Conclusie
1.Feiten
in aanmerking nemende dat:
1. De gemeente verplicht zich over te gaan tot de aanleg van de Cyclamenweg en het verlengen van de Krokussenweg en Petuniaweg met bijbehorende voorzieningen (…).
De voorzieningen (...) worden aangelegd binnen een periode van een jaar na het van kracht worden van de exploitatieovereenkomst. De exploitatieovereenkomst tussen gemeente en exploitant wordt niet eerder van kracht dan nadat ook de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en [C] b.v. en tussen de gemeente en [B] B.V. is getekend.”
De exploitant verplicht zich om het in artikel 4 genoemde bedrag[€ 638.879, A-G (randnummer 1.5 hiervoor)]
aan de gemeente te betalen (...) binnen 1 maand na rechtsgeldige toezending van de factuur door de gemeente. Deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden na het van kracht worden van de overeenkomst en het transport van de gronden aan de gemeente als bedoeld onder B.”
De exploitant verplicht zich om het in artikel 4 genoemde bedrag aan de gemeente te betalen door storting (...) binnen 1 maand na rechtsgeldige toezending van de factuur door de gemeente. Deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden na het van kracht worden van de overeenkomst.”
Bijgevoegd de tweede versie van de conceptaankoop- en exploitatieovereenkomst, die is aangepast aan het voortschrijdend inzicht.
De exploitant verplicht zich om het hierna genoemde bedrag aan de gemeente te betalen op de volgende manier:
Bijgevoegd tref je de aangepaste exploitatieovereenkomst aan, waarin de opmerkingen uit jouw mail onder 1 t/m 3 zijn verwerkt. (...)
De exploitant verplicht zich om het in artikel 4 genoemde bedrag aan de gemeente te betalen door storting (...) binnen 1 maand na rechtsgeldige toezending van de factuur door de gemeente. Deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden na het van kracht worden van de overeenkomst.”
De ondertekende aankoop- en exploitatieovereenkomst hebben wij in goede orde ontvangen. Inmiddels heeft het college op 1 december 2006 de met u gesloten overeenkomst bekrachtigd, zodat het in artikel 1 opgenomen voorbehoud op dit punt vervalt. Tevens hebben de betrokken derdepartijen hun overeenkomsten getekend met als gevolg dat de exploitatieovereenkomst van kracht is (artikel 3 van de overeenkomst).”
2.Procesverloop
“kan
”bepaling in artikel 5. De Gemeente heeft op het meest reële moment gebruik gemaakt van deze bevoegdheid, namelijk na beëindiging van het project, zo is haar standpunt samen te vatten.”
Haviltex-maatstaf:
hoe later er betaald wordt, hoe beter,”vormt in het licht van de context waarin deze passage is opgenomen, een onvoldoende onderbouwing.”
kan” formulering in artikel 5 (“
Deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden”) een verbintenis onder tijdsbepaling zijn aangegaan en daarmee de opeisbaarheid afhankelijk hebben gesteld van het door de Gemeente te kiezen moment van verzending van de factuur. Bij de uitleg van deze woorden wijst het hof erop dat niet is gesteld of gebleken dat over de betekenis daarvan tijdens de onderhandelingen tussen partijen is gesproken; tijdens het pleidooi in hoger beroep is van de zijde van de Gemeente bevestigd dat deze tekst geen onderwerp van bespreking is geweest. Dit gegeven brengt mee dat aan de bewoordingen bij de uitleg daarvan groot gewicht mag worden toegekend. Het hof constateert dat de enige wezenlijke verandering in de definitieve versie is gelegen in de opname van de twee voorwaarden. In het licht hiervan ligt het, zonder deugdelijke toelichting die ontbreekt, niet voor de hand dat partijen aan het moment van verzending van de factuur – waarover juist niet is gesproken – een beslissende betekenis hebben willen toekennen voor de bepaling van de opeisbaarheid van de vordering. Dit geldt temeer nu in de eerste en derde versie van artikel 5 wel een “
kan” formulering is gebruikt, maar in de tweede versie (van 6 september 2006) niet. In die versie is bepaald dat [C] [lees: [verweerster] , A-G] zich verplicht de bijdrage te voldoen binnen een maand na toezending door de Gemeente. Dat partijen met de gewijzigde formuleringen steeds een andere betekenis hebben beoogd, is niet gesteld of gebleken. Het door de Gemeente aangevoerde feit dat het alleen maar voordelig is geweest voor [verweerster] dat de factuur pas na de afronding van het project is verzonden, leidt niet tot een andere uitleg.”
