“U, oudste raadsheer, vraagt mij (de raadsman van de betrokkene,
AG) punt 4 van mijn pleitnota toe te lichten. Bij een aflossing gaat de waarde van de hypothecaire lening naar beneden en stijgt de overwaarde. Dat is dus geen neutrale vermogensverschuiving. U houdt mij vóór dat de koper van een pand niet is geïnteresseerd in de hypotheek. Dit is bekeken vanuit het oogpunt van de verkoper. U, jongste raadsheer, houdt mij voor dat hij die zijn schulden betaalt, niet armer wordt.
Door omstandigheden kan betrokkene op dit moment geen stukken overleggen ter onderbouwing van zijn draagkracht. Hij is voornemens zijn werkzame leven af te bouwen. Daar hangt de mogelijkheid tot aflossen van af. Hopelijk komt hij over een jaar in de aflosfase.
De advocaat-generaal voert als volgt het woord tot repliek:
Er gaan wonderlijke gedachten schuil achter de opmerkingen van de raadsman; aflossingen, restwaarde en overwaarde worden door elkaar gehaald. Een pand heeft een aanschafwaarde. Als er voor die aanschafwaarde een hypothecaire lening wordt afgesloten en daarop wordt afgelost, is er sprake van een neutrale vermogensverschuiving; de schuld wordt minder en het vermogen komt in het pand te zitten. Aflossingen zijn daarom geen kosten in de zin van uitgaven; het vermogen blijft hetzelfde. Daarom dienen de aflossingen ook niet als kosten te worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.”
17. Het hof heeft in de bestreden uitspraak, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende overwogen:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 17 juli 2014 (parketnummer 21-003337-13) veroordeeld ter zake van:
feit 1 : medeplegen valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van een gewoonte maken van het witwassen.
Uit het dossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Meer specifiek gaat het om voordeel uit de aankoop, verkoop en verhuur van verschillende panden die met behulp van door valsheid in geschrift verkregen hypothecaire leningen zijn gefinancierd. Het hof acht het in het bijzonder onaannemelijk dat veroordeelde de betreffende hypothecaire geldleningen zou hebben verkregen bij een juiste voorstelling van zaken. Dat de betreffende geldverstrekkers de leningen niet dadelijk hebben opgeëist maakt dit oordeel niet anders.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoekt het hof aansluiting bij de door de FIOD opgestelde ontnemingsrapportage van 8 december 2014 en het aanvullende proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel na ontnemingsrapportage van 7 juni 2019. Mede naar aanleiding van de (schriftelijke) standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging wijkt het hof op een aantal punten af van de berekeningen van de FIOD. Zo wordt voor de waardering van de nog in eigendom zijnde panden uitgegaan van de leegwaarderatio, die in casu 85 procent van de WOZ-waarde bedraagt. Daarnaast is rekening gehouden met kosten voor leges voor de omzettingsvergunning van het pand aan de [a-straat 1] en de rentekosten over de aflossingsvrije hypotheek van het pand aan de [b-straat 1] .
De (nog te maken) kosten voor de omzettingsvergunningen voor de panden aan het [c-straat 1] en de [d-straat 1] zijn niet meegenomen, omdat die nog niet zijn gemaakt en – gelet op de waardestijging van de panden – waarschijnlijk ook niet zullen worden gemaakt. De ten behoeve van het beslag gemaakt taxatiekosten zijn ook niet meegenomen in de berekening, mede omdat is uitgegaan van de leegwaarderatio die 85 procent van de vastgestelde WOZ-waarde bedraagt.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat de aflossingen op de hypotheken met het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden verrekend. In zoverre is het standpunt van de raadsman gestoeld op een onjuiste lezing van het begrip wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor het overige wordt het verweer van de raadsman weerlegd in de hierna volgende berekening. (…)”