Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam veroordeeld voor eenvoudige belediging van een politieagent, wat resulteerde in een gevangenisstraf van twaalf dagen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen een middel van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Gerechtshof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft verzuimd om in het arrest de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de uitspraak, zoals ook eerder is geoordeeld in andere jurisprudentie. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de straf.
De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de rechter, vooral in gevallen van belediging van ambtenaren, waar de rechtsbescherming van de verdachte gewaarborgd moet zijn.