeveel geld ik had gekregen.
V: Wat deed je met je verdiende geld?
A: Dat legde ik apart, dat deed [betrokkene 2] in een envelop en gaf het later aan [medeverdachte 4] .
V: Heb je enig idee hoeveel klanten je daar gehad hebt?
A: Niet heel veel. Ik denk een stuk of 20.
V: Hoelang heb je daar in de woning gezeten?
A: 25 oktober (het hof begrijpt uit de inhoud van de overige bewijsmiddelen: 24 oktober) tot en met 13 november. 13 november zijn we verhuisd naar Charlois, de [a-straat] .
V: In de woning daar zijn ook advertenties geplaatst?
A: Ja, volgens mij door [verdachte] . Op [internetsite 2] en [internetsite 1] met de naam [naam] . Ik weet niet welk telefoonnummer daar in stond.
V: Werd je zelf gebeld?
A: Ja, ik had een werktelefoon gekregen van [verdachte] . Dat had [medeverdachte 4] geregeld. Ik had zelf een eigen telefoon waar ik contact mee had met [medeverdachte 4] .
Ze hebben mij toen afgezet bij Dordrecht station. Ik had een afspraak met [medeverdachte 3] (fonetisch) daar om naar de Primark te gaan. [medeverdachte 3] was een vriendin van [medeverdachte 4] en zij moest op mij passen. [medeverdachte 3] moest in Ridderkerk al op mij passen van [medeverdachte 4] . Als [medeverdachte 4] niet te bereiken was of er waren problemen dan kon ik [medeverdachte 3] bellen. [medeverdachte 3] woont in Rotterdam dus zij was sneller bij mij dan [medeverdachte 4] .
V: Maar [betrokkene 2] en [verdachte] waren er toch?
A: [medeverdachte 3] was een hele goede vriendin van [medeverdachte 4] en hij vertrouwde haar meer dan [betrokkene 2] en [verdachte] . [medeverdachte 4] kende [betrokkene 2] en [verdachte] daarvoor niet eens.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige/aangeefster, [slachtoffer] (…) van 1 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 7] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] en voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
V: De advertentie in Ridderkerk, wie heeft die gemaakt?
A: Dat was [verdachte] omdat [medeverdachte 4] dat aan haar gevraagd had. Ze hebben dit denk ik gedaan voor het geld. [medeverdachte 4] zei dat ze het geld in drieën moesten delen. Voor hun voor de huur en de advertenties, een deel voor mij en een deel voor [medeverdachte 4] . Het geld van mijn prostitutiewerk gaf ik aan [betrokkene 2] en die deed dat in envelop. Als [medeverdachte 4] kwam dan werd het geld verdeeld. [betrokkene 2] en [verdachte] kregen ook een deel van het geld. Ik ben er niet bij geweest toen er de eerste keer over onderhandeld werd. Ik begreep er toch niets van dus ik ben naar boven gegaan. In het huis stond een kast en daar deed ik het geld in en dan schreef ik dat op. Aan het einde gaf ik dat aan [betrokkene 2] en volgens [medeverdachte 4] was dat het enige wat ik hoefde te weten. Hij zei dat ik maar 2 dingen hoefde te doen. Positief denken en werken.
[betrokkene 2] heeft tegen mij gezegd dat [medeverdachte 4] een pooier is en dat ik zoveel geld moest verdienen. [verdachte] heeft dat ook altijd tegen mij gezegd.
6. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 3 maart 2016 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
U vraagt mij te vertellen wat er is gebeurd. Hoe ik in contact kwam met [medeverdachte 4] . Ik zat in een Blijf van mijn Lijfgroep in Amsterdam. Ik kwam via een datingsite in contact met hem. Het klikte tussen ons en wij spraken af op Plein 40-45. Wij hebben wat gedronken en gegeten. Wij hebben toen een filmpje gekeken en toen heb ik seks met hem gehad. Met [medeverdachte 4] voelde het gewoon vertrouwd.
U vraagt mij te vertellen hoe het gaan werken in de prostituee is gegaan. Ik had veel schulden. Ik vertelde mijn levensverhaal tegen [medeverdachte 4] en hoe het verder is gegaan weet ik eigenlijk niet meer. Hij vroeg of ik misschien wilde werken op de Wallen. Ik zei dat ik dat niet wilde en hij had wel een andere oplossing. U vraagt wat de oplossing was. We zijn de volgende dag naar een vriendin van hem gegaan [medeverdachte 1] . Daar werden een website en foto’s gemaakt. Ik wist niet goed wat ik hiermee aan moest maar ik vertrouwde hem en dacht dat het wel goed zou komen. Ik wilde het niet maar hij zei dat het maar tijdelijk was.
U vraagt mij of de foto’s op [internetsite 1] zijn geplaatst. Ja, [internetsite 1] en [internetsite 2] . [medeverdachte 4] heeft de foto’s gemaakt.
Ik heb het met [medeverdachte 4] besproken maar hij zei dat ik het gewoon moest doen. U vraagt mij of hij ook vertelde waarom ik het moest doen. Ik moest twee dingen van hem: positief blijven en werken. U vraagt mij wanneer er bepaald werd dat ik moest werken. Dat gebeurde wanneer de telefoon ging. Ik nam niet de telefoon op, dat deed [medeverdachte 1] . Zij maakte de afspraken. De afspraak was dat ik niet op zondag werkte, maar dat werd al snel veranderd. Ik werkte tot 22:00 uur want ik moest voor 23:00 uur bij de Blijf van mijn Lijfgroep binnen zijn.
De klant betaalde mij en ik legde dan het geld op tafel en [medeverdachte 4] zou dat dan bewaren. Ik vertrouwde hem en hij zou mijn schulden betalen. U vraagt mij wat ik daarvan zelf kreeg. Niets. Af en toe zakgeld voor de bus. U vraagt mij waarom ik niet om mijn eigen geld vroeg, want ik werkte er voor. Ja, maar hij betaalde mijn schulden. U vraagt mij wanneer ik ontdekte dat hij niets van mijn schulden had betaald. Dat wist ik niet. Ik dacht echt dat hij mijn schulden betaalde, want daarvoor werkte ik.
U vraagt mij of hij een woning voor mij probeerde te regelen. Het was zo: eerst een woning, daarna schulden en dan liefde.
Ik was net weg bij mijn ex-man en ik zat in een blijf van mijn lijfgroep en ik was erg beïnvloedbaar. U vraagt mij wat [medeverdachte 4] hier van wist. Hij wist alles. Hij regelde mijn medicatie en gaf mij mijn medicatie.
U vraagt mij of [medeverdachte 1] de site deed en [medeverdachte 4] de foto’s. Klopt. Ik weet niet hoe het werkte. U vraagt mij of ik nog weet hoe dat ging. Ik ging in de kamer en [medeverdachte 4] maakte de foto’s. De foto’s in het dossier zijn gemaakt door [medeverdachte 4] . De foto’s zijn in Amsterdam gemaakt.
U vraagt of dit alleen vanuit het huis van [medeverdachte 1] was. Ja, dat klopt. U vraagt of er ook dagen waren dat er geen klanten waren. Nee. Ik ging ‘s morgens al naar [medeverdachte 1] .
U vraagt mij of ik kan vertellen hoe ik in Ridderkerk terecht kwam. Ik was in Rotterdam en [medeverdachte 4] kwam mij halen met een paar jongens. Ik wist niet wat er ging gebeuren. Ik werd samen met [betrokkene 6] ergens afgezet in Ridderkerk. [betrokkene 6] ging onderhandelen. Ik wist niet waar het over ging. Ik ben daar toen de nacht gebleven. Het klopt dat [betrokkene 6] de broer is van [verdachte] . U zegt mij dat ik ook in Ridderkerk als prostituee ben gaan werken en vraagt mij waarom. Omdat ik nog steeds verliefd was op [medeverdachte 4] en bij hem wilde zijn. Ik werkte van 09:00 uur tot 21:00. Er waren wel meer klanten. De prijs was het zelfde. Het ging om ongeveer 6 of 7 klanten per dag. Ik werkte daar vijf dagen in de week. Het weekend was ik vrij. Zij waren wel relaxed zeg maar. [medeverdachte 4] had gezegd dat als ik ongesteld was, ik moest doorwerken en er een spons in moest doen. [verdachte] vond dat niet goed. U vraagt mij hoe de betaling ging. Ik legde het in een laatje. Ik moest [medeverdachte 4] na elke klant appen en zeggen hoe lang het duurde. U vraagt mij of [verdachte] en [betrokkene 2] geld kregen. [medeverdachte 4] betaalde hun voor de huur. Het was mijn geld. Het geld werd gedeeld door drie. [medeverdachte 4] zou wat krijgen, [verdachte] , [betrokkene 2] en ik. Ik kreeg vaak wat van [verdachte] . Van [medeverdachte 3] had ik een keer 125 gekregen om kleren van te kopen. [verdachte] en [medeverdachte 3] kenden elkaar via [betrokkene 6] . U vraagt mij of het in Ridderkerk hetzelfde ging als in Amsterdam en Rotterdam. Deed je daar ook dingen tegen je zin. Ja, anaal. Dat is gewoon wat ik niet wilde. U vraagt mij of ik ook pijn had. Ja, anaal is gewoon pijnlijk. U vraagt mij of ik nog weet hoe lang de periode was in Ridderkerk. Ja, een maand ongeveer. U houdt mij voor dat het geld in de la lag. U vraagt mij wie het geld uit de la haalde. Ik gaf het aan [betrokkene 2] en die gaf het aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 4] verdeelde het geld.
U vraagt mij of ik in Ridderkerk niet opgesloten zat. Ik mocht van [medeverdachte 4] geen telefoon met internet, niet op facebook e.d.
Ik heb het geld wel vrijwillig afgestaan aan [medeverdachte 4] omdat hij mijn schulden zou aflossen. In Rotterdam was het normaal dat de klant het geld aan mij gaf en ik gaf het aan [medeverdachte 4] . In Ridderkerk deed ik het in de la en kwam hij het halen.
U vraagt mij of ik het gevoel had dat [medeverdachte 3] mij in de gaten moest houden. In Ridderkerk is al gezegd dat [medeverdachte 3] op mij moest letten dat zei [medeverdachte 4] al tegen mij. [medeverdachte 4] zei tegen mij: “ [medeverdachte 3] is er voor mij en als er wat is kun je het aan haar vragen”.
U houdt mij voor dat [betrokkene 2] de vriend was van [verdachte] . Klopt. Had je alleen maar contact met [betrokkene 2] of met [verdachte] ? Met alle twee. Ik legde het geld in de la. Heeft [betrokkene 2] dat tegen jou gezegd dat hij het aan [medeverdachte 4] gaf?
Hij zei altijd wanneer komt [medeverdachte 4] ? Het geld werd gewoon gedeeld. U vraagt mij waarom ik denk dat [betrokkene 2] het geld aan [medeverdachte 4] gaf? Omdat dat de afspraak was. U vraagt of ik erbij was bij het maken van de afspraak? [medeverdachte 4] gaf aan hoeveel iedereen kreeg. Iets met procenten, dat snap ik niet.
Kun je mij vertellen wat de rol was van [betrokkene 2] ? U zegt dat hij ook zijn huis beschikbaar stelde. Ja, dat klopt. U vraagt mij of er plannen zijn gemaakt hoe mijn schulden zouden worden afbetaald? Nee, hij ging dat regelen. De schulden zijn niet afgelost. U vraagt aan mij of ik uit mijzelf nog iets wil zeggen. Als een klant kwam dan gaf [medeverdachte 4] mij altijd wel een knuffel dat het goed kwam. Dit gaf mij wel een goed gevoel dat ik zijn vriendin was en dat hij het met mij meende.
7. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 9 november 2016 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Als ik mij niet goed voelde deed [verdachte] de telefoon. Als ik mij niet goed voelde sprak ik niet af met cliënten, maar ik voelde mij dan wel goed genoeg om betaalde seks te hebben. Alleen als ik mij niet lekker voelde mocht ik eerder stoppen. Dan stopte ik ook eerder. Met wie was die afspraak gemaakt van 9 tot 9? Met hun beiden.
Zijn er ook foto’s van jou gemaakt, in uitdagende posities? Ja. Heb je daar zelf om gevraagd? Nee. Wie regelde dat? [medeverdachte 4] . Heeft [verdachte] een rol gehad bij advertenties? Ja. Wat deed ze dan? Ze maakte de advertenties en update (het hof begrijpt: upgrade) ze iedere dag opnieuw.
Je kreeg geld van klanten, waar ging dit heen? In een envelop. Aan eind van de dag gaf ik het aan [betrokkene 2] en die stopte dat weer in een envelop en aan het eind van de week kwam [medeverdachte 4] en werd het geld verdeeld.
Rechter-commissaris: de vorige keer heb je verklaard dat behalve af en toe een cadeau je van het geld dat je verdiende zelf niets kreeg, klopt dat? Ik heb geen geld gezien, behalve het geld dat ik wel eens kreeg om te gaan shoppen. Je hebt de vorige keer verklaard dat [medeverdachte 4] heeft gezegd dat hij het geld dat jij verdiende bedoeld was om voor jou te sparen. Ja, dat klopt. Dat heeft hij tegen mij gezegd.
Waarom ben je gestopt om in Ridderkerk te werken. [medeverdachte 4] haalde mij daar weg.