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Haviltex-maatstaf. De Gemeente neemt enkel de wijze waarop het hof deze maatstaf heeft toegepast onder vuur.
Haviltex-maatstaf door de overeenkomst uit te leggen aan de hand van de taalkundige betekenis en de totstandkoming van de overeenkomst, terwijl de
Haviltex-maatstaf gebaseerd is op de partijbedoeling en de gerechtvaardigde verwachting van de partijen. Ook meent de Gemeente dat het hof bij zijn uitleg essentiële stellingen van de Gemeente buiten beschouwing heeft gelaten.
Haviltex-maatstaf, maar vervolgens in rov. 5.8. blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 5 van de overeenkomst uit te leggen aan de hand van de taalkundige betekenis en de totstandkoming van de overeenkomst, hetgeen een enger criterium is dan de
Haviltex-maatstaf, die immers gebaseerd is op de partijbedoeling en de gerechtvaardigde verwachting van partijen.
Haviltex-maatstaf sterk met de waardering van de feiten verweven is, zodat de ruimte voor controle in cassatie beperkt is. Uiteraard kan het oordeel van de feitenrechter met motiveringsklachten worden bestreden, maar indien de feitenrechter in zijn motivering ervan blijk heeft gegeven dat hij de juiste maatstaf heeft gehanteerd én dat hij alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn oordeel heeft betrokken, kan zijn oordeel in cassatie moeilijk worden aangetast; de enkele omstandigheid dat een andere uitleg op basis van de stellingen van de partijen denkbaar is, maakt het oordeel van de feitenrechter in ieder geval niet onbegrijpelijk. [7]
Haviltex-arrest heeft Uw Raad geoordeeld dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van deze vraag komt het aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. [8] Bij de uitleg van een (schriftelijk) contract dient de rechter rekening te houden met alle (relevante) omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. [9]
Haviltex-maatstaf. Het hof heeft in rov. 5.8. en de daaropvolgende rechtsoverwegingen de
Haviltex-maatstaf gehanteerd. Dat het hof daarbij feitelijk veel belang heeft toegekend aan de bewoordingen van artikel 5 van de overeenkomst en de totstandkoming daarvan, is goed te verklaren. Zij geven immers ook zicht op de bedoelingen van partijen en de gerechtvaardigde verwachtingen over en weer. Daarbij gaat het in het bijzonder om de strekking en betekenis van de in artikel 5 opgenomen twee voorwaarden. Bij het in beeld brengen daarvan is het hof in rov. 5.8. uitvoerig ingegaan op de door partijen betrokken stellingen omtrent hun bedoelingen en verwachtingen. Dat het hof daaraan betekenis heeft gehecht, blijkt ook uit de overwegingen die op rov. 5.8. volgen.
i)binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kon bepalen wanneer zij de factuur voor de exploitatiebijdrage aan [verweerster] zou versturen [10] en dat
ii)gegeven de onvoorziene vertragingen in de aanleg van de wegen, de redelijkheid en billijkheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur meebrengen dat eerst zou worden gefactureerd zodra de werkzaamheden waren afgerond, [11] waarbij bovendien
iii)de voor [verweerster] niet acceptabele voorfinanciering niet aan de orde zou zijn, laat staan vooruitbetaling terwijl het project nog niet was afgerond, zodat van profijt, één van de drie criteria van kostenverhaal via het exploitatieplan, nog geen sprake was. [12] Volgens de Gemeente is de uitleg die het hof aan de overeenkomst heeft gegeven, onbegrijpelijk nu het deze stellingen niet, althans niet zichtbaar, in zijn oordeel heeft betrokken.
essentiële stellingen” waarop zij in dit subonderdeel een beroep doet, ongemotiveerd heeft gepasseerd. Deze klacht faalt.
in het licht van het bovenstaande” redelijkerwijs niet te verwachten. Voor toelichting op dit oordeel heeft het hof dus verwezen naar zijn eerdere overwegingen. In die eerdere overwegingen heeft het hof, kort gezegd, het volgende geoordeeld:
hoe later er betaald wordt, hoe beter” vormt daarvoor onvoldoende onderbouwing (rov. 5.8.).
i)en
ii), waarnaar de Gemeente in dit subonderdeel verwijst, verder laten rusten, omdat deze niet tot een ander oordeel zouden leiden. Tot een nadere motivering was het hof dan ook niet gehouden. De laatste overweging van het hof in rov. 5.11. is hiermee in lijn. Daarin heeft het hof geoordeeld dat het betoog van de Gemeente dat zij op het meest reële moment gebruik heeft gemaakt van de door haar gestelde bevoegdheid, belang mist en dus onbesproken kan worden gelaten.
iii), die voortbouwt op stellingen
i)en
ii). Het hof heeft de achtergrond en reikwijdte van de wens van [verweerster] om de Gemeente niet voor te financieren en de betekenis daarvan voor de uitleg van artikel 5 in rov. 5.8. uitgebreid behandeld. [13] [verweerster] wilde de Gemeente niet voorfinancieren in die zin dat zij de exploitatiebijdrage pas wilde betalen na het van kracht worden van de overeenkomst en de levering van de grond; deze wens strekte niet verder dan het moment waarop aan deze twee voorwaarden was voldaan. Gegeven die uitleg kon het hof ook stelling
iii)(en het in dit verband genoemde profijt-aspect) verder onbesproken laten.
tekstvan artikel 5 van de overeenkomst. Daarmee zou het hof eraan voorbijgegaan zijn dat partijen wel over de
strekkingvan artikel 5 hebben onderhandeld, en dan met name dat [verweerster] de Gemeente niet wenste voor te financieren. [14] Die feitelijke omstandigheid had het hof in zijn beoordeling over de uitleg van artikel 5 van de overeenkomst moeten betrekken en die omstandigheid had het hof bovendien ervan moeten weerhouden te oordelen dat het groot gewicht aan de bewoording van artikel 5 van de overeenkomst kon hechten. Met zijn andersluidende oordeel heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zonder nadere motivering die ontbreekt, onbegrijpelijk, waarom het hof groot gewicht aan de bewoording van artikel 5 kon hechten terwijl partijen niet over de tekst, maar wel over de strekking van het artikel hebben onderhandeld.
kan” formulering in artikel 5 van de overeenkomst (“
Deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden”) volgt dat zij het moment van de opeisbaarheid van de vordering kon bepalen. Dit betoog heeft het hof verworpen. Voor het hof was daarbij, onder meer, bepalend dat voornoemde zinsnede uit artikel 5 geen onderwerp van bespreking is geweest. Het hof is er, anders dan de Gemeente hier suggereert, overigens niet aan voorbijgegaan dat partijen over de strekking van artikel 5 hebben onderhandeld, zo blijkt duidelijk uit de aan rov. 5.10. voorafgaande rov. 5.8.
kan” formulering in artikel 5 van de overeenkomst hebben gesproken en dan met name dat [verweerster] niet wenste voor te financieren, mist deze ook doel. In rov. 5.8. heeft het hof, als gezegd, aan de wens van [verweerster] om niet voor te financieren aandacht geschonken. Die wens heeft het hof zo uitgelegd dat [verweerster] niet al voor het van kracht worden van de overeenkomst en voor de levering van de grond een exploitatiebijdrage verschuldigd zou zijn. Daarom zijn de twee voorwaarden in artikel 5 van de overeenkomst opgenomen. Aldus heeft het hof vastgesteld dat [verweerster] de bijdrage pas wilde betalen op het moment dat aan beide voorwaarden was voldaan, en dat de Gemeente daarmee heeft ingestemd (rov. 5.8.); vanaf dat moment kon (“
kan”) de Gemeente de bijdrage dus opeisen. [15] Het bezwaar van [verweerster] tegen voorfinancieren in deze zin had dus geen betrekking op het tijdstip waarop de Gemeente de bijdrage kon opeisen
nadataan deze voorwaarden was voldaan.
deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden”. Volgens de Gemeente blijkt hieruit dat het hof die zinsnede apart heeft beoordeeld van de volledige uitleg van de overeenkomst in rov. 5.8. en 5.9. Dat oordeel is volgens de Gemeente rechtens onjuist, omdat de overeenkomst als geheel moet worden beschouwd en uitgelegd. De rechter mag geen elementen daarvan apart beoordelen, laat staan dat elementen opeens aan de hand van een andere, strengere, maatstaf kunnen worden beoordeeld dan die voor de hele overeenkomst geldt. Daar voegt de Gemeente, zo begrijp ik, nog een tweede klacht aan toe. Indien moet worden geoordeeld dat het hof de hele overeenkomst in weerwil van de klachten van subonderdeel 2.1 wel aan de hand van de juiste uitlegmaatstaf heeft beoordeeld, is in ieder geval onjuist dat het hof de uitleg van voornoemde zinsnede aan de hand van een strengere maatstaf heeft beoordeeld.
deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden” apart van de volledige uitleg van de overeenkomst heeft uitgelegd, omdat het bij de beoordeling van deze zinsnede meer waarde heeft toegekend aan de bewoordingen, is niet juist. Wat het hof in rov. 5.10. heeft geoordeeld, staat niet los van hetgeen het hof in rov. 5.8. en 5.9. heeft overwogen, maar is juist onderdeel van een ‘totaaloordeel’ over de uitleg van de overeenkomst, meer in het bijzonder artikel 5. Bij dat ‘totaaloordeel’ heeft het hof zich terecht op de
Haviltex-maatstaf gebaseerd. Anders dan in het kader van deze klacht wordt gesuggereerd, heeft het hof zich niet, ook niet bij genoemde zinsnede, enkel door de tekst van de overeenkomst laten leiden. Weliswaar heeft het hof ten aanzien van deze zinsnede geoordeeld dat nu deze geen onderwerp van bespreking tussen partijen is geweest, aan de bewoordingen groot gewicht mag worden toegekend, maar daarbij heeft het hof het niet gelaten. Bij de beoordeling van deze zinsnede heeft het hof vooral ook bepalend geacht dat de enige wezenlijke verandering in de definitieve versie gelegen is in de opname van de twee voorwaarden. Daarbij zij nog opgemerkt dat het binnen de
Haviltex-uitleg zeer wel mogelijk is dat bij de uitleg van bepaalde gedeelten van een overeenkomst meer gewicht kan toekomen aan de tekst daarvan dan bij de uitleg van andere gedeelten. Bij het ene gedeelte zijn er meer aanknopingspunten dan enkel de tekst, terwijl die bij (het) andere gedeelte(n) juist ontbreken. [16]
Haviltex-maatstaf heeft beoordeeld. In dat geval is het volgens haar onjuist dat het hof bij de uitleg van voornoemde zinsnede in artikel 5 van de overeenkomst van een strengere maatstaf is uitgegaan.
Haviltex-maatstaf toegepast en daarbij niet alleen, ook niet bij de hier bedoelde zinsnede, de tekst bepalend geacht. Dat bij de uitleg van bepaalde delen uit de overeenkomst met toepassing van de
Haviltex-maatstaf, bij gebrek aan andere aanknopingspunten, soms meer gewicht wordt toegekend aan de tekst dan bij andere delen van de overeenkomst, betekent niet dat in zoverre een strengere maatstaf wordt aangelegd.
essentiële stelling” waarop zij in dit subonderdeel een beroep doet, ongemotiveerd heeft gepasseerd. Deze klacht vormt daarmee een herhaling van haar klacht in subonderdeel 2.2.1. Hiervoor is uiteengezet dat subonderdeel 2.2.1 tevergeefs is voorgesteld (randnummers 3.12-3.15 hiervoor). Dat betekent dat hetzelfde geldt voor de eerste klacht in dit subonderdeel.
kan” formulering in artikel 5 van de overeenkomst volgt dat partijen de opeisbaarheid afhankelijk hebben willen stellen van het door de Gemeente te kiezen moment van verzending van de factuur.
konde Gemeente de factuur sturen, aldus nog steeds de Gemeente. [21] Dat de Gemeente, zoals zij in dit subonderdeel stelt, bij die oorspronkelijke versie in werkelijkheid niet direct zou factureren vanwege de wens van [verweerster] om niet voor te financieren, doet aan haar stellingen ter comparitie niets af. Het hof kon daarom wel degelijk naar die stellingen verwijzen om vervolgens op die basis in diezelfde rov. 5.8. te overwegen dat ook de Gemeente verband heeft gelegd tussen de wens van [verweerster] om niet voor te financieren en de opname van de twee voorwaarden. [22] Van een onbegrijpelijk oordeel is geen sprake.
Haviltex-maatstaf. Aan de hand van die maatstaf heeft het hof in rov. 5.8., kort gezegd, geoordeeld dat uit de letterlijke tekst en de wijze van totstandkoming daarvan volgt dat de meest voor de hand liggende betekenis van artikel 5 is dat partijen de opeisbaarheid van de vordering tot betaling van de exploitatiebijdrage uitsluitend afhankelijk hebben willen stellen van de voldoening van de eerder genoemde twee voorwaarden. Daarbij heeft het hof vooral de strekking en betekenis van de twee voorwaarden in artikel 5 bepalend geacht.
Deze factuur kan eerst rechtsgeldig worden toegezonden” heeft overwogen dat het (mede gelet hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 5.8.) niet voor de hand ligt dat partijen voor de bepaling van de opeisbaarheid van de vordering een beslissende betekenis hebben willen toekennen aan het moment van verzending van de factuur.
Haviltex-maatstaf, volgt dat het verzenden van de factuur niet van belang was voor de opeisbaarheid van de exploitatiebijdrage, maar er hooguit toe strekte nakoming te vorderen. Daarop stuiten de klachten af.
geen tijd voor de nakoming is bepaald” in de zin van art. 6:38 BW, niet hetzelfde als een “
verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd” als bedoeld in art. 3:307 lid 2 BW. Voor de toepasselijkheid van de verjaringsregel uit art. 3:307 lid 2 BW is het enkele feit dat partijen geen tijd voor de nakoming zijn overeengekomen in de zin van art. 6:38 BW onvoldoende. De toepasselijkheid van art. 3:307 lid 2 BW is afhankelijk van de uitleg van de betreffende overeenkomst. In dat verband is bepalend of partijen beoogden dat de vordering op een onbepaald moment in de toekomst, in elk geval niet direct, zal worden opgeëist. [27] Anders gezegd: ligt in de overeenkomst besloten dat opeising, indien mogelijk (geworden), niet binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden? [28]
(…) De Gemeente heeft weliswaar bestreden dat de voorwaarden zijn opgenomen om de door [verweerster] gestelde reden, maar hieraan gaat het hof als onvoldoende gemotiveerd voorbij (…).”;
“(…) de Gemeente heeft ook niet duidelijk gemaakt (…).”;
De Gemeente heeft ook geen steekhoudende argumenten aangevoerd (…)” en “
(…) In het licht hiervan ligt het, zonder deugdelijke toelichting die ontbreekt, niet voor de hand dat partijen aan het moment van verzending van de factuur – waarover juist niet is gesproken – een beslissende betekenis hebben willen toekennen voor de bepaling van de opeisbaarheid van de vordering.
(…)”; en
Nu de Gemeente de door haar verdedigde uitleg van artikel 5 ten aanzien van alle aspecten die hiervoor zijn besproken, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, bestaat er geen grond om haar toe te laten tot (tegen)bewijs.”.
die stand van zaken” (daarmee doelt zij kennelijk op het in subonderdeel 4.1 bestreden oordeel omtrent de bewijslastverdeling) bovendien ten onrechte in rov. 5.13. heeft geoordeeld dat de Gemeente “
alle aspecten die hiervoor zijn besproken”onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zodat er geen grond is de Gemeente toe te laten tot (tegen)bewijs. Volgens de Gemeente heeft het hof te hoge eisen gesteld aan de betwisting van de stellingen van [verweerster] dat de vordering van de Gemeente is verjaard. Volgens haar valt niet in te zien waarom haar stellingen, indien bewezen, niet tot een ander oordeel over de uitleg van artikel 5 van de overeenkomst zouden kunnen leiden en waarom de Gemeente met dat verweer de stellingen van [verweerster] niet voldoende gemotiveerd zou hebben betwist om tot tegenbewijs te kunnen worden toegelaten. Daarbij doelt de Gemeente, zo begrijp ik de klacht, op de stellingen die ook in subonderdeel 2.2.1 aan de orde zijn.
bij die stand van zaken” in dit subonderdeel beoogt voort te bouwen op haar klacht in subonderdeel 4.1 over de bewijslastverdeling door het hof, deelt deze klacht het lot van haar falende klacht in subonderdeel 4.1.