AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in het strafrecht
In deze zaak gaat het om de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking aan de verdachte, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld voor belaging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en vernieling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Het hof heeft daarnaast de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, die de mogelijkheid biedt om de verdachte na afloop van de TBS-maatregel onder toezicht te stellen. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie betoogd dat de opvatting dat deze maatregel alleen kan worden opgelegd indien een reclasseringsadvies dit adviseert, onjuist is. Het hof heeft geoordeeld dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel is voldaan, en dat de beslissing voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad heeft de conclusie van de advocaat-generaal gevolgd en het beroep verworpen, waarbij is vastgesteld dat de maatregel kan worden opgelegd zonder dat een reclasseringsadvies specifiek de oplegging adviseert. De zaak benadrukt de noodzaak van langdurig toezicht voor risicovolle delinquenten en de rol van de rechter bij het opleggen van dergelijke maatregelen.
Voetnoten
1.
2.Gewijzigd bij wet van 31 januari 2018,
3.Art. 38 Sr is per 1 juli 2018 toegevoegd aan art. 38z, eerste lid onder a Sr.
4.Van 1 januari 2018 tot 1 juli 2018 luidde dit artikelonderdeel, voor zover van belang: “van
5.
6.
7.Wet van 18 december 2019,
8.
9.Zie ook
10.
11.Bleichrodt en Vegter vragen zich daarom af “of ten tijde van de uitspraak wel voldoende ingeschat kan worden of de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen noopt tot de oplegging van de maatregel”; Zie F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter,
12.
13.
14.
15.Zie art. 6:6:23a lid 1 Sv.
16.
17.
18.Art. 6:6:23b lid 1 Sv.
19.
20.De artikelen 38m tot en met 38u Sr.
21.
22.Ook de verlenging van de maatregel is slechts mogelijk “indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de zelfstandige maatregel kan worden opgelegd of zolang dit noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen”. Zie Art. 6:6:23c lid 1 Sv.
23.
24.
25.
26.
27.Anders dan bijvoorbeeld bij de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (art. 38m lid 4 Sr), waarbij de wet inhoudt: “De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen”. Vgl. ook F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter,
28.Zie art. 6:6:23a, lid 1 in combinatie met art. 6:6:23c, lid 3 Sv.
29.
30.Uit de wetsgeschiedenis van art. 38z Sr blijkt dat de criteria voor oplegging, tenuitvoerlegging en verlenging van de maatregel als bedoeld in dit artikel deels zijn ontleend aan de ISD-maatregel (art. 38m t/m art. 38u Sr) en de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38v Sr. Zie
34.Zie Hofstee in: T&C Strafrecht, art. 38m Sr, aant. 5 (actueel t/m 1 juli 2020).
35.
37.Het hof doelt hier op de in zijn motivering van de terbeschikkingstelling aangehaalde rapportage Pro Justitia van 10 april 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog Moonen.