ECLI:NL:PHR:2021:20

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
20/03160
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03160
Zitting8 januari 2021
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak van
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Nederland
In deze Wvggz-zaak is een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel verleend. In cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank niet heeft beslist op basis van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene. In het licht van de verklaring van de behandelend psychiater ter zitting dat betrokkene “op dit moment geen GGZ-behandeling behoeft”, is volgens het cassatiemiddel onjuist of onbegrijpelijk dat de rechtbank toch de verzochte machtiging heeft verleend voor alle vormen van verplichte zorg die in de crisismaatregel waren bepaald.

1.Feiten en procesverloop

1.1
Op 13 augustus 2020 is ten aanzien van verzoeker tot cassatie (geb. 1982, hierna: betrokkene) een crisismaatregel genomen als bedoeld in art. 7:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). In zijn beschikking verwijst de burgemeester naar een eerder op die dag uitgebrachte medische verklaring van een onafhankelijke psychiater. In deze crisismaatregel heeft de burgemeester de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk geacht:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- opnemen in een accommodatie.
Met de uitvoering van deze crisismaatregel werd de Stichting GGZ Centraal belast.
1.2
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Gelderland ingekomen op 14 augustus 2020, heeft de officier van justitie verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de crisismaatregel (art. 7:7 Wvggz), voor dezelfde vormen van verplichte zorg als bepaald in de crisismaatregel.
1.3
Op 18 augustus 2020 heeft de rechtbank het verzoek behandeld door middel van beeldbellen, ter voorkoming van besmetting met het virus COVID-19 (zie rov. 2.1). Aldus zijn gehoord: betrokkene en zijn advocaat, en van de zijde van GGZ Centraal de behandelend psychiater en een arts in opleiding tot specialist.
1.4
Bij mondelinge uitspraak van 18 augustus 2020 [1] heeft de rechtbank de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor het tijdvak tot en met 1 september 2020. De machtiging werd verleend voor dezelfde vormen van verplichte zorg die door de burgemeester in de crisismaatregel waren bepaald.
1.5
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel en ernstige materiële schade. Volgens de rechtbank bestaat het ernstig vermoeden dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, te weten schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen (rov. 2.2 - 2.3). De rechtbank overwoog vervolgens:
“Bij betrokkene is zeer waarschijnlijk sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld, dat mogelijk voortkomt uit middelengebruik of uit een primair psychotische stoornis. Ten gevolge daarvan gelooft hij in zijn wanen. Zo denkt hij dat hij en zijn dochter beïnvloed worden door een tak van Defensie via ultrasoon geluid, waarmee zij hun hersenen beïnvloeden. Ook hoort hij stemmen en ervaart hij veel druk in zijn hoofd van waaruit hij gemakkelijk agressief kan worden. Recentelijk heeft betrokkene bedreigingen geuit naar zijn moeder waarin hij aangeeft dat zijn moeder, vader en broer dood moeten. Ook heeft hij doodsbedreigingen geuit aan het adres van zijn ex-partner. Betrokkene heeft ziektebesef noch -inzicht en weigert de voor hem noodzakelijk medicatie in te nemen. Hij is niet bereid de behandeling vrijwillig voort te zetten.” (rov. 2.4)
1.6
Na te hebben overwogen dat de in de crisismaatregel genoemde zorg noodzakelijk is om het nadeel af te wenden, dat betrokkene zich tegen deze zorg verzet en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde beoogde effect hebben, kwam de rechtbank tot de slotsom dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig is en naar verwachting effectief (rov. 2.5 - 2.6). Ten slotte overwoog de rechtbank:
“Ondanks het feit dat uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het psychotisch toestandsbeeld van betrokkene lijkt te zijn verbleekt, is de rechtbank van oordeel dat een voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van twee weken noodzakelijk is. In die periode dient, zoals [de] behandelend psychiater ter zitting als voornemen heeft vermeld, de behandelend psychiater een gesprek tussen betrokkene en zijn familie tot stand te brengen en mede op basis daarvan te beoordelen welke vorm van (psychische) hulpverlening verder noodzakelijk is.” (rov. 2.7)
1.7
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 18 augustus 2020. In cassatie is geen verweerschrift ingediend. [2]

2.Bespreking van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel houdt de klacht in dat de rechtbank door het verlenen van deze machtiging in strijd heeft gehandeld met de artikelen 5, lid 1 onder e, en 8 EVRM, en met de artikelen 2:1, 3:1 - 3:4, 7:1 en 7:7 - 7:8 Wvggz. Volgens de rechtsklacht heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat aan de wettelijke criteria is voldaan, omdat de rechtbank is uitgegaan van de situatie ten tijde van het nemen van de crisismaatregel door de burgemeester, in plaats van uit te gaan van de gezondheidstoestand van betrokkene op de dag van haar beslissing (toetsing
ex nunc). In elk geval is de bestreden beslissing volgens het cassatiemiddel onbegrijpelijk, nu niet blijkt dat betrokkene aan een psychische stoornis lijdt, noch dat het gedrag dat uit een dergelijke stoornis voortvloeit onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakt: volgens de behandelend psychiater behoefde betrokkene ten tijde van de zitting geen GGZ-behandeling. Eveneens onbegrijpelijk is (i) dat de rechtbank dezelfde vormen van verplichte zorg noodzakelijk heeft geacht als die, welke waren vermeld in de crisismaatregel, en (ii) dat er geen minder bezwarende alternatieven zouden zijn die hetzelfde beoogde effect hebben en evenredig en naar verwachting effectief zijn.