De advocaat vraagt dat ik zelf ook zou kunnen stoppen, nu ik tegen haar heb gezegd dat zij zou kunnen stoppen. Nee dat kon ik niet. U vraagt waarom niet? Ik was met [medeverdachte 4] en wij hadden plannen dat ik de volgende maand zou stoppen, maar dat werd een maand later. Ik vertrouwde hem. Hoe was dat plan dan, wat zouden jullie gaan doen? Wij zouden een eigen huis nemen in Almere en daar zouden wij met zijn drieën gaan wonen. Ik, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Is dat dan niet raar dat zij daar ook ging wonen? Ja, dat vond ik ook maar ik was verliefd en geloofde hem. Vond je dat je zelf kon stoppen? Nee eigenlijk niet, omdat ik verliefd op [medeverdachte 4] was en afspraken met hem gemaakt had. Ik was ook bang om te stoppen. Ik was bang dat zij boos zouden worden, daarom deed ik alles.
8. Een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek appberichten gsm [medeverdachte 4] , periode Amsterdam) (…) van 8 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij de aanhouding is onder verdachte [medeverdachte 4] , een Sony Experia mobiele telefoon in beslag genomen. Op deze telefoon werden onder meer ongeveer 51.000 appberichten aangetroffen. Uit de berichten komt het volgende naar voren.
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 29-08-2015:
In: Hey schat ben th
Uit: Ok beter j heb het gevonden
In: Haha ja hoor was lekker en kijk uit naar de volgende x ik raak verslaafd aan je
Uit: Hmm komt goed schat
In: He ik wil geld verdienen maar wil niet door jou gebruikt worden ik vind je meer dan leuk en als alles betaald is wil ik ermee stoppen
Uit: Want j zegt j heb schulden
In: Ong 3000 schuld
Uit: Jah kheb ook schuld rond 5
Uit: Sex vo geld Wilj dat. Kan voor nu niks anders bedenken of regelen
In: Jawel als je me dan later niet laat vallen. Ik doe het da. Ook voor jou alleen tot we alles hebben afgelost. Eerlijk gezegd wil veder met jou daarom Je vind het niks he dat ik instem
Uit: Jawel we hebben geld nodig.
Uit: Nou dan we gaan je dingen regelen, geld, huur, huis, werk
Contact tussen [medeverdachte 4] en NNman “Lengte” op 29-08-2015:
Uit (21.54 uur): Die osso vo meid ze wil Naaie, Vo buit Raampje ook niey. Wij bepalen g. Alles moet ze naaien.
In: Ok.
Uit: Vrouw van 33
Uit: Kdenk ik kqn het zelf fixe
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 30-08-2015:
Uit: En ze wilnie bij de ramen is openlijk
In: Uhm oke, dan kamer
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 31-08-2015:
In:
[e-mailadres], Prullenbak 2015
9. Een proces-verbaal van bevindingen datum daadwerkelijke plaatsing advertentie [001] (…) van 1 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 15 december 2015 zijn door [A] BV gegevens verstrekt van de site [internetsite 1] advertentie [001] . Bij deze gegevens stond aangegeven dat de advertentie was aangemaakt op 31 augustus 2015. Door [A] werd doorgegeven dat de advertentie daadwerkelijk online is gegaan op 3 september 2015.
10. Een proces-verbaal van bevindingen advertentie [001] (…) van 3 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het onderzoek is een seksadvertentie aangetroffen met nummer [001] met de werknaam [naam] . [slachtoffer] heeft verklaard dat dat ze in Amsterdam heeft gewerkt onder de naam [naam] .
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (…) van 21 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven:
A: Mijn nummer stond op de site. Dat is [telefoonnummer]
12. Een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek appberichten gsm [medeverdachte 4] , periode 7 oktober - 23 oktober 2015) (…) van 11 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij de aanhouding is onder verdachte, [medeverdachte 4] , een Sony Experia mobiele telefoon in beslag genomen. Op deze telefoon werden onder meer ongeveer 51.000 appberichten aangetroffen. Uit de berichten komt het volgende naar voren.
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 20-10-2015:
In: Heyyy
Uit: hey schat
In: Hoor dan, die man heeft nu ruimte in Ridderkerk en Zeeland ze kan daar slapen alles. Laat ff weten wanneer ze wilt starten
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 20-10-2015:
Uit: Ik heb een plek en werk
In: Echt gefeliciteerd ben echt blij voor je
Uit: Voor jou aap. Ben je bereid of wat. Zakelijk ben ik nu.
In: Wil meer weten
Uit: Maar word zoiezo op je gelet
In: Hoe vaak per week
Uit: Ik heb al genoeg gezegd is ja of nee
In: Ok doe het maar wil dat we normaal omgaan met elkaar
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 22-10-2015:
In: [medeverdachte 4] heb je die plek nog?
Uit: jah ga je mee
In: je moet wel veel om me geven dat je nog verder met me gaat dank je
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 23-10-2015:
In: Het is dringend kan ik vandaag erin, heb ruzie met me ouders
Uit: Ja kan. Meld me als je vertrekt, pak je spullen en vertrek simpel, niemand mag jou tegenhouden
In: moet ik meteen werken
Uit: hangt ervan af
13. Een proces-verbaal van bevindingen (onderzoek appberichten gsm [medeverdachte 4] , periode Ridderkerk) (…) van 19 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij de aanhouding is onder verdachte, [medeverdachte 4] , een Sony Experia mobiele telefoon in beslag genomen. Op deze telefoon werden onder meer ongeveer 51.000 appberichten aangetroffen. Uit de berichten komt onder meer het volgende naar voren.
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 24-10-2015:
In: Ik ben in het huis is nice maar mis je.
In: Klikt heel goed met [betrokkene 6] zus.
In: Als je wat nodig heb kan je dat gewoon van de rek nemen, ik zit niet zo lekker in mijn vel het is heel erg wennen. Morgenochtend worden foto’s gemaakt.
Uit: Ben je al begonnen
In: Nee waarschijnlijk morgen
Uit: Je heb geen contact ben je vergeten. Luister je heb 3 mensen, mij, die mensen daar en je ouders, verder niks en niemand, geen account Badoo
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 25-10-2015:
In: wat hebben jullie afgesproken kwa betaling
Uit: hij (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) zijn zus. (het hof begrijpt: [verdachte] ) die meid en ik en jij
In: Ok maar bewaart hij het geld of moet ik het bewaren
Uit: nu staat het op wekelijks dan zou ik horen hoeveel we hebben dan cut hij het en geeft hij jou deel dan haal ik mijn deel maar alles is nog in regeling begrijp je Ik geeft hem week om te spelen zet naar volgend week zien we een btj als het goed is
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 25-10-2015:
In: Wil je dat ik je op de hoogte hou als iemand belt of als klant is geweest
Uit: Ja tuurlijk, de betalingen alles als je dat weet. Na elke klant zet je het bedrag
In: in een envelop.
Uit: Na elke klant app je me klant en bedrag.
Uit: Geld moet gemaakt worden
In: Dat weet ik pak alles aan
Uit: Maja ga eerst eerder voor me rijbewijs enz
In: Oo oke hoop dat je snel kan beginnen ik ga me best voor je doen
Uit: Oké maja wat ik zeg na elke klant zeg je me het bedrag fooi alles
In: Ik hou niks voor je achter ik zeg je alles ok
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 26-10-2015:
In: klant half uur
Uit: en bedrag
In: 70
Uit: dus 1 klant 30 min 70 eur
Heb je uitgelegd hoe je moet sturen, wil je het goed doen
In: 2 klant 30 min 70
Uit: eur
In: 3 klant 20 min 60 euro
Uit: emoticon kus
In: 4 klant half uur 70 euro
Uit: emoticon kus
In: Ben je wel tevreden?
Uit: Nu al
In: Nou is tog al 4 en er bellen constant klanten
Uit: Tevreden
In: klant 5 half uur 70 euro
Uit: emoticon kus
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 26-10-2015:
Uit: Dus hoeveel heb je Vd gehard
In: 5klanten 4x 70 euro en 1x 60 euro
In: Oke maar kan je iets van me rek halen
Uit: Heb al wat genomen, vooruit betaald me rij kosten
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 28-10-2015:
Uit: En we weten waar we naar toe werken, dat is belangrijk en dat moeten we doen, nu schulden aflossen, en dan 3 jr sparen voor bedrijf, geld, geld, geld Dus wil alleen geld horen, klant zoveel. Nu word et alleen naar mij geluisterd en ha geknikt Heb je Vd al wat verdiend Je bent met mij, ik own alles van jou van mij wrm omdat we zijn samen [medeverdachte 4] is me alle Wat van jou is is van mij Breng geld.
Uit: denk zo 100000 hebben we nodig en jij moet voor de helft zorgen
Contact tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] op 29-10-2015:
In: Zou jij woensdag of donderdag kunnen afspreken ipv dinsdag, want zij wordt ongesteld donderdag, dus dan kunnen we lekker dag vrij nemen ipv een dag waar ze nog kan werken
Uit: maar zij kan gewoon werken toch
In: Als ze bloed? Wil je dat ze doorwerkt als ze ongesteld is
Uit: dat zijn jullie regels, wil alleen weten hoe of wat administratie en wat er moet gebeuren
In: Ik heb goede foto’s nodig om te werken, ik moet afwisselen van die foto’s.
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 29-10-2015:
Uit: ik heb net [verdachte] gesproken en [medeverdachte 3] . Nu zijn we allemaal wat beter op de hoogte van alles
Uit: [verdachte] leid jou en doet de kosten administratie en [medeverdachte 3] is my back up die kan je alles vertellen en vragen
Uit: je werkt voor [verdachte] nu maar ik en [medeverdachte 3] zijn je mensen
In: Klant 4 half uur 70+ anaal 20 euro
Uit: emoticon kus
In: Klant 5 uurtje 130 euro
Contact tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] op 30-10-2015
In: we moeten even naar België gaan voor die ene appartement. Ook wat dingen verhuizen. Er kan hier vanochtend sowieso niet gewerkt worden. Vanavond heb ze 3 afspraken staan. Zou ze mee kunnen helpen? Anders zit ze hier tijd te verspillen. Ze heeft gister 5 klanten gehad. Het gaat erg goed. We hebben gister alles op papier gezet we kwamen op. Rond de 1400 Gister ging goed man.
Contact tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] op 31-10-2015
In: Ja ze heb normale escort foto’s maar ik heb blote foto’s nodig.
In: En als ik niks zo zeg doet ze niks.
In: Maar goed de foto’s zijn nu klaar.
In: Is ze nu down (het hof begrijpt: niet aan het werk/klaar met werken)
Uit: Je begrijpt me niet
Uit: Jij zegt mij wat moet gebeuren
Uit: En dan leg ik haar uit zodat niet achteraf mij hoofd wordt geluld van Jah wist niet dat ik. Zulke foto’s moest maken van j
Uit: je kan je werk gwn doen
Uit: hoe je het wil hebben.
Uit: Meld me eerst la me haar toestemming geven en inpraten.
Uit: Dan gaat het allemaal wat soepeler gaan denken ik ook.
In: Ja s goed
In: Snap t
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 01-11-2015
In: hun gaan nog weg ik ga niet moet morgen ook werken
Uit: Ja beter. Ja je mag ook niet meer van mij. Is ook niet nodig en ook niet de tijd om nu te genieten.
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 02-11-2015:
In: Klant 1 half uur 70 + 20
Uit: emoticon kus
In: Klant 2 half uur 70 euro
Uit: emoticon kusjes
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 02-11-2015:
Uit: laat [verdachte] ons deel zetten doe ik de rest
In: dus gedraag je dan voor een paar uur zo
Uit: Miss naai ik der nog ff
In: Ja doe datttt
Uit: Dan is ze ff zoet. Doe dat je heb makkelijk praten
In: Laat der pijpen dan
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 05-11-2015:
In: Eyhhhh we hebben snel meer meids nodig er is plek bij [verdachte] ook. Hoor je me
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 06-11-2015:
In: hoor je me
Uit: bn geen pimp
In: hahahagaaa Maar bij jou komen ze gewoon
Uit: whaha Ja doe me best
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 07-11-2015:
In: Eyhhhh heb ze gewerkt. Ze wilt haar gezicht verbouwen praat met haar. En laat haar werken voor woensdag
In: eyh luister dan praat met haar zorg dat je goed bent met haar niks zeggen ik heb dit opgevangen ze wilt dat ze voelt dat ze in een relatie zit anders is gaat ze weg. Zorg dat ze voelt alsof jullie in een relatie zitten. Ik meen het speel die shit goeddddddd
Uit: Vd zal ik relatie nemen met der goed kluister wel
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 09-11-2015:
In: Schat wilde je nog wat vragen als dat kan hoeveel moet ik min per dag verdienen
Uit: Hmm eigenlijk zoveel mogelijk tog schat
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 10-11-2015:
In: Klant 1 half uur 70 euro, Klant 2 half uur 70 euro, Klant 3 uurtje 130 euro, Klant 4 half uur 100 euro, Klant 5 uurtje 130 euro
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 11-11-2015:
In: Bijna hebben we die osso dan stroomt geld want dan hebben we geen kosten aan [verdachte] , dan is keihard er tegenaan, dus speel ff toneel tot die osso
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 13-11-2015:
In: Ik ga nu kamer zoeken, voor direct direct. Ik zeg jou als ze in een kamer zit heb je geen [verdachte] hoofdpijn, en hoeven we niks in te leveren
Uit: bedenk je plan ik wil die oss
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 13-11-2015:
In: Ik ben echt op liefje
Uit: hoe komt dat
In: werk veel en psyh is ook niet goed
Uit: komt goed schat cenish en ik rennen voor je
Contact tussen [medeverdachte 4] en “ [betrokkene 7] ” op 13-11-2015:
Uit: Faka kheb een ho en kzoek een inves 3 kop
In: Ai we kunnen dec praten of moet je gelijk beginnen
Uit: ja vd. Wil me ho weghalen waar ze nu zit
Contact tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer] op 13-11-2015:
In: C stop ermee voor vandaag
Uit: Wrm schat stop je nu al, we hebben meer nodig
In: C ik kan niet meer
Uit: anders neem je pauze uur twee uur en dan kijken hoe het gaat, niet gelijk opgeven
Contact tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 13-11-2015/14-11-2015:
In: Me neefje heeft zo i zo kamer als dingen niet lukken, dus plan B is klaar
In: Ik ga zo die sleutel halen voor die osso
In: heb klanten aan jou doorgegeven
In: Heeft ze het doorgegeven bij mij tot KL 3 en opeens zit ze op 6
Uit: Morning, hoe heet die straat hier
In: [a-straat]
Contact tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] op 15-11-2015:
In: Mag ik je mail dan stuur ik je foto’s van de shoot. Ik heb haar bewerkte foto’s en amateur foto’s, beste beide te zetten dan zien ze dat zij het meisje is. dat werkt heel goed. Ik haal nu haar advertentie eraf. Kan je beginnen. Je kan vandaag al adverteren. Morgen [internetsite 1] goedgekeurd en dinsdag kan ze beginnen.
14. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (…) van 22 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven:
(…)
A: Ik denk dat [slachtoffer] heel bang is voor [medeverdachte 4] .
15. De verklaring die verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 8 december 2016 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De voorzitter vraagt mij wat ik over de beschuldiging wil zeggen. Ik heb een advertentie gemaakt voor [slachtoffer] en ik heb geregeld dat er foto’s van haar werden gemaakt. Ik heb ook de werktelefoon opgenomen als [slachtoffer] even boven was. Ik heb de advertentie opgewaardeerd op haar verzoek. Ik zag wel dat [slachtoffer] verliefd was op [medeverdachte 4] . [slachtoffer] deed boodschappen voor het hele huishouden van haar eigen geld.
De voorzitter vraagt mij waarom ik heb verklaard dat [slachtoffer] niet helemaal 100 is. Ik wist dat ze psychische problemen had en medicatie slikte, waaronder Hadol voor psychoses en Zoloft, dat is een antidepressivum.
Als [slachtoffer] moe was appte ze mij en zei ik tegen haar dat ze niet meer hoefde te werken. Ze mocht tot maximaal 21.00 uur werken
U houdt mij een appbericht op pagina 906 van het dossier voor en vraagt mij waarom ik met [medeverdachte 4] in gesprek ben over [slachtoffer] . [medeverdachte 4] zou langskomen en ik vroeg aan hem of hij een andere dag wilde komen, zodat [slachtoffer] langer kon werken.
16. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] , (…), van 29 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, als de op 29 februari 2016 tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op foto 6 herken ik [slachtoffer] . Zij is een vriendin van [verdachte] maar is niet helemaal 100. Ze komt over als een twaalfjarig kind. Ze heeft een tijdje bij mij gewoond en ik heb haar opgevangen. Ze heeft ongeveer twee weken bij mij verbleven in de [c-straat] in Ridderkerk. [verdachte] had haar ontmoet via [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zei dat [slachtoffer] om woonruimte verlegen zat waarna [verdachte] met mij had afgesproken dat [slachtoffer] bij ons kon verblijven.
17. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (…) van 2 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] eh [verbalisant 3] (…).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten en [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik ken hem via [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] had me gezegd dat ze een meisje kent dat een verblijfplaats nodig had. Ik had gevraagd waarom ze niet bij haar vriendje [medeverdachte 4] kon blijven maar dat kon niet. Toen kwam ze op de [c-straat] .
Op foto 3 herken ik [medeverdachte 3] . Maar ze heet [medeverdachte 3] .
[slachtoffer] is geestelijk niet in orde.
De foto’s op de advertentie van [slachtoffer] zijn gemaakt in de [c-straat] door een fotograaf. Ik heb de advertentie opgewaardeerd.
[slachtoffer] had tussen de twee en vijf klanten per dag. Ze heeft misschien tweemaal vijf dagen gewerkt. Ik was soms aanwezig in de woning als zij werkte. [betrokkene 2] was er weinig. [slachtoffer] had veel contact met [medeverdachte 3] en ook met haar vriendje.
[slachtoffer] vertelde dat [medeverdachte 4] haar bankpas had en dat alles weg was van haar bank en dat [medeverdachte 4] daar zijn rijlessen van moest betalen.
V: Welke afspraken waren er gemaakt met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] ?
A: We hadden afgesproken dat er niet gewerkt werd in het weekend en ook niet tot laat. Tot een uur of 21.00. Ik heb die afspraak met haar gemaakt.
V: Gisteren heb je verklaard dat [slachtoffer] als prostituee klanten kon ontvangen in de woning. Hoe was dat geregeld?
A: Ze zei dat ze met [medeverdachte 4] had gesproken en dat [medeverdachte 4] wilde dat ze gewoon zou werken wanneer ze ongesteld was. Toen werd [betrokkene 2] een beetje gek, want hij zei dat als ze gedwongen zou worden dat hij haar niet in huis wilde hebben. Wij hebben ook meerdere malen met haar gepraat hierover.
V: [slachtoffer] heeft verklaard dat u en [betrokkene 2] tegen [slachtoffer] hebben gezegd dat ze niet zoveel hoefde te werken als [medeverdachte 4] wilde.
A: Ja, altijd. We waren echt goed voor haar.’
8. Het hof heeft in het bestreden arrest voorts de volgende bewijsoverweging opgenomen:

Inleiding
Op 19 oktober 2015 heeft op een politiebureau in Zeeland een informatief gesprek mensenhandel plaatsgevonden met de dan 33-jarige [slachtoffer] , die in een Blijf-van-mijn-lijfhuis (hierna: de Blijf Groep) in Amsterdam verblijft.
[slachtoffer] heeft in dit informatieve gesprek alsmede in haar latere verhoren verder het volgende verklaard. Via de datingsite Badoo heeft ze een jongen genaamd [medeverdachte 4] (zoals later blijkt te zijn: [medeverdachte 4] ) leren kennen. Zij heeft met [medeverdachte 4] afgesproken, is naar zijn woning toe gegaan en zij hebben daar seks gehad. [slachtoffer] heeft [medeverdachte 4] al bij hun eerste ontmoeting verteld dat zij bij de Blijf Groep verbleef, dat zij problemen had en dat zij schulden had. [medeverdachte 4] heeft op 29 augustus 2015, een dag nadat zij elkaar hadden ontmoet, aangeboden om [slachtoffer] te helpen en heeft haar gevraagd of zij op de Wallen wilde werken. [slachtoffer] wilde dat niet waarop [medeverdachte 4] aangaf, na overleg met [medeverdachte 1] , dat hij ook voor een website kon zorgen. [medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] vervolgens voorgesteld aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft voor [slachtoffer] een advertentie aangemaakt op [internetsite 1] en [internetsite 2] onder de naam [naam] . [medeverdachte 4] heeft samen met [medeverdachte 1] naaktfoto’s gemaakt van [slachtoffer] om bij die advertentie te plaatsen. Uit onderzoek naar de advertentie op [internetsite 1] blijkt dat deze op 31 augustus 2015 is aangemaakt en op 3 september 2015 online is gegaan. Vanaf die dag heeft [slachtoffer] als prostituee in de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam gewerkt. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] boekten klanten voor [slachtoffer] en hielden bij wat zij verdiende.
[slachtoffer] kreeg van [medeverdachte 4] of [medeverdachte 1] te horen wanneer er een klant was en zij naar het huis van [medeverdachte 1] moest komen om de klant te ontvangen. [slachtoffer] gaf via WhatsApp na iedere klant aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] door wat zij had verdiend en gaf haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden vervolgens aan hen af. [slachtoffer] heeft zelf nooit iets van dat geld gehouden. [slachtoffer] was overdag in de woning van [medeverdachte 1] en meldde zich elke avond bij de Blijf Groep, alwaar zij de nacht doorbracht. Op 5 oktober 2015 moest [slachtoffer] de Blijf Groep verlaten en heeft [medeverdachte 1] haar aangeboden om bij haar in te trekken. Van 5 tot en met 7 oktober 2015 heeft [slachtoffer] verbleven in de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam. Vanwege een ruzie tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] heeft [slachtoffer] op 7 oktober 2015 haar vader gevraagd haar in Amsterdam op te komen halen. Vervolgens heeft [slachtoffer] van 7 oktober tot en met 23 oktober 2015 bij haar ouders verbleven. In de periode dat zij bij haar ouders verbleef, heeft ze altijd contact gehouden met [medeverdachte 4] via WhatsApp.
Op 18 december 2015 werd [slachtoffer] door de politie in Amsterdam uitgenodigd voor een nader verhoor. Uit dit verhoor kwam naar voren dat [slachtoffer] door [medeverdachte 4] naar het verhoor in Amsterdam was gebracht en hij haar daarna weer op zou komen halen. Voorts bleek uit het verhoor dat [slachtoffer] op dat moment werkzaam was als prostituee in Rotterdam in de woning van [medeverdachte 3] . Op een gegeven moment had [medeverdachte 4] haar verteld dat hij weer een woning en werk voor haar had. Twee dagen later is [slachtoffer] naar Rotterdam vertrokken, om een dag later naar Ridderkerk te worden gebracht.
[slachtoffer] heeft in latere verhoren over de periode in Rotterdam verklaard dat zij samen met [medeverdachte 3] in de [a-straat] verbleef en later aan de [d-straat] . [medeverdachte 3] had ook de advertenties voor de sekssites [internetsite 3] , [internetsite 1] en [internetsite 4] gemaakt, alsmede de foto’s voor die sites. In Rotterdam heeft [slachtoffer] gewerkt onder de naam [naam] . [medeverdachte 3] beantwoordde de telefoon als klanten belden en maakte de afspraken met klanten. [slachtoffer] gaf na elke klant aan [medeverdachte 4] door wat zij had verdiend en gaf het geld dat zij had verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden aan hen af. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hielden de verdiensten bij in een notitieboekje.
Vervolgens werd [slachtoffer] op 19 december 2015 nogmaals gehoord. Uit dit verhoor kwam naar voren, evenals uit de daaropvolgende verhoren van [slachtoffer] , dat zij voorafgaand aan Rotterdam ook in Ridderkerk had verbleven en als prostituee gewerkt in de woning van [betrokkene 2] (waar ook [verdachte] verbleef), namelijk in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015. [slachtoffer] heeft over die periode verklaard dat [verdachte] , op verzoek van [medeverdachte 4] , de advertenties op [internetsite 1] en [internetsite 2] aanmaakte en deze ook opwaardeerde. [verdachte] heeft ten behoeve van die sekssites seksueel getinte foto’s van [slachtoffer] laten maken. [slachtoffer] werkte in Ridderkerk als prostituee onder de naam [naam] . Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat ze ook in Ridderkerk [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] na elke klant liet weten wat zij had verdiend en dat zij op hun beurt bijhielden wat de inkomsten van [slachtoffer] waren. [slachtoffer] deed het verdiende geld in een enveloppe. [medeverdachte 4] kwam één keer in de week het geld ophalen. [slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] van [medeverdachte 4] in Ridderkerk op haar heeft moeten passen.
Dat [slachtoffer] in de periode vanaf 3 september 2015 tot en met 18 december 2015 achtereenvolgens in Amsterdam, Ridderkerk en Rotterdam in de prostitutie heeft gewerkt en dat [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hierbij in meer of mindere mate betrokken zijn geweest, staat niet ter discussie. De vraag in de onderhavige zaak is of [verdachte] zich, in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 in Ridderkerk, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel als medeplichtige, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 4 Sr.
