ECLI:NL:HR:2012:BU7360
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de verplichting tot onderbouwing van afwijkingen van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten in ontnemingszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een betrokkene die was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en het telen van hennep. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had in zijn uitspraak een bedrag van EUR 20.765,21 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op de veronderstelling dat er een eerdere oogst had plaatsgevonden. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor deze eerdere oogst en dat de vordering tot ontneming afgewezen diende te worden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om in het bijzonder de redenen op te geven waarom het was afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter die oordeelt over een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebonden is aan het oordeel van de rechter in de hoofdzaak, maar dat hij wel een zelfstandig oordeel moet vellen over de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest onderstreept het belang van zorgvuldige onderbouwing door de rechter in ontnemingszaken, vooral wanneer er afwijkingen zijn van door de verdediging naar voren gebrachte standpunten.