2.2
Bij de beoordeling van deze klachten kan het volgende tot uitgangpunt dienen. [3] Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 7:1 lid 1 Wvggz en art. 7:7 lid 1 Wvggz, volgt dat de rechter een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel slechts kan verlenen indien:
a. er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is;
b. een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend ernstig nadeel veroorzaakt;
c. met de voortzetting van de crisismaatregel dit ernstig nadeel kan worden weggenomen;
d. de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht; en
e. er verzet tegen zorg is als bedoeld in art. 1:4 Wvggz.
2.3
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, dient te worden beoordeeld welke vorm van verplichte zorg noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden (art. 7:7 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 7:2 lid 1, onder a, Wvggz). In art. 2:1 leden 2 en 3 Wvggz is voorgeschreven dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen en dat de proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de doelmatigheid en veiligheid van de verplichte zorg worden beoordeeld.
2.4
De rechter die een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel verleent, dient te motiveren dat voor de vormen van verplichte zorg waarvoor de machtiging wordt verleend, wordt voldaan aan de voorwaarde dat deze vormen van zorg noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden. Indien in de medische verklaring van de psychiater is vermeld dat een vorm van zorg waarvoor een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel wordt verzocht, noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden (art. 7:2 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz), kan de rechter volstaan met een verwijzing naar die medische verklaring. Indien echter de betrokkene bezwaar maakt tegen een bepaalde vorm van zorg, zal de rechter zijn beslissing op dat punt moeten motiveren. Zodanig bezwaar kan ertoe leiden dat de rechter de noodzakelijk geoordeelde zorg binnen een categorie van zorg zoals genoemd in art. 3:2 lid 2 Wvggz, nader specificeert of beperkt, in het bijzonder indien het gaat om de ruim geformuleerde categorie genoemd onder a van die bepaling.
2.5
Bij de beoordeling van de vraag of een maatregel krachtens de Wvggz moet worden getroffen en welke vormen van verplichte zorg mogen worden verleend, wordt uitgegaan van de actuele situatie ten tijde van de te nemen beslissing (beoordeling ‘
ex nunc’):
“(…) In het kader van een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel brengt een beoordeling ex nunc mee dat de gezondheidstoestand van de betrokkene op het moment van de beoordeling bepalend is voor het antwoord op de vraag welke vormen van zorg noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden. In dit verband is van belang dat de burgemeester bij het nemen van de crisismaatregel beoordeelt welke zorg als verplichte zorg aan de betrokkene mag worden geboden in de drie daaropvolgende dagen (art. 7:4 Wvggz). Een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft een langere geldigheidsduur, namelijk drie weken na dagtekening (art. 7:9 Wvggz). In dat tijdvak kunnen andere of meer vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn dan in de crisismaatregel waren vermeld. (…)” [4]
2.6
In de toelichting op het middel onder 1.3 wordt aangevoerd dat uit de verklaring van de behandelend psychiater ter zitting blijkt dat betrokkene
nietlijdt aan een psychische stoornis in de zin van de Wvggz (‘true mental disorder” in de zin van de rechtspraak van het EHRM over art. 5, lid 1 onder e, EVRM) [5] . Evenmin blijkt dat het gedrag van betrokkene dat uit die stoornis voortvloeit onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakt. De steller van het middel onderkent dat de rechtbank van oordeel is dat bij betrokkene zeer waarschijnlijk sprake is van een floride psychotisch toestandsbeeld, dat mogelijk voortkomt uit middelengebruik of uit een primaire psychotische stoornis (vgl. rov. 2.4). Volgens de toelichting op het middel heeft de rechtbank dat oordeel kennelijk ontleend aan de medische verklaring. Die medische verklaring is niet in een direct contact met betrokkene tot stand gekomen, maar bevat uitsluitend door de familie meegedeelde of in het medisch dossier gevonden informatie. Overigens is de verklaring van de behandelend psychiater ter zitting wél op de actuele toestand gebaseerd.