Bewijs
Het hof acht bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 in Ridderkerk, met dien verstande dat zij zich gedurende die periode, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr. Het hof grondt zijn beslissing dat [verdachte] het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van artikel 273f Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr
Dwangmiddelen
Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte] zich met haar mededaders jegens [slachtoffer] bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr genoemde middelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Misleiding
Bij misleiding gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken geeft. Het hof is van oordeel dat hiervan in de onderhavige zaak sprake is. [medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] , in strijd met de waarheid, voorgespiegeld dat hij een relatie met haar had, dat hij haar wilde helpen om haar schulden af te betalen en dat hij met het verdiende geld samen met haar een toekomst wilde opbouwen. [slachtoffer] vertrouwde [medeverdachte 4] volledig en zag [medeverdachte 3] als haar vriendin.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] andere plannen hadden met [slachtoffer] en dat [verdachte] daaraan in belangrijke mate heeft bijgedragen. Het plan was namelijk om [slachtoffer] , nadat zij naar haar ouders was teruggekeerd op 7 oktober 2015, wederom in de prostitutie te laten werken. [verdachte] en [betrokkene 2] hebben de woning van [betrokkene 2] aan [medeverdachte 3] en [slachtoffer] beschikbaar gesteld. [slachtoffer] kon daar verblijven en kon haar prostitutiewerkzaamheden daar verrichten. [medeverdachte 4] had de (financiële) afspraken met [verdachte] gemaakt. [slachtoffer] werd daar niet bij betrokken. [verdachte] bemoeide zich vervolgens met het aanmaken van een seksadvertentie op sekssites, het opwaarderen van die advertentie, het maken van seksueel getinte foto’s en het maken van afspraken met klanten. In een appgesprek van 29 oktober 2015 vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 4] of [slachtoffer] moest werken, ook als zij ongesteld was. Voorts gaf [verdachte] hem de werktijden van [slachtoffer] door en wanneer zij afspraken had staan. Over het prostitutiewerk van [slachtoffer] had [verdachte] dus contact met [medeverdachte 4] , en niet met [slachtoffer] zelf. Later op dezelfde dag als de dag waarop [verdachte] aan [medeverdachte 4] had gevraagd of [slachtoffer] moest werken als zij ongesteld was, appte [medeverdachte 4] aan [slachtoffer] dat hij net [verdachte] had gesproken, dat iedereen nu wat beter op de hoogte was en dat [verdachte] [slachtoffer] leidde en de kostenadministratie deed, alsmede dat [medeverdachte 3] de ‘back-up’ voor [medeverdachte 4] was. In een ander gesprek appte [medeverdachte 4] aan [verdachte] dat [verdachte] moest zeggen wat er moest gebeuren, dat [verdachte] dat aan hem moest melden, dat hij het aan haar (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) zou uitleggen en haar toestemming zou laten geven en op haar in zou praten, en dat het dan allemaal wat soepeler zou gaan.
[verdachte] appte vervolgens terug dat ze dit begreep en dat dit goed was.
[verdachte] wist dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt was, dat zij psychische problemen had en dat zij verliefd was op [medeverdachte 4] . Hieruit, alsmede uit de hiervoor aangehaalde gesprekken, blijkt dat [verdachte] op de hoogte was van de afhankelijkheid van [slachtoffer] van [medeverdachte 4] . [verdachte] besprak zelfs met [medeverdachte 4] hoe hij dusdanig op [slachtoffer] zou inpraten, dat [slachtoffer] zou doen wat [verdachte] wilde dat [slachtoffer] deed in verband met haar prostitutiewerkzaamheden. Gelet op dit alles wist [verdachte] dat [slachtoffer] niet haar eigen keuzes maakte en dat zij door [medeverdachte 4] werd misleid. De omstandigheid dat [slachtoffer] haar geld afstond, onderstreept dit nog eens.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Bij misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. Het hof neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid is dat [slachtoffer] zodanig verliefd was op [medeverdachte 4] (zij zag hem als “een engel gestuurd door God”), dat zij daardoor kennelijk bereid was naar de uitdrukkelijke wens van [medeverdachte 4] te (blijven) werken in de prostitutie, het door haar verdiende geld aan hem en aan de mededaders af te staan en door hen te laten beheren en alles geloofde wat hij haar vertelde.
Een tweede omstandigheid is dat [slachtoffer] zwakbegaafd en beïnvloedbaar is. [slachtoffer] wilde [medeverdachte 4] niet kwijt als haar vriend en deed daarom alles om te voorkomen dat hij haar zou verlaten. Een derde omstandigheid is dat [slachtoffer] van [medeverdachte 4] geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hem, zijn mededaders en haar ouders en dat zij dus een klein sociaal netwerk had. Deze omstandigheden tezamen leveren een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op, waaraan [slachtoffer] geen weerstand kon bieden.
[verdachte] was op de hoogte van het overwicht dat [medeverdachte 4] op haar had en heeft daar misbruik van gemaakt.
Dit blijkt ook uit de verklaring van [verdachte] bij de politie van 2 maart 2016, waarin zij heeft verklaard dat [slachtoffer] haar had verteld dat [medeverdachte 4] haar bankpas had en dat alles weg was van haar bank en dat [medeverdachte 4] daar zijn rijlessen van moest betalen.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van het hof sprake geweest. [slachtoffer] is zoals gezegd zwakbegaafd, was verliefd op [medeverdachte 4] , vertrouwde hem volledig en wilde haar schulden afbetalen en een toekomst met [medeverdachte 4] opbouwen. Ook de omstandigheid dat zij niet over een eigen woonruimte beschikte, bij [betrokkene 2] en [verdachte] heeft ingewoond en een klein sociaal netwerk had, dragen bij aan het oordeel dat [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van [medeverdachte 4] en de mededaders en dat [verdachte] hiervan op de hoogte was.
Handelingen
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat [verdachte] met haar mededaders met voornoemde middelen [slachtoffer] heeft gehuisvest.
Oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer]
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting is bewezen en dat [slachtoffer] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Zoals hiervoor is overwogen, kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat [verdachte] door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] heeft gehuisvest. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondige prostituee verkeert, is dus geen sprake.
Naar het oordeel van het hof verkeerde [slachtoffer] in een uitbuitingssituatie. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de aard van de werkzaamheden, te weten: prostitutie, het feit dat er sprake is van een afhankelijkheidssituatie door schulden en het ontbreken van onderdak, een onwaarachtige relatie met [medeverdachte 4] en vriendschap met [medeverdachte 3] en het feit dat zij vrijwel niets van haar verdiensten heeft overgehouden. [slachtoffer] kreeg af en toe wat zakgeld om iets voor zichzelf te kopen, maar moest hier om vragen en kon zelf dus niet vrijelijk over haar geld beschikken.
Dat [verdachte] het oogmerk op uitbuiting had bij het huisvesten van [slachtoffer] , volgt uit de omstandigheid dat zij degene was die [slachtoffer] , met de wetenschap dat zij werd uitgebuit, in de woning van [betrokkene 2] waar zij ook verbleef, haar prostitutiewerkzaamheden liet verrichten. Voorts volgt dit uit de omstandigheid dat in ieder geval de bedoeling was dat [verdachte] hier ook geld voor zou krijgen, zoals blijkt uit diverse appberichten, waaronder het bericht van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] dat als [slachtoffer] in een kamer zit, [medeverdachte 4] geen “ [verdachte] hoofdpijn” heeft en niets hoeft in te leveren. Voorts blijkt dit uit de omstandigheid dat [verdachte] met [medeverdachte 4] overleg heeft gevoerd over de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en over hoe [medeverdachte 4] op [slachtoffer] zou inpraten om [slachtoffer] te laten doen wat [verdachte] , en ook [medeverdachte 4] , wilde.
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen de verdachte en mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt het hof tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gedurende de periode in Ridderkerk leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat zij er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat [slachtoffer] in de woning waar [verdachte] en [betrokkene 2] woonden, kon verblijven en zij daar haar prostitutiewerkzaamheden weer kon oppakken. [verdachte] heeft samen met [betrokkene 2] de woning beschikbaar gesteld voor [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [slachtoffer] .
Om [slachtoffer] in deze woning te laten werken en wonen heeft [verdachte] , zoals hiervoor overwogen, afspraken gemaakt en overleg gevoerd met [medeverdachte 4] en - via [medeverdachte 4] - met [medeverdachte 3] . [verdachte] voerde dit overleg niet met [slachtoffer] zelf. Kennelijk zag zij haar niet als ‘mondige prostituee’ die haar eigen zaakjes regelde.
[verdachte] heeft zaken voor [slachtoffer] geregeld zoals het aanmaken van een advertentie op een sekssite en het maken van seksueel getinte foto’s ten behoeve van die site. [verdachte] heeft klanten voor [slachtoffer] geboekt en prijsafspraken met klanten gemaakt. Daarnaast heeft zij [slachtoffer] meegedeeld binnen welke uren zij haar werkzaamheden in de woning mocht verrichten. [verdachte] heeft bij de uitbuiting van [slachtoffer] niet een hoofdrol gespeeld, maar daaraan in de periode Ridderkerk wel een essentiële bijdrage geleverd.
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] op een zodanige wijze met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft samengewerkt, dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en een dusdanige bijdrage aan het delict dat sprake is van medeplegen. Zonder de bijdrage van [verdachte] had de uitbuiting van [slachtoffer] in Ridderkerk niet kunnen plaatsvinden.’
9. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities. Deze houden onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):

Sub 1
Gedragingen
4. Onder lid 1 sub 1 zijn drie elementen te onderscheiden. Om te komen tot een bewezenverklaring moet uw hof in deze zaak vaststellen dat er sprake is van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen) onder uitoefening van dwang (geweld, dreiging met geweld, misleiding enzovoorts) met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer] .
5. Vaststaat dat cliente en medeverdachte [betrokkene 2] [slachtoffer] in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 onderdak hebben geboden, omdat [slachtoffer] om woonruimte verlegen zat. (…)
6. Cliente had er geen bezwaar tegen dat [slachtoffer] in het huis aan de [c-straat] prostitutie- werkzaamheden zou gaan verrichten. Dat deed zij zelf ook. Het was overigens
[betrokkene 2]zijn woning; cliente had haar eigen woning. Ze verbleef echter wel vaak in Ridderkerk. Op dat moment was cliente
geenszinsop de hoogte van de situatie rondom [slachtoffer] . Het bieden van onderdak, daarbij wetende dat een betrokkene in de prostitutie werkt, is niet strafbaar.
7. Aarzelingen hieromtrent ontstonden pas later. Cliente vond het op zijn minst opmerkelijk dat [slachtoffer] steeds weer (dure) cadeaus voor [medeverdachte 4] kocht. Daarop hebben [betrokkene 2] en cliente [slachtoffer] gevraagd of zij gedwongen werd om in de prostitutie te werken. Dit ontkende zij stellig. Zij bleef herhalen dat [medeverdachte 4] haar vriend was en dat zij samen een toekomst aan het opbouwen waren. Zekerheidshalve heeft cliente nog aan [slachtoffer] aangeboden om naar haar huis in Vlissingen te gaan; dat wilde [slachtoffer] niet. [slachtoffer] heeft dit op 8 november 2016 bevestigd ten overstaan van de rechter-commissaris.
(…)
11. Cliente heeft [slachtoffer]
geholpenmet het (laten) maken van seksueel getinte foto's (ook vierde gedachtestreepje). [slachtoffer] vroeg dit aan cliente, omdat zij hiermee bekend was. Op de vraag waar bepaalde foto's van [slachtoffer] zijn gemaakt, heeft cliente het volgende geantwoord
: "In de [c-straat] . Een fotograaf, dat vroeg [slachtoffer] aan mij speciaal. (...) ze had mijn foto 's gezien en had gevraagd of ze ook zulke foto 's kon krijgen. Ik heb toen een fotograaf gebeld."
12. Ook heeft cliente [slachtoffer] geholpen bij het aanmaken en opwaarderen van een advertentie (vierde gedachtestreepje). Wederom op
haarverzoek en niet, zoals [slachtoffer] heeft verklaard op verzoek van [medeverdachte 4] . "(v)
De advertentie in Ridderkerk, wie heeft die gemaakt?(a)
Dat was [verdachte] omdat [medeverdachte 4] dat aan haar gevraagd had."Het eerste contactmoment tussen cliente en [medeverdachte 4] was pas op 29 oktober 2016
(BFK: ik begrijp 2015). [slachtoffer] had toen al een paar dagen gewerkt (met andere woorden: de advertentie was toen al in de lucht). Haar verklaring is (op dit punt) dan ook ongeloofwaardig. [slachtoffer] heeft dit aan cliente gevraagd, omdat zij op dat moment (al jaren) in de prostitutie-wereld zat en wist van de hoed en de rand. Cliente heeft over het opwaarderen verklaard dat zij een telefoonabonnement had en [slachtoffer] niet (en derhalve niet zelf kon bellen om de advertentie op te laten waarderen). Overigens heeft [slachtoffer] ook op andere gebieden hulp gevraagd bij cliente, zoals op het gebied van afvallen.
13. Cliente heeft zo af en toe - op verzoek van [slachtoffer] - haar telefoon beantwoord; daarbij is (logischerwijs) ook gesproken over de prijs. Dit is echter iets anders dan het boeken van klanten en het maken van een prijsafspraak met het oog op uitbuiting van [slachtoffer] (achtste en negende gedachtestreepje). Overigens heeft cliente aangegeven dat dames in die wereld dit voor elkaar doen; het beantwoorden van de telefoon. Zo ook anderen voor haar (als zij hiertoe niet in de gelegenheid was). Voorts heeft zij [slachtoffer] - wederom op
haarverzoek - af en toe geholpen met het bijhouden van de administratie (tiende gedachtestreepje).
Dwangmiddelen
14. De in lid 1 onder sub 1 genoemde gedragingen zijn pas strafbaar als er ook sprake is van de inzet van dwangmiddelen en uitbuiting. De rechtbank heeft gemeend dat zowel sprake was van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
alsmedevan misbruik van een kwetsbare positie. "
Verdachte wist dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt was, dat zij psychische problemen had en dat zij tot over haar oren verliefd was op [medeverdachte 4] . Verdachte moet onder deze omstandigheden op zijn minst hebben begrepen dat [slachtoffer] niet haar eigen keuzes maakte en dat zij door [medeverdachte 4] werd misleid." Cliente wist dat [slachtoffer] , net als zij zelf, met psychische problemen kampte. Ze wist echter niet dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt was. Dit blijkt ook niet uit het dossier. Wel volgt uit het dossier dat er stukken zijn aangetroffen in de tas van een
medeverdachtemet daarin een indicatiebesluit van [slachtoffer] waarin staat dat zij geen sociale zelfredzaamheid heeft en geheel afhankelijk is van begeleiding. Met die stukken was cliente niet bekend (dit volgt uit de verklaringen, noch uit de uitgewerkte WhatsApp-berichten). [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat ze enkele medeverdachten stukken over haarzelf, haar IQ en haar psychische stoornissen heeft laten lezen; daarbij spreekt zij
nietover cliente.
15. Voorts benoemd de rechtbank dat er sprake was van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht waaraan [slachtoffer] geen weerstand kon bieden en dat cliente van deze omstandigheden op de hoogte zou zijn geweest.
16. In de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie wordt van een uitbuitingssituatie gesproken als er sprake is van een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Daarbij kan worden gedacht aan personen die uit het buitenland komen, die verslaafd zijn, grote schulden zijn aangegaan, hun paspoort hebben ingeleverd enzovoorts. (…) In onderhavige zaak is sprake van een volwassen vrouw die legaal in Nederland verbleef, niet verslaafd was en hier familie heeft. Haar mogelijkheid tot zelfbeschikking zou zij - hoofdzakelijk - zijn kwijtgeraakt, doordat zij verliefd is geworden. Ik zou menen dat uw hof terughoudend moet zijn in een dergelijk aanname.
(…)
19. In onderhavige zaak kan niet worden gesteld dat [slachtoffer] in de periode in Ridderkerk geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan zich te prostitueren aldaar. Om te beginnen kon zij terugkeren naar haar ouderlijk woning; dit was te allen tijden een werkelijke en aanvaardbare keuze. Cliente heeft ook aangeboden dat [slachtoffer] haar appartement in Vlissingen mocht betrekken.
20. Cliente heeft [slachtoffer] nooit "
in de gaten gehouden" (twaalfde gedachtestreepje). Zo heeft [slachtoffer] ten overstaan van de politie verklaard dat zij "
kon gaan en staan waar zij wilde". Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft zij aangegeven dat zij zelf kon bepalen wanneer zij naar buiten ging en waar naartoe. Met deze verklaringen in het achterhoofd kan ik de opmerking van de advocaat-generaal dat cliente "
[slachtoffer]controleerde" geenszins plaatsen. Voorts heeft [slachtoffer] in het verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: "(v)
Als je niet met klanten was in het huis bij [betrokkene 2] en [verdachte] , wat deed je dan?(a)
Ik zat op de computer, of was beneden of ging naar buiten". "
Ridderkerk was gewoon relaxed."
(…)
Uitbuiting
(…)
23. In de periode dat [slachtoffer] in Ridderkerk werkte, heeft zij geen onredelijk lange werkdagen gemaakt. Cliente heeft [slachtoffer] nimmer medegedeeld "
binnen welke tijden zij haar werkzaamheden in de prostitutie moest verdienen" (zevende gedachtestreepje). Cliente stelde een woning ter beschikking, maar na 20:00 uur wilden zij geen vreemden meer in huis. Een niet meer dan redelijk verzoek. Dit was een afspraak die cliente met [slachtoffer]
zelfheeft gemaakt en niet via anderen. Dit volgt ook niet uit het dossier.
24. Zoals reeds eerder opgemerkt controleerde cliente [slachtoffer] niet, noch beknotte zij [slachtoffer] bewegings- en keuzevrijheid.
"(...) zij vertelde dat ik niet hoefde te werken als ik dat niet wilde." Dit heeft cliente ook verklaard ten overstaan van de politie: "
Als ze niet wilde werken hoefde ze niet te werken." (…)
26. Voorts moet er gekeken worden naar eventueel economisch voordeel. Daarvan is echter geen sprake van geweest. Her en der wordt in het dossier gesproken over afspraken (die overigens per gesprekspartij(en) verschillen), maar niet met cliente. Zij heeft
geenberichtje ontvangen waaruit bepaalde prijsafspraken volgen.
27. Hoe het voorgaande ook zij, nergens uit het dossier volgt concreet en ondubbelzinnig dat cliente inkomsten heeft ontvangen van [slachtoffer] . Cliente ontkent dit ten stelligste. De advocaat-generaal is daar desondanks heel stellig over. De afspraak was enkel dat de [slachtoffer] financieel zou bijdragen aan de kosten van de gezamenlijke huishouding. In het verlengde daarvan heeft zij een paar keer boodschappen betaald.
Tussenconclusie
28. Wat de verdediging betreft kunnen de tenlastegelegde handelingen die zien op het eerste lid onder sub 1 niet bewezen worden. Evenmin het ten laste gelegde medeplegen; hierover later meer.
Sub 4
29. Gelet op al hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt, kan sub 4 voorts niet bewezen worden verklaard. Cliente heeft [slachtoffer] nooit gezegd dat zij
moestwerken in de prostitutie (derde gedachtestreepje). Ook heeft cliente [slachtoffer] nooit bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan (elfde gedachtestreepje). Sterker nog; cliente heeft [slachtoffer] op haar hart gedrukt dat zij "
baas over haar eigen lichaam" is.
Tussenconclusie
30. Wat de verdediging betreft kunnen de tenlastegelegde handelingen die zien op het eerste lid onder sub 4 niet bewezen worden. Evenmin het ten laste gelegde medeplegen; hierover later meer.
(…)
Medeplegen?
(…)
44. Kortom: cliente heeft enige betrokkenheid gehad bij het zich laten prostitueren van [slachtoffer] , maar die betrokkenheid is van onvoldoende gewicht voor een bewezenverklaring van medeplegen.’

Het eerste middel

10. De stellers van het middel klagen dat het hof bij het dwangmiddel ‘misleiding’ onder meer heeft geoordeeld dat de verdachte ‘zich bemoeide’ met het aanmaken van advertenties, het opwaarderen van die advertenties en het maken van foto’s en afspraken met klanten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou blijken dat de verdachte zich daar op verzoek van aangeefster mee zou hebben bemoeid.
11. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard (kort gezegd) dat zij tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] , telkens door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting en [slachtoffer] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard dan wel handelingen heeft ondernomen waarvan de verdachte en haar mededaders wisten dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard. Vervolgens zijn een aantal gedragingen bewezenverklaard waar dit huisvesten, dit bewegen en deze handelingen in hebben bestaan, waaronder het aanmaken van advertenties voor [slachtoffer] en het plaatsen van deze advertenties op een of meer sekssites onder een andere naam.
12. Dat het hof medeplegen bewezen heeft verklaard brengt mee dat niet alleen misleiding door de verdachte maar ook misleiding door de mededaders relevant is. Uit ’s hofs bewijsoverweging blijkt dat het hof in het bijzonder misleiding door [medeverdachte 4] in aanmerking heeft genomen, die [slachtoffer] in strijd met de waarheid heeft voorgespiegeld dat hij een relatie met haar had, dat hij haar wilde helpen om haar schulden af te betalen en dat hij met het verdiende geld samen met haar een toekomst wilde opbouwen. Vervolgens stelt het hof vast dat uit de stukken in het dossier blijkt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] andere plannen met [slachtoffer] hadden en dat de verdachte daar in belangrijke mate aan heeft bijgedragen. Dat plan was [slachtoffer] weer in de prostitutie te laten werken. De bijdrage van de verdachte bestond er onder meer in dat zij zich ‘bemoeide’ met het aanmaken van een seksadvertentie op sekssites, het opwaarderen van die advertentie, het maken van seksueel getinte foto’s en het maken van afspraken met klanten. Dat de verdachte zich daarmee bemoeide wordt in cassatie niet bestreden, gesteld wordt slechts dat uit de bewijsmiddelen zou blijken dat de verdachte zich daar op verzoek van aangeefster mee bemoeide.
13. In de tot het bewijs gebezigde verklaring die aangeefster op 23 december 2015 bij de politie heeft afgelegd verklaart zij dat advertenties zijn geplaatst, ‘volgens mij door [verdachte] ’ (
BFK: verdachte) en dat zij niet wist ‘welk telefoonnummer daar in stond’ (bewijsmiddel 4). In de verklaring die aangeefster op 1 februari 2016 heeft afgelegd, verklaart zij vervolgens dat de verdachte die advertentie gemaakt had ‘omdat [medeverdachte 4] (
BFK: medeverdachte [medeverdachte 4]) dat aan haar gevraagd had’ (bewijsmiddel 5). In de verklaring die aangeefster op 9 november 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd heeft zij verklaard dat de verdachte de telefoon deed als zij zich niet goed voelde. Zij sprak dan niet af met klanten maar voelde zich ‘wel goed genoeg om betaalde seks te hebben’. De vraag of er foto’s van haar zijn gemaakt in uitdagende posities beantwoordt aangeefster bevestigend, de vraag of zij daar zelf om gevraagd heeft beantwoordt zij ontkennend. De verdachte maakte de advertenties volgens aangeefster en zorgde volgens haar elke dag voor een upgrade (bewijsmiddel 7). Uit de appberichten blijkt voorts dat de verdachte op 29 oktober 2015 aan [medeverdachte 4] appt dat zij goede foto’s (van aangeefster) nodig heeft ‘om te werken’ en dat zij ‘moet afwisselen van die foto’s’. Twee dagen later geeft de verdachte door dat zij ‘blote foto’s nodig’ heeft en dat de foto’s ‘nu klaar’ zijn. Op 15 november 2015 geeft de verdachte aan [medeverdachte 4] door dat zij hem de foto’s ‘van de shoot’ wil sturen (bewijsmiddel 13). De voor het bewijs gebezigde verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd houdt in dat zij ‘een advertentie (heeft) gemaakt voor [slachtoffer] ’; heeft ‘geregeld dat er foto’s van haar werden gemaakt’; ‘de werktelefoon (heeft) opgenomen als [slachtoffer] even boven was’ en ‘de advertentie (heeft) opgewaardeerd op haar verzoek’ (bewijsmiddel 15). Bij de politie had de verdachte op 2 maart 2016 reeds verklaard dat de foto’s van aangeefster zijn gemaakt door een fotograaf en dat zij de advertentie had opgewaardeerd (bewijsmiddel 17).
14. Uit de bewijsmiddelen kan al met al niet worden afgeleid dat het aanmaken van advertenties, het maken van foto’s en het maken van afspraken met klanten op verzoek van aangeefster plaatsvond. Aangeefster ontkent expliciet dat het maken van foto’s op haar verzoek plaatsvond. Dat aangeefster aan de verdachte heeft verzocht om haar advertentie op te waarderen (bewijsmiddel 15) is in het licht van de bewijsvoering als geheel niet aannemelijk; dat het hof deze passage voor het bewijs heeft gebezigd zou als een kennelijke misslag aangemerkt kunnen worden. Maar ook als dat anders zou zijn doet de omstandigheid dat aangeefster om het opwaarderen zou hebben verzocht niet af aan de begrijpelijkheid van de bewijsoverweging. Kenmerk van misleiding is dat aan het slachtoffer, zoals het hof aangeeft, doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven. Die misleiding kan tot gevolg hebben dat het slachtoffer ook op andere wijze dan door het enkel verrichten van seksuele handelingen aan de uitvoering van het plan meewerkt.
15. De stellers van het middel klagen voorts over ’s hofs overweging dat de verdachte over het prostitutiewerk contact had met [medeverdachte 4] en niet met aangeefster zelf. Ook dit oordeel zou onbegrijpelijk en/of onjuist zijn nu door de verdediging gemotiveerd zou zijn aangevoerd dat aangeefster zelf kon bepalen wanneer ze werkte, dat ze mocht stoppen als ze moe was en dat de verdachte zelf met aangeefster afspraken heeft gemaakt omtrent de werktijden. De stellers van het middel wijzen er ook op dat uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 4] wilde dat aangeefster seks had tijdens haar menstruatie terwijl de verdachte heeft gezegd dat zij dit niet goed vond, en dat door de verdediging is gewezen op de omstandigheid dat de verdachte tegen [medeverdachte 4] andere dingen zei dan tegen aangeefster.
16. Onder het kopje ‘misleiding’ heeft het hof overwogen dat [medeverdachte 4] de (financiële) afspraken met de verdachte had gemaakt en dat [slachtoffer] daar niet bij werd betrokken. Het hof overweegt voorts dat de verdachte zich bemoeide met het aanmaken en opwaarderen van een seksadvertentie op sekssites, het maken van seksueel getinte foto’s en het maken van afspraken met klanten. En dat de verdachte aan [medeverdachte 4] vroeg of [slachtoffer] moest werken als zij ongesteld was. Ten slotte overweegt het hof dat de verdachte aan [medeverdachte 4] de werktijden van [slachtoffer] doorgaf en wanneer zij afspraken had staan. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte over het prostitutiewerk van [slachtoffer] contact had met [medeverdachte 4] , en niet met [slachtoffer] zelf. Daarmee heeft het hof, gelet op de context van deze zin, kennelijk bedoeld dat de verdachte met [medeverdachte 4] , die bij de misleiding van aangeefster de centrale rol speelde, buiten aangeefster om afspraken maakte over het prostitutiewerk van aangeefster.
17. In verband met deze deelklacht is van belang dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster in de verklaring die zij op 19 december 2015 bij de politie heeft afgelegd heeft verklaard dat zij ‘naar Ridderkerk (is) gebracht door een andere man’ en dat [medeverdachte 4] daar één keer per week geld kwam halen. Zij verklaart dat zij woonde bij ‘ [verdachte] en [betrokkene 2] . Daar ben ik gedumpt. Dat had [medeverdachte 4] geregeld’. En dat zij daar zelf niets van wist (bewijsmiddel 3). In de verklaring die aangeefster op 23 december 2015 bij de politie heeft afgelegd verklaart zij dat [verdachte] en [betrokkene 2] ‘zeiden je begint om 09.00 uur maar als je later wilt beginnen is dat goed’, dat zij in het weekend niet ‘hoefde’ te werken en dat zij het ‘oké’ vonden dat zij liever niet wilde werken als zij ongesteld was. Ook vertelt zij dat de verdachte ‘heel relaxed’ was; ‘als ik ergens naar toe wilde kon ik gewoon gaan’. Zij mocht dit alleen ‘niet tegen [medeverdachte 4] zeggen omdat [medeverdachte 4] had gezegd tegen [verdachte] dat ik niet weg mocht’. Verder verklaart aangeefster dat zij ‘een werktelefoon (had) gekregen van [verdachte] . Dat had [medeverdachte 4] geregeld’ (bewijsmiddel 4). In de verklaring die aangeefster op 9 november 2016 bij de rechter-commissaris aflegt verklaart zij dat zij alleen als zij zich niet lekker voelde eerder ‘mocht’ stoppen en dat de afspraak van 9 tot 9 met ‘hun beiden’ was gemaakt (bewijsmiddel 7). Voorts hebben [medeverdachte 4] en de verdachte op 29 oktober 2015 appberichten uitgewisseld over de vraag of aangeefster kon werken als ze ongesteld was. [medeverdachte 4] geeft daarbij aan dat dit ‘jullie regels’ zijn. Op 30 oktober 2015 vraagt de verdachte aan [medeverdachte 4] of aangeefster mee zou kunnen helpen (
BFK: bij, zo begrijp ik, de verhuizing). En zij meldt aan [medeverdachte 4] dat aangeefster die avond drie afspraken heeft staan en dat zij de vorige dag vijf klanten heeft gehad. De volgende dag hebben [medeverdachte 4] en de verdachte weer contact. Daarbij gaat het over foto’s (
BFK: ten behoeve van advertenties op sekssites). Op 15 november 2015 hebben [medeverdachte 4] en de verdachte contact over foto’s van aangeefster en advertenties (bewijsmiddel 13). In de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 8 december 2016 heeft afgelegd, is zij onder meer ingegaan op de inhoud van een appbericht en heeft zij aangegeven dat zij [medeverdachte 4] daarin vroeg ‘of hij een andere dag wilde komen, zodat [slachtoffer] langer kon werken’ (bewijsmiddel 15). In de verklaring die de verdachte op 2 maart 2016 bij de politie had afgelegd, verklaarde zij over afspraken met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster, inhoudend ‘dat er niet gewerkt werd in het weekend en ook niet tot laat’. De verdachte verklaart dat zij die afspraak met aangeefster heeft gemaakt (bewijsmiddel 17).
18. In het bijzonder uit de verklaringen van aangeefster heeft het hof kunnen afleiden dat [medeverdachte 4] buiten aangeefster om met de verdachte (financiële) afspraken had gemaakt. Bij de bespreking van de vorige deelklacht bleek dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte zich bemoeide met het aanmaken van een seksadvertentie op sekssites, het opwaarderen van die advertentie, het maken van seksueel getinte foto’s en het maken van afspraken met klanten. Het hof heeft uit een appbericht van 29 oktober 2015 kunnen afleiden dat de verdachte aan [medeverdachte 4] vroeg of [slachtoffer] ook moest werken als zij ongesteld was. En uit een appbericht van 30 oktober 2015 blijkt dat de verdachte [medeverdachte 4] informeert over afspraken met klanten die aangeefster die dag en de vorige dag had. Uit een en ander heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte buiten aangeefster om met [medeverdachte 4] afspraken maakte over het prostitutiewerk van aangeefster. Aan de begrijpelijkheid van deze vaststelling en de rolverdeling die daaruit naar voren komt doet niet af dat de voor het bewijs gebezigde verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, inhoudt dat zij met aangeefster ‘afspraken’ heeft gemaakt over wanneer zij werkte. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen die aangeefster heeft afgelegd, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat deze afspraken niet op voet van gelijkwaardigheid zijn gemaakt. Dat aangeefster ‘mocht’ stoppen als ze moe was, en dat de verdachte het ‘oké’ vond dat zij niet werkte als zij ongesteld was, bevestigt dat aangeefster werkte volgens de regels die de verdachte (in overleg met [medeverdachte 4] ) stelde. Dat deze regels minder strak waren dan op andere plaatsen waar aangeefster heeft gewerkt, doet daar niet aan af.
19. De stellers van het middel wijzen er in verband met het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op dat het hof in deze context onder meer heeft overwogen dat aangeefster van [medeverdachte 4] geen contact mocht hebben met anderen en dat de verdachte op de hoogte was van het overwicht dat [medeverdachte 4] op aangeefster had en daarvan misbruik heeft gemaakt. Die vaststelling zou onbegrijpelijk en/of onjuist zijn nu uit de bewijsmiddelen zou blijken dat aangeefster een privételefoon had en juist niet zou kunnen blijken dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van een eventueel overwicht van [medeverdachte 4] op aangeefster. De verdachte zou juist meermalen hebben gevraagd of aangeefster gedwongen was en zou ook tegen de wil van [medeverdachte 4] in zijn gegaan, bijvoorbeeld ten aanzien van het werken met een sponsje tijdens de menstruatie.
20. In de bewijsoverweging die betrekking heeft op het dwangmiddel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ neemt het hof als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren. [1] Van dergelijke omstandigheden is naar ’s hofs oordeel sprake. Als eerste omstandigheid noemt het hof de verliefdheid van [slachtoffer] op [medeverdachte 4] . Als tweede omstandigheid noemt het hof het zwakbegaafd en beïnvloedbaar zijn van [slachtoffer] . En als derde omstandigheid noemt het hof dat [slachtoffer] van [medeverdachte 4] geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hem, zijn mededaders en haar ouders. Die laatste vaststelling zou onbegrijpelijk zijn, zo begrijp ik het middel, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een privételefoon had.
21. In de verklaring die aangeefster op 23 december 2015 bij de politie heeft afgelegd, verklaart zij onder meer dat zij ‘een werktelefoon (had) gekregen van [verdachte] . Dat had [medeverdachte 4] geregeld. Ik had zelf een eigen telefoon waar ik contact mee had met [medeverdachte 4] ’ (bewijsmiddel 4). In de verklaring die aangeefster op 3 maart 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, heeft zij verklaard: ‘U vraagt mij of ik in Ridderkerk niet opgesloten zat. Ik mocht van [medeverdachte 4] geen telefoon met internet, niet op facebook e.d.’ (bewijsmiddel 6). Dat wordt bevestigd door de appberichten, waarin [medeverdachte 4] aangeefster al op 24 oktober 2015, vlak na aankomst in Ridderkerk, laat weten: ‘Je heb geen contact ben je vergeten. Luister je heb 3 mensen, mij, die mensen daar en je ouders, verder niks en niemand, geen account Badoo’ (bewijsmiddel 13). Uit deze bewijsmiddelen heeft het hof kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat aangeefster van [medeverdachte 4] geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hem, zijn mededaders en haar ouders.
22. Dat de verdachte op de hoogte was van het overwicht dat [medeverdachte 4] op aangeefster had, heeft het hof in de bewijsoverweging afgeleid uit de verklaring die de verdachte op 2 maart 2016 bij de politie heeft afgelegd. Daarin heeft zij verklaard dat [slachtoffer] haar had verteld dat [medeverdachte 4] haar bankpas had en dat alles weg was van haar bank en dat [medeverdachte 4] daar zijn rijlessen van moest betalen. Dat het hof uit deze verklaring heeft afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van het overwicht dat [medeverdachte 4] op aangeefster had is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte aan aangeefster heeft gevraagd of zij is gedwongen door [medeverdachte 4] . En ook als de verdachte dat wel gevraagd zou hebben, sluit de afwezigheid van dwang niet uit dat van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht sprake is. Dat de verdachte zich van dat misbruik bewust was kan voorts ook uit andere onderdelen van de bewijsmiddelen worden afgeleid. De verdachte heeft in dezelfde verklaring ook aangegeven dat aangeefster ‘geestelijk niet in orde’ was. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft zij verklaard dat zij wel zag ‘dat [slachtoffer] verliefd was op [medeverdachte 4] ’ (bewijsmiddel 15). En aangeefster heeft op 1 februari 2016 verklaard: ‘ [betrokkene 2] heeft tegen mij gezegd dat [medeverdachte 4] een pooier is en dat ik zoveel geld moest verdienen. [verdachte] heeft dat ook altijd tegen mij gezegd’ (bewijsmiddel 5).
23. De stellers van het middel betogen voorts dat in verband met het bestanddeel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ door de verdediging is aangevoerd dat hiervan geen sprake was, nu het enkele feit dat aangeefster verliefd was op [medeverdachte 4] niet tot deze conclusie zou kunnen leiden en aangeefster wel degelijk een keuzemogelijkheid had, bijvoorbeeld om terug te gaan naar haar ouderlijk huis. Zij wijzen er daarbij op dat de verdachte aan aangeefster zou hebben aangeboden om in haar huis in Zeeland te verblijven.
24. Het hof heeft overwogen dat met misbruik van een kwetsbare positie een situatie wordt bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Dat daarvan sprake is geweest leidt het hof af uit de omstandigheden dat aangeefster zwakbegaafd was, verliefd was op [medeverdachte 4] , dat zij hem volledig vertrouwde, dat zij haar schulden wilde afbetalen en een toekomst met [medeverdachte 4] wilde opbouwen. Daarnaast wijst het hof erop dat aangeefster niet over eigen woonruimte beschikte, bij de verdachte en [betrokkene 2] heeft ingewoond en een klein sociaal netwerk had.
25. Uit deze overweging volgt dat het hof het misbruik van een kwetsbare positie niet enkel heeft afgeleid uit de omstandigheid dat aangeefster verliefd was op [medeverdachte 4] . Voor zover het middel daarvan uitgaat faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat teruggaan naar haar ouders op dat moment voor aangeefster geen werkelijke of aanvaardbare keuze was. Uit haar verklaringen en de appberichten volgt dat zij naar Ridderkerk gebracht is nadat zij met ruzie bij haar ouders was weggegaan (bewijsmiddelen 3, 4, 12). Dat de verdachte daadwerkelijk aan aangeefster heeft aangeboden om in haar huis in Zeeland te verblijven, kan niet uit de bewijsmiddelen en ’s hofs overwegingen worden afgeleid. Maar ook als de verdachte dat zou hebben aangeboden, vloeit uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden voort waarom dat voor aangeefster niet een werkelijke of aanvaardbare keuze was geweest. Als een vertrek naar Zeeland een vertrek uit de prostitutie zou hebben betekend, zou het een verwijdering of zelfs een breuk hebben betekend met [medeverdachte 4] , en de – zwakbegaafde – aangeefster zou zich verder hebben geïsoleerd. Het is daarbij nog maar de vraag of een keuze voor Zeeland zou hebben betekend dat aangeefster geen prostitutiewerkzaamheden meer had hoeven te verrichten. Ik neem daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 3] Zeeland in een appbericht van 20 oktober 2015 aan [medeverdachte 4] al noemt naast Ridderkerk, en in relatie tot beide locaties vraagt om te laten ‘weten wanneer ze wilt starten’ (bewijsmiddel 12).
26. De stellers van het middel klagen ook dat ’s hofs oordeel dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Zij wijzen erop dat door de verdediging is aangevoerd waarom hiervan geen sprake zou zijn, terwijl uit de gebezigde bewijsmiddelen zou blijken dat door de verdachte gesprekken met aangeefster zijn gevoerd over eventuele uitbuiting, en door de verdachte juist tegen aangeefster zou zijn gezegd dat zij niet zoveel behoefde te werken als [medeverdachte 4] wilde. In de toelichting voeren de stellers van het middel voorts aan dat uit de bewijsmiddelen zou blijken dat de verdachte ‘vaak’ geld gaf aan aangeefster en dat daaruit niet zou blijken dat de verdachte pas geld gaf aan aangeefster nadat zij daarom vroeg. Zo zou uit de bewijsmiddelen blijken dat de verdachte geld aan aangeefster gaf zodat zij ‘lekker kon gaan shoppen en iets leuks’ moest kopen.
27. Het hof heeft onder meer bewezenverklaard dat de verdachte aangeefster ‘heeft gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting’. Het hof stelt vast dat aangeefster verkeerde in ‘een uitbuitingssituatie’ en wijst daarbij op de aard van de werkzaamheden (prostitutie), de afhankelijkheidsrelatie door schulden en het ontbreken van onderdak, de ‘onwaarachtige’ relatie met [medeverdachte 4] en vriendschap met [medeverdachte 3] en het feit dat zij ‘vrijwel niets van haar verdiensten heeft overgehouden’. Dat de verdachte het oogmerk op uitbuiting had bij het huisvesten van aangeefster volgt naar ’s hofs oordeel ‘uit de omstandigheid dat zij degene was die [slachtoffer] , met de wetenschap dat zij werd uitgebuit, in de woning van [betrokkene 2] waar zij ook verbleef, haar prostitutiewerkzaamheden liet verrichten’. Het hof wijst in de tweede plaats op de omstandigheid dat het in ieder geval de bedoeling was dat de verdachte ‘hier ook geld voor zou krijgen, zoals blijkt uit diverse appberichten, waaronder het bericht van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] dat als [slachtoffer] in een kamer zit, [medeverdachte 4] geen “ [verdachte] hoofdpijn” heeft en niets hoeft in te leveren.’ En het hof wijst in de derde plaats op de omstandigheid dat de verdachte met [medeverdachte 4] ‘overleg heeft gevoerd over de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en over hoe [medeverdachte 4] op [slachtoffer] zou inpraten’ om haar te laten doen wat de verdachte, en ook [medeverdachte 4] , wilde.
28. De raadsvrouw van de verdachte heeft in haar pleitnotities onder het kopje ‘uitbuiting’ aangevoerd dat [slachtoffer] in Ridderkerk ‘geen onredelijk lange werkdagen’ gemaakt heeft, dat aangeefster niet hoefde te werken als zij dat niet wilde, en dat van economisch voordeel geen sprake is geweest. Een en ander doet er evenwel niet aan af dat het hof uit de drie omstandigheden die het in de bewijsoverweging noemt, het oogmerk van uitbuiting bij het huisvesten heeft kunnen afleiden. [2] Dat onredelijke lange werkdagen gemaakt worden, kan een aanwijzing zijn dat van (een oogmerk van) uitbuiting sprake is, maar een bewezenverklaring van uitbuiting is niet van een vaststelling van lange werkdagen afhankelijk. Ook de omstandigheid dat aangeefster, volgens de verklaring die zij op 9 november 2016 bij de rechter-commissaris aflegde (bewijsmiddel 7), eerder mocht stoppen als zij zich niet lekker voelde, doet niet af aan de toereikendheid van de bewijsvoering. Ik teken daarbij aan dat [medeverdachte 4] blijkens verschillende appberichten zoveel druk op aangeefster legde om hard te werken, dat druk van de zijde van de verdachte niet noodzakelijk was (bewijsmiddel 13: zie het contact op 24, 25, 26, 28 en 29 oktober alsmede 1, 2, 9, 10 en 13 november 2015). Dat de verdachte tegen aangeefster heeft gezegd dat zij niet zoveel behoefde te werken als [medeverdachte 4] wilde (bewijsmiddel 17) kan ook in dat perspectief worden geplaatst. Dat niet vaststaat dat de verdachte daadwerkelijk economisch voordeel heeft genoten staat evenmin aan de bewezenverklaring van het oogmerk van uitbuiting in de weg. [3] En dat geldt eveneens voor de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte wel eens geld aan aangeefster gaf. Ik teken daarbij aan dat aangeefster in de verklaring die zij op 23 december 2015 bij de politie heeft afgelegd heeft verklaard dat het ‘niet veel’ was (bewijsmiddel 4).
29. Volgens de stellers van het middel zou uit de gebezigde bewijsmiddelen voorts niet kunnen blijken dat tussen de verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het uitbuiten van aangeefster. Daarbij wijzen zij erop dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangeefster meermalen heeft gezegd dat zij dingen niet hoefde te doen die zij wel moest doen van medeverdachte [medeverdachte 4] . Om die reden zou van medeplegen geen sprake zijn.
30. Het hof heeft inzake de samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gedurende de periode in Ridderkerk uit de bewijsmiddelen afgeleid dat zij er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat aangeefster in de woning kon verblijven waar de verdachte en [betrokkene 2] woonden en dat zij daar haar prostitutiewerkzaamheden weer kon oppakken. De verdachte heeft, aldus het hof, de woning samen met [betrokkene 2] beschikbaar gesteld voor [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en aangeefster. Het hof overweegt voorts dat de verdachte om aangeefster in de woning te laten werken en wonen afspraken heeft gemaakt en overleg heeft gevoerd met [medeverdachte 4] en – via [medeverdachte 4] – met [medeverdachte 3] , en dat zij dit overleg niet met aangeefster voerde. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte voor aangeefster zaken heeft geregeld zoals het aanmaken van een advertentie op een sekssite en het maken van seksueel getinte foto’s ten behoeve van die site, en dat zij klanten voor aangeefster heeft geboekt en prijsafspraken met klanten heeft gemaakt. Daarnaast heeft zij aangeefster meegedeeld binnen welke uren zij haar werkzaamheden in de woning mocht verrichten. Het hof leidt uit een en ander af dat de verdachte bij de uitbuiting van aangeefster niet een hoofdrol heeft gespeeld, maar daaraan in de periode in Ridderkerk wel een essentiële bijdrage heeft geleverd. Het hof kwalificeert de samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] als ‘een bewuste en nauwe samenwerking’ en is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte dusdanig is dat sprake is van medeplegen. Daarbij wijst het hof er nog op dat de uitbuiting van aangeefster zonder de bijdrage van de verdachte in Ridderkerk niet had kunnen plaatsvinden.
31. Daarmee heeft het hof de bewezenverklaring van medeplegen niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Aan die toereikendheid doet niet af dat de verdachte wel eens tegen aangeefster heeft gezegd dat zij bepaalde dingen niet behoefde te doen die aangeefster wel moest doen van [medeverdachte 4] . Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking, geen absolute eensgezindheid inzake alle aspecten van de uitvoering van een afgesproken plan.
32. Het eerste middel faalt.

Het tweede middel

33. De stellers van het middel klagen in de eerste plaats dat de beslissingen van het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed. Zij wijzen erop dat het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 heeft gewerkt als prostituee. Voorts zou het hof in de bewijsmiddelen hebben vastgesteld dat de benadeelde partij in de eerste twee dagen niet heeft gewerkt, dat zij tijdens haar ongesteldheid ook niet heeft gewerkt en dat zij op 13 november 2015 is verhuisd. In dat licht zou de schatting van de door de benadeelde partij geleden schade, waarin het hof is uitgegaan van vijftien werkdagen met een minimumbedrag van € 100,- per dag, onjuist althans onbegrijpelijk zijn. Als ervan wordt uitgegaan dat aangeefster bijvoorbeeld één week ongesteld is geweest, zou de berekening volgens de stellers van het middel neerkomen op tien werkdagen.
34. In het op 24 november 2016 gedateerde voegingsformulier dat door de benadeelde partij is ingediend wordt immateriële schade gevorderd tot een bedrag van € 2727,27 en materiële schade tot een bedrag van € 1000,-.
35. Bij deze vordering is een op 25 november 2016 gedateerde schriftelijke toelichting gevoegd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

TOELICHTING MATERIELE SCHADE VAN [slachtoffer]
Cliënte heeft haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden afgestaan. Zij heeft prostitutiewerk gedaan in de periode vanaf eind augustus 2015 tot 18 december 2016
(BFK: 2015).
Uit de jurisprudentie blijkt dat afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden vaak lastig zijn te berekenen, daarom moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van objectieve gegevens die zich in het dossier bevinden. Ik wil hierbij verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:4783). In deze uitspraak overweegt de rechtbank als volgt:

Noodzakelijkerwijs is het toe te kennen bedrag een inschatting van de geleden schade. Harde gegevens met betrekking tot het aantal uren dat gewerkt is, het aantal klanten dat per dag werd ontvangen en de inkomsten die daarmee werden verdiend, zijn immers niet voorhanden.
De rechtbank gaat er van uit dat het aantal klanten per dag wisselend is geweest, er zullen ‘goede’ en ‘slechte’ dagen tussen hebben gezeten. Het vaststellen van een forfaitair bedrag kan daarom slechts met een ruime marge en moet met de nodige voorzichtigheid geschieden.”
Ook in dit geval ontbreken harde gegevens. Uit de stukken komt het volgende naar voren;
Cliënte geeft aan dat zij in de ten laste gelegde periode dagelijks lange dagen werkte en gemiddeld drie klanten per dag had, maar dat er ook dagen waren dat ze geen klanten had. Een klant betaalde € 60,- voor een half uur, € 100,- per uur en € 20,- extra voor pijpen zonder condoom. Soms bleef een klant enkele uren. In Rotterdam werden weer andere bedragen genoemd.
Uitgaande van een minimumbedrag van € 100,-- per dag komt dit over de gehele periode neer op € 5500,-. (uitgaande van 5 dagen per week, vier weken per maand, gedurende tenminste 11 weken). Dit is een inschatting op het minimum waarbij zowel voor wat betreft het aantal gewerkte dagen als het afgedragen bedrag een conservatieve inschatting is gemaakt en er derhalve geen ingewikkelde berekening hoeft te worden gemaakt met betrekking tot kosten voor levensonderhoud.
(…)
Afgaande op bovenstaande berekening lijkt een bedrag van
€ 5500,- tenminste redelijk.
Ik wil hierbij verwijzen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 december 2010 LJN: BO7662 waarin een bedrag van € 100.000,- is toegekend voor afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden. In deze uitspraak wordt verwezen naar beide hieronder genoemde uitspraken waarbij het Hof heeft bepaald dat de berekening van € 100,- per dag voor afgestane inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden een schatting op het minimum betreft. Deze uitspraak is bij arrest van 3 januari 2013 van het Gerechtshof Arnhem, zittinghoudende te Leeuwarden bevestigd (LJN;BV0005) voor wat betreft de vordering benadeelde partij en vervolgens ook door de Hoge Raad (Verwezen wordt naar (…) het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 15 juli 2009 waarbij aan de benadeelde partij een bedrag van € 45.000,- voor afgestane inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden is toegekend, waarbij is uitgegaan van € 100,- per dag. Het Hof acht het aannemelijk dat het gevorderde bedrag van materiële schade een schatting op het minimum betreft. Voorts wordt verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2010 waarbij een bedrag van € 45000,- is toegekend voor zowel immateriële als materiële schade, € 40.000,- voor afgedragen inkomsten en € 5000,- voor immateriële schade. Ook hier is het Hof uitgegaan van € 100,- per dag.)
In een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 september 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2681) wordt dit nogmaals bevestigd waarbij het Hof aangeeft;
"Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door twee van hen slechts onderbouwd met geschatte inkomsten en geschatte kosten, en in een geval met jaarinkomsten volgens de belastingdienst en voor het overige met geschatte inkomsten en geschatte kosten. De onderbouwing van de vorderingen van de drie benadeelde partijen laat daarmee ernstig te wensen over.
Het hof acht evenwel in de lijn van de staande jurisprudentie in mensenhandelzaken aannemelijk dat de aangeefsters per dag dat zij in de prostitutie werkten ieder €100,- per gewerkte dag hebben afgedragen aan de verdachte en zijn mededader. De bewezen verklaarde periode betreft ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] respectievelijk 38 maanden, 69 maanden en 106 maanden. Het hof gaat er hierbij - in het voordeel van de verdachte - van uit dat de aangeefsters vijf dagen per week werkten, dat een maand vier weken omvat en dat de aangeefsters gemiddeld zes weken per jaar niet hebben gewerkt in de prostitutie."
Cliënte is gedurende de gehele periode door verschillende verdachten op verschillende plaatsen uitgebuit.
Uitgaande van de volgende gegevens, Amsterdam van 31 augustus 2015 tot 7 oktober 2015, Ridderkerk van 25 oktober tot 13 november en Rotterdam van 13 november tot 18 december 2015, komt de berekening van de afgedragen inkomsten neer op het volgende;
Cliënte acht verdachte [medeverdachte 4] aansprakelijk voor dit gehele bedrag van € 5500,- en medeverdachte [medeverdachte 1] , hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 2500,- voor de periode van 31 augustus 2015 tot 7 oktober 2015, verdachte [verdachte] en [betrokkene 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 1000,- voor de periode van 25 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 en verdachte [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 3000,- voor de periode van 25 oktober 2015 tot en met 17 december 2015.’
36. Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg van 9 december 2016 heeft de advocaat van de benadeelde partij deze vordering toegelicht. Deze toelichting houdt onder meer het volgende in:
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade merk ik het volgende op. Deze schade is lastig te bepalen, omdat er niet veel informatie in het dossier beschikbaar is. [slachtoffer] heeft overzichten gemaakt van de bedragen die zij vroeg voor bepaalde handelingen. Als ik daar een berekening op los laat kom ik in totaal uit op € 5.500,-. Dit bedrag is echt een inschatting op het minimum. Het werkelijk verdiende geld moet daar een veelvoud van zijn geweest, maar daar zijn geen harde bewijzen voor in het dossier. Het betreft een conservatieve inschatting, conform de benadering van het Hof ’s Hertogenbosch, van een minimum van € 100,- per dag.
Verdachte wordt aansprakelijk geacht voor de periode in Ridderkerk. Ik verzoek u dit bedrag hoofdelijk op te leggen, wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.’
37. De rechtbank wijst in het vonnis de vordering betreffende materiële schade af, omdat de rechtbank niet bewezen acht ‘dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de benadeelde partij’. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
38. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities. Deze houden inzake de vordering van de benadeelde partij onder meer in (met weglating van een voetnoot):
‘60. Zoals reeds opgemerkt volgt nergens uit het dossier
datcliente geld zou hebben ontvangen. Als er al een afspraak zou zijn gemaakt, hetgeen door cliente uitdrukkelijk wordt betwist, is uit het dossier niet te destilleren
watdie afspraak zou zijn. De benadeelde partij vult nu in dat cliente hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor een bedrag van EUR 1000, maar dat is gissen en dat lijkt mij niet de bedoeling. “
Vermogensschade bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is dus de vergoeding van de concreet geleden schade”.Behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces. Meer gedegen onderzoek voor nodig. Ik verzoek uw hof om de benadeelde partij voor wat betreft dit deel niet te ontvangen.’
39. Het gerechtshof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van het materiële deel niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet blijkt dat de verdachte heeft gedeeld in de opbrengsten van de uitbuiting van de benadeelde partij en evenmin blijkt welk bedrag de verdachte in dat geval zou hebben ontvangen. Behandeling van de vordering zou in zoverre een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. (…)
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 20.500,00, bestaande uit immateriële schade (€ 15.000,00) en materiële schade (€ 5.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.461,54, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Tevens is de wettelijke rente gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,00 aan materiële schade en tot een bedrag van € 3.461,54 aan immateriële schade. De vordering is - anders dan gesteld door de verdediging - voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering levert in haar totaliteit geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
De schade wordt op na te melden wijze – overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank – gewaardeerd.
Het hof gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes. Hoewel er aanwijzingen zijn dat op meer dagen is gewerkt gaat het hof schattenderwijs uit van vijf werkdagen per week.
Periodes
-de periode in Amsterdamvan 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
-
de periode in Ridderkerkvan 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
-
de periode in Rotterdamvan 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Vordering tot materiële schade
Inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden
In de vordering tot materiële schadevergoeding wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij per dag een minimumbedrag van € 100,00 moet hebben verdiend. Het hof sluit zich hierbij aan en benadrukt dat het gevorderde bedrag van € 100,00 per dag een schatting is op het minimum en dat het ervan uitgaat dat de benadeelde partij meer inkomsten uit prostitutie moet hebben gegenereerd. De vordering is voor het maken van deze schatting voldoende onderbouwd.
Voor de periode in Ridderkerk betekent dit dat de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,00 = € 1.500,00 heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan de verdachte en haar mededaders heeft afgestaan. Dit bedrag ligt naar het oordeel van het hof dan ook voor toewijzing gereed en acht de verdachte hoofdelijk met haar mededaders aansprakelijk. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten op 13 november 2015.
(…)
Conclusie gehele vordering
Het hof stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op € 4.961,54. De verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met haar mededaders, zoals hierboven is weergegeven.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.’
40. In het overzichtsarrest inzake de benadeelde partij, HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
NJ2019/379 m.nt. Vellinga, heeft uw Raad onder meer overwogen (met weglating van een voetnoot):
‘2.4.2 Vermogensschade kan zowel geleden verlies als gederfde winst omvatten (art. 6:96, eerste lid, BW). Zij bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is dus de vergoeding van de concreet geleden schade.
(…)
2.8.7 Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.4 reeds is overwogen, begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade zonder nader onderzoek dat een onevenredige vertraging van het strafgeding zou opleveren, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan die omvang in veel gevallen worden geschat (art. 6:97 BW). De rechter dient in zijn motivering van die schatting zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vaststaande feiten.’
41. Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. De aangeefster heeft op 19 december 2015 verklaard dat zij ook in Ridderkerk heeft gewerkt en daar een maand is gebleven (bewijsmiddel 3). In haar verklaring van 23 december 2015 heeft zij nader verklaard over haar verblijf in Ridderkerk (bewijsmiddel 4). In dat verhoor heeft zij onder meer verklaard: ‘In het weekend hoefde ik niet te werken (…). Ze vroegen of ik wilde werken als ik ongesteld was en ik zei dat ik dat liever niet wilde en dat vonden ze oké’. Op de vraag of ze enig idee heeft hoeveel klanten ze daar heeft gehad antwoordt aangeefster: ‘Niet heel veel. Ik denk een stuk of 20.’ En op de vraag hoe lang ze daar heeft gezeten antwoordt aangeefster: ‘25 oktober tot en met 13 november. 13 november zijn we verhuisd naar Charlois, de [a-straat] .’ Het hof begrijpt 25 oktober gelet op de overige bewijsmiddelen daarbij als 24 oktober.
42. In de verklaring die aangeefster op 3 maart 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd geeft zij aan dat zij in Ridderkerk van 09:00 uur tot 21:00 uur werkte, en vervolgt: ‘Er waren wel meer klanten. De prijs was het zelfde. Het ging om ongeveer 6 of 7 klanten per dag. Ik werkte daar vijf dagen in de week. Het weekend was ik vrij. Zij waren wel relaxed zeg maar. [medeverdachte 4] had gezegd dat als ik ongesteld was, ik moest doorwerken en er een spons in moest doen. [verdachte] vond dat niet goed. U vraagt mij hoe de betaling ging. Ik legde het in een laatje’ (bewijsmiddel 6). En in de verklaring die aangeefster op 9 november 2016 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, geeft aangeefster aan dat zij alleen als zij zich niet lekker voelde eerder mocht stoppen (bewijsmiddel 7).
43. Uit een proces-verbaal van bevindingen inzake appberichten van de gsm van [medeverdachte 4] in de periode Ridderkerk blijkt dat aangeefster op 26 oktober 2015, een maandag, aangeeft dat zij vijf klanten heeft gehad en € 340,- heeft verdiend (bewijsmiddel 13). Op 29 oktober 2015, een donderdag, geeft de verdachte tegen [medeverdachte 4] aan dat aangeefster donderdag ongesteld wordt, ‘dus dan kunnen we lekker dag vrij nemen ipv een dag waar ze nog kan werken’. Op 30 oktober 2015 geeft de verdachte tegen [medeverdachte 4] aan dat zij even naar België moeten gaan en dat er ‘vanochtend sowieso niet gewerkt (kan) worden. Vanavond heb ze drie afspraken staan. (…) Ze heeft gister 5 klanten gehad. (…) Rond de 1400 Gister ging goed man’. Op 1 november 2015, een zondag, meldt aangeefster aan [medeverdachte 4] ‘hun gaan nog weg ik ga niet moet morgen ook werken’. Op 2 november 2015, een maandag, geeft aangeefster vervolgens twee klanten door, € 160,- samen. Op 10 november 2015, een dinsdag, geeft aangeefster vijf klanten door, met een totaalbedrag van € 500,-. Op 13 november 2015, een vrijdag, geeft aangeefster aan [medeverdachte 4] door: ‘ [medeverdachte 4] stop ermee voor vandaag’ en ‘ [medeverdachte 4] ik kan niet meer’. [medeverdachte 4] geeft daarop aan: ‘anders neem je pauze uur twee uur en dan kijken hoe het gaat, niet gelijk opgeven’.
44. Uit de bewijsmiddelen blijkt ten slotte dat de verdachte tegen de politie op 2 maart 2016 heeft verklaard: ‘ [slachtoffer] had tussen de twee en vijf klanten per dag. Ze heeft misschien tweemaal vijf dagen gewerkt. (…) We hadden afgesproken dat er niet gewerkt werd in het weekend (…)’. De verdachte verklaarde toen voorts: ‘Ze zei dat ze met [medeverdachte 4] had gesproken en dat [medeverdachte 4] wilde dat ze gewoon zou werken wanneer ze ongesteld was. Toen werd [betrokkene 2] een beetje gek, want hij zei dat als ze gedwongen zou worden dat hij haar niet in huis wilde hebben. Wij hebben ook meerdere malen met haar gepraat hierover’ (bewijsmiddel 17).
45. De stellers van het middel brengen tegen ’s hofs schatting in, zo begrijp ik, dat de schatting van het aantal werkdagen onbegrijpelijk is. Daarbij voeren zij aan dat aangeefster een aantal dagen niet heeft gewerkt vanwege haar ongesteldheid.
46. De bewezenverklaarde periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 bestaat uit 21 dagen. Nu de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat aangeefster in het weekend niet werkte, resteren vijftien doordeweekse dagen waarop zij kan hebben gewerkt.
47. De bewijsmiddelen bieden geen volstrekte helderheid omtrent het al dan niet werken door aangeefster in Ridderkerk tijdens haar ongesteldheid. Aangeefster heeft heel in het algemeen verklaard dat haar gevraagd is of zij wilde werken als zij ongesteld was, dat zij dat liever niet wilde en dat ze dat ‘oké’ vonden. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte op donderdag 29 oktober 2015 aan [medeverdachte 4] heeft geappt dat aangeefster op donderdag ongesteld wordt. Die donderdag en vrijdag heeft aangeefster evenwel gewerkt. Mogelijk is aangeefster de donderdag daarop, of iets eerder, ongesteld geworden; de gebezigde bewijsmiddelen houden niet in dat in de periode van 3 tot en met 6 november 2015 appberichten zijn verstuurd waaruit volgt dat zij heeft gewerkt. Zeker is dat evenwel niet; dat de bewijsmiddelen niet inhouden dat een appbericht is gestuurd betekent nog niet dat er die dag niet is gewerkt. Ik wijs er in dit verband op dat aangeefster heeft verklaard dat zij daar vijf dagen in de week werkte, dat de verdachte heeft aangegeven dat aangeefster ‘misschien tweemaal vijf dagen’ heeft gewerkt, terwijl uit de appberichten volgt dat aangeefster in de tweede week in ieder geval op maandag heeft gewerkt.
48. Uit de vordering van de benadeelde partij en de toelichting op die vordering kan naar het mij voorkomt evenwel worden afgeleid dat de benadeelde partij, net als de stellers van het middel, van tien werkdagen is uitgegaan. De benadeelde partij geeft in de toelichting op de vordering aan dat zij ‘verdachte [verdachte] en [betrokkene 2] hoofdelijk aansprakelijk (acht) voor een bedrag van € 1000,- voor de periode van 25 oktober 2015 tot en met 13 november 2015’. De benadeelde partij heeft de berekening daarbij gebaseerd op ‘een minimumbedrag van € 100,-- per dag’. Dat ook de benadeelde partij, mogelijk in het licht van de omstandigheid dat zij niet gewerkt heeft gedurende haar ongesteldheid, het aantal werkdagen in Ridderkerk op tien heeft gesteld, brengt naar het mij voorkomt mee dat de beslissing van het hof onvoldoende met redenen is omkleed. [4]
49. Ik heb mij afgevraagd of het slagen van de klacht inzake het aantal in aanmerking genomen werkdagen tot cassatie dient te leiden. Uit het appbericht van de verdachte aan [medeverdachte 4] van 30 oktober 2015 kan worden afgeleid dat aangeefster op die dag (en de daaraan voorafgaande dagen) in totaal al € 1.400,- had verdiend. Uit de appberichten blijkt voorts dat zij nadien op 2 en 10 november 2015 in ieder geval nog € 660,- heeft verdiend. Indien het hof uitgaande van deze voor het bewijs gebezigde gegevens een berekening had gemaakt op basis van een lager aantal werkdagen, zou dat een toereikende onderbouwing van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voor zover betrekking hebbend op de materiële schade ter hoogte van € 1.500,- hebben opgeleverd. Een dergelijke berekening zou bovendien meer in lijn zijn geweest met de regel dat de vergoeding van de concreet geleden schade uitgangspunt is. Nu zowel de benadeelde partij als het hof een andere berekeningswijze heeft gekozen en daartegen in cassatie geen klacht is geformuleerd, meen ik evenwel dat een reddingsoperatie langs deze lijnen te ver voert.
50. De eerste deelklacht slaagt. Uw Raad kan het toegewezen bedrag inzake materiële schade in het kader van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel naar het mij voorkomt aanpassen.
51. De stellers van het middel voeren voorts aan dat het hof bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel 59 dagen vervangende hechtenis heeft opgelegd, en wijzen erop dat Uw Raad het arrest van het hof op dat punt zal dienen te vernietigen en bepalen dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast.
52. De tweede deelklacht slaagt, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914,
NJ2020/409 m.nt. Ten Voorde. Indien Uw Raad van oordeel is dat de eerste deelklacht slaagt, dient de duur voorts te worden verminderd.
53. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
54. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het bedrag waarvoor de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van het bedrag waarvoor de vordering van de benadeelde partij is toegewezen en het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel in die zin dat deze € 4.461,54 bedragen, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 54 dagen kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235,
2.Vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1452,
3.Vgl. HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2771,
4.Namens de benadeelde partij wordt in het verweerschrift aangevoerd dat het hof een inschatting heeft gemaakt op het minimum, zowel voor wat betreft het afgestane bedrag als het aantal gewerkte dagen, en dat, door uit te gaan van een bedrag van € 100,- per dag en vijf dagen per week, al rekening wordt gehouden met dagen waarop wellicht niet is gewerkt, maar ook met dagen dat veel meer dan € 100,- is afgedragen. Die omstandigheid doet er evenwel niet aan af dat uit de vordering, waarin uitgegaan wordt van € 1000,- aan materiële schade en een (minimum)bedrag van € 100,- per dag, bezwaarlijk anders kan worden afgeleid dan dat de benadeelde partij in het voegingsformulier zelf is uitgegaan van tien werkdagen in Ridderkerk.