Conclusie
Inleiding
Het middel
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1988, bij arrest van 11 oktober 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor niet-naleving van artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000. Het hof heeft de verdachte voor de feiten 1 en 2 telkens hechtenis van één week opgelegd, terwijl voor de feiten 3 en 4 geen straf of maatregel is opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. D.W.H.M. Wolters als advocaat optreedt. Het cassatiemiddel stelt dat het hof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft verzuimd om de redenen op te geven die hebben geleid tot de keuze voor de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de strafoplegging volgens artikel 359, achtste lid, Sv.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een vrijheidsbenemende straf is opgelegd. De overwegingen van het hof zijn te algemeen en voldoen niet aan de eisen die artikel 359, zesde lid, Sv stelt. De Hoge Raad concludeert dat het middel slaagt en dat de bestreden uitspraak gedeeltelijk moet worden vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging voor de feiten 1 en 2. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de strafoplegging. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, aangezien er geen gronden zijn aangetroffen om ambtshalve de uitspraak te vernietigen.