2.7
In rubriek 3.1 van de medische verklaring had de onafhankelijke psychiater vermeld dat hij betrokkene op 13 augustus 2020 om 16.00 uur heeft onderzocht. Betrokkene weigerde met de psychiater in gesprek te komen. In rubriek 3.d heeft de onafhankelijke psychiater de volgende diagnose gesteld: “Er is een floride psychotisch toestandsbeeld, welke voort kan komen ofwel vanuit middelengebruik ofwel vanuit een primair psychotische stoornis.” De psychiater heeft deze diagnose gerubriceerd onder “Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”.
2.8
De onafhankelijke psychiater heeft in rubriek 3.b de symptomen beschreven als volgt:
“1. Betrokkene is in het verleden bekend met psychotische ontregelingen na drugsgebruik.
2. Er is sprake van paranoïde wanen: betrokkene denkt beïnvloed te worden door een tak van defensie via ultrasoon geluid waarmee zij zijn hersenen beïnvloeden. Ook denkt hij dat dit met zijn dochter gebeurt.
3. Betrokkene hoort stemmen welke zijn omgeving niet hoort (akoestische hallucinaties).
4. Betrokkene ervaart veel druk in zijn hoofd van waaruit hij gemakkelijk agressief kan worden.”
2.9
Een ‘psychische stoornis’ of ‘
true mental disorder’ is iets anders dan het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit. Een psychose kan verschillende, van elkaar te onderscheiden fasen doorlopen. [6] Het stadium waarin symptomen zoals bijvoorbeeld wanen en hallicunaties duidelijk merkbaar zijn, wordt wel aangeduid als de bloeiende (‘floride’) fase van een psychose. De vaststelling of sprake is van een psychische stoornis vergt een daarop gericht onderzoek van de betrokkene door een medisch specialist. Bij een (machtiging tot voortzetting van een) crisismaatregel is niet vereist dat de diagnose met zekerheid door een medisch specialist is vastgesteld. Aangezien slechts beperkte tijd beschikbaar is om een diagnose te stellen, is voldoende dat “een ernstig vermoeden” bestaat dat betrokkene aan een psychische stoornis lijdt (zie art. 7:1, lid 1 onder b, in verbinding met art. 7:7 Wvggz). In zoverre wijkt het criterium voor een crisismaatregel af van dat voor een zorgmachtiging (zie art. 6:4 lid 1 in verbinding met art. 3:3 Wvggz).
2.1
Bij de vaststelling of aan deze maatstaf is voldaan let de rechter op de actuele toestand ten tijde van zijn beslissing. De beoordeling van een verzoek om een machtiging te verlenen tot voortzetting van de crisismaatregel vindt steeds plaats enkele dagen na het nemen van de crisismaatregel door de burgemeester. De rechter houdt ook rekening met de mogelijkheid dat de actuele toestand die hij waarneemt is beïnvloed door de verplichte zorg die op dat moment al is verleend. Zo kan bijvoorbeeld een ten tijde van de crisismaatregel bestaand psychotisch toestandsbeeld met alle symptomen van dien, ten tijde van de behandeling door de rechtbank gematigd zijn door de inmiddels aan de betrokkene toegediende medicatie of door het verschaffen van een veilige verblijfsomgeving in een accommodatie van de zorgaanbieder.
2.11
In deze zaak is een bijzonderheid dat de door de rechtbank gehoorde arts in opleiding tot specialist heeft verklaard dat men op de afdeling geen psychotisch gedrag ziet en dat het (door de onafhankelijke psychiater geconstateerde) gedrag waarschijnlijk is veroorzaakt door middelengebruik. De behandelend psychiater heeft ter zitting onder meer verklaard:
“Wij kennen betrokkene sinds vorige week. Daarvoor had hij contact met het FACT-team. In de periode 2017/2018 was betrokkene bekend met een waansysteem met achterdocht en middelengebruik. Daardoor kwam betrokkene in de problemen en zijn aan hem anti- psychotische medicijnen voorgeschreven.
Bij opname zei betrokkene gevaarlijke dingen. De collega’s van de crisisdienst zijn daardoor betrokken geraakt. Betrokkene had echter geen hulpvraag. Er is met betrokkene geen gesprek geweest. [De onafhankelijke psychiater] heeft op basis van de door de moeder verstrekte informatie een medische verklaring opgesteld. Daarnaast hebben wij onze informatie uit een e-mailbericht en video-opname van de familie gehaald. Betrokkene herkende zich niet in het bericht en de opname. Betrokkene wil graag met zijn familie in gesprek. (…) De familie zegt dat betrokkene stemmen hoort en dat hij in opdracht daarvan de familieleden moet vermoorden. Uit datgene wat de familie ons heeft aangereikt, zou je kunnen opmaken dat het gedrag van betrokkene ook past bij iemand die stemmen hoort. Ook het gevaar wordt daaruit duidelijk. Betrokkene had aan zijn sleutelbos ook een afgevijlde sleutel zitten, die hij als wapen had kunnen gebruiken. Volgens de familie zou betrokkene hebben gezegd: ik ga iets doen waarvoor ik 15 jaar cel krijg.
Vanmiddag hebben wij hem gesproken. Betrokkene is niet in de war en ontkent stemmen te horen. Hij ontkent ook agressief te zijn (geweest). Hij geeft aan dat hij met hetgeen hij tegen zijn familie heeft gezegd niets geks heeft bedoeld. Hij had ook geen plan. Uit niets blijkt dat betrokkene agressief of psychotisch is (geweest). Hij hoort geen stemmen. Wij hebben hier geen tekenen van psychotisch gedrag gezien. Dus op basis van zijn gedrag van de afgelopen dagen zien wij geen uiterlijke tekenen van een psychotische stoornis en ook niet van gevaar op de afdeling. De familie zegt dat er in hun richting wel iets acuut aan de hand is (geweest). Dat is het dilemma. Ik zou nader onderzoek willen doen. Betrokkene geeft namelijk aan terug naar huis te willen. Hij zegt zelf: “zand erover”.” [7]
2.12
De rechtbank had dus te maken met uiteenlopende informatie van de onafhankelijke psychiater en van de behandelend psychiater. In beginsel is het de taak van de feitenrechter om in zo’n geval uit de beschikbare informatie een keuze te maken. De omstandigheid dat de verklaring van de behandelend psychiater de meest recente was, doet hieraan niet af. Ook de omstandigheid dat de onafhankelijke psychiater betrokkene niet inhoudelijk heeft gesproken, omdat betrokkene weigerde om tijdens de beoordeling in gesprek te komen, maakt dit niet anders. Wat betreft de vraag of het ernstig vermoeden bestaat dat bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis, heeft de rechtbank zonder schending van de in het cassatiemiddel genoemde rechtsnormen het oordeel van de onafhankelijke psychiater kunnen overnemen.
2.13
Onbegrijpelijk is het oordeel van de rechtbank omtrent de aanwezigheid – ten tijde van haar beslissing − van een psychische stoornis van betrokkene niet. Uit de stellingname van de behandelend psychiater ter zitting heeft de rechtbank kunnen opmaken dat de behandelend psychiater weliswaar niet zelf een psychische stoornis bij betrokkene heeft waargenomen, maar dat de behandelend psychiater een psychische stoornis evenmin uitsluit. Op de vraag van de rechter of het gedrag van betrokkene met middelengebruik te maken heeft, heeft de behandelend psychiater geantwoord dat dit waarschijnlijk het geval is: “drugs kan een psychotisch toestandsbeeld oproepen”. Dat betrokkene, eenmaal in de accommodatie opgenomen, geen (voor anderen kenbare) tekenen van psychotisch gedrag heeft laten zien, wekt in het licht hiervan geen verbazing. Het kan ook zo zijn, zo schrijft de onafhankelijke psychiater in de medische verklaring, dat het door hem bij betrokkene aanwezig geoordeelde psychotische toestandsbeeld voortkomt vanuit een primair psychotische stoornis. De behandelend psychiater heeft ter zitting verklaard (i) dat hij wil uitzoeken of er wel of niet iets aan de hand is met betrokkene, (ii) dat een waansysteem met achterdocht, zoals dat in 2017 en 2018 bestond, blijft bestaan, en (iii) dat controle op middelengebruik in de thuissituatie nodig is. Wat betreft de vaststelling van de psychische stoornis faalt daarom ook de motiveringsklacht.
2.14
Met ‘onmiddellijk dreigend ernstig nadeel’ is bedoeld het ernstig nadeel dat te duchten is indien de verplichte zorg zou uitblijven. Op grond van hetgeen de onafhankelijke psychiater hierover heeft geschreven in de medische verklaring kon de rechtbank logisch tot haar oordeel komen dat ten tijde van haar beslissing (nog steeds) sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De klacht dat de rechtbank bij haar oordeel (in rov. 2.2 en 2.3) geen rekening heeft gehouden met de actuele situatie, zoals deze ter zitting is geschetst door de behandelend psychiater, gaat niet op. Hetgeen de behandelend psychiater en de arts in opleiding tot specialist ter zitting hebben verklaard noopte de rechtbank niet tot het maken van de gevolgtrekking dat ten tijde van de zitting geen sprake meer was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Dat zich gedurende het verblijf in de accommodatie geen ernstige situatie heeft voorgedaan, doet hieraan niet af; toen was betrokkene in een beschutte omgeving waar zorg beschikbaar is. De klachten, zoals toegelicht in het cassatierekest onder 1.1 – 1.4, stuiten hierop af.
Waren alle in de crisismaatregel bepaalde vormen van verplichte zorg ook ten tijde van de beslissing van de rechtbank nog noodzakelijk?
2.15
In de rubrieken 4.b - 4.c van de medische verklaring staat het volgende:
“b. Waaruit bestaat het (onmiddellijk dreigend) ernstig nadeel?
1. Er is gevaar dat betrokkene een poging zal doen om zijn familieleden van het leven te beroven.
2. Er is gevaar op agressie naar anderen.
c. Op grond van welke symptomen, gedragingen of feiten komt u tot uw oordeel?
1. Betrokkene heeft bedreigingen geuit naar moeder waarin hij aangeeft dat zijn moeder, vader en broer dood moeten.
2. Betrokkene heeft een mail verzonden aan zijn ex-partner waarin hij aangeeft dat hij een mogelijke oplossing heeft voor zijn probleem (…) wat ertoe zou leiden dat hij 15 jaar gevangenisstraf zou krijgen.
3. Betrokkene heeft in deze zelfde mail vermeld dat hij gemakkelijk geïrriteerd raakt en dan een woede-uitbarsting krijgt.”
2.16
De toelichting op het middel
onder 1.5neemt – terecht − tot uitgangspunt dat verplichte zorg slechts als uiterste middel kan worden overwogen en dat de proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de doelmatigheid en veiligheid van de verplichte zorg moeten worden beoordeeld. [8] Volgens de toelichting is, in het licht van de verklaring van de behandelend psychiater ter zitting dat betrokkene “op dit moment geen GGZ-behandeling behoeft”, onbegrijpelijk dat de rechtbank dezelfde vormen van verplichte zorg noodzakelijk heeft geacht die in de crisismaatregel waren vermeld. Met name acht betrokkene het onbegrijpelijk dat er volgens de rechtbank geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde beoogde effect hebben en evenredig en naar verwachting effectief zouden zijn (rov. 2.5 en 2.6). Volgens de toelichting
onder 1.6is onbegrijpelijk waarom alle vormen van verplichte zorg voor een periode van twee weken door de rechtbank noodzakelijk zijn geacht, “alleen om een groepsgesprek tot stand te brengen, waarna zou kunnen worden bezien welke vormen van (psychische) hulpverlening verder noodzakelijk zijn”. Dit zou niet te rijmen zijn met de overweging dat het psychotische toestandsbeeld van betrokkene lijkt te zijn ‘verbleekt’ (rov. 2.7).
2.17
Ik breng in herinnering dat onder de Wet Bopz een observatiemachtiging slechts toelaatbaar werd geacht “indien op grond van de overgelegde medische verklaring met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat de betrokkene aan een, in het kader van de observatie nader te onderzoeken, stoornis van de geestvermogens lijdt, en het ernstige vermoeden bestaat dat die stoornis hem gevaar doet veroorzaken”. [9] Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wvggz hebben de bewindspersonen – na het rapport van de commissie Hoekstra – in de tweede Nota van wijziging een poging ondernomen om, naast de crisismaatregel, in een nieuw hoofdstuk 7A een ‘observatiemaatregel’ te introduceren. [10] Na kritiek vanuit de Tweede Kamer is het desbetreffende voorstel nog aangepast, [11] maar tevergeefs: door aanvaarding van het amendement-Leijten c.s. is het voorgestelde hoofdstuk 7A vervallen. [12] Tegen deze achtergrond past een kritische houding van de rechter wanneer het gaat om opneming in een accommodatie in gevallen waarin bij de geraadpleegde deskundigen twijfel dan wel verschil van mening bestaat over de psychische stoornis of over de vraag of het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis tot ernstig nadeel leidt (art. 3:3 in verbinding met art. 6:4 Wvggz), respectievelijk over de vraag of een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis het onmiddellijk dreigende ernstig nadeel veroorzaakