ECLI:NL:HR:2017:2495

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
16/01902
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging wegens onvoldoende motivering in een verkeersdelict

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder het veroorzaken van letsel door gevaarlijk rijgedrag en het opgeven van een valse naam. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering in strijd was met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad stelde vast dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom een vrijheidsbenemende straf was opgelegd, wat leidde tot nietigheid van de strafoplegging op grond van artikel 359, achtste lid, Sv.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het Hof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam om opnieuw te worden berecht en afgedaan, waarbij de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelde voor ambtshalve vernietiging van de overige onderdelen van de uitspraak.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de lagere rechters, vooral in gevallen waar de vrijheid van de verdachte op het spel staat. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat een gebrek aan motivering kan leiden tot nietigheid van de opgelegde straf, wat een belangrijke waarborg is voor de rechtsbescherming van verdachten.

Uitspraak

26 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01902
LBS/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2016, nummer 23/003110-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben Th.J. Kelder en E.M. Witjens, beiden advocaat te Den Haag, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing naar het Hof Amsterdam om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2.
De verdachte is ter zake van "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994", "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" en "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd een valse voornaam en geboortedatum opgeven", veroordeeld. Het Hof heeft daarbij aan de verdachte onder meer een gevangenisstraf van twee weken opgelegd.
De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie ernstige overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en het opgeven van een valse naam. Ten gevolge van het gevaarlijke rijgedrag van de verdachte heeft [betrokkene 1] letsel opgelopen. Dat het niet slechter is afgelopen, is een gelukkig toeval en geenszins aan de verdachte te danken. De verdachte is na de aanrijding doorgereden, terwijl hij wist dat door die aanrijding letsel was veroorzaakt en heeft daarna niet zijn eigen personalia overgelegd.
De verdachte heeft tevens een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en hij dus niet verzekerd was. De verdachte heeft met deze gedragingen te kennen gegeven geen rekenschap voor zijn handelingen te willen geven en zijn rijgedrag is ernstig gevaarzettend geweest. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 januari 2016 is de verdachte vele malen eerder terzake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Het hof weegt dit ten nadele van verdachte mee.
Het Hof acht, alles afwegende, de volgende straffen passend en geboden."
3.3.
Deze overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).
3.4.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 september 2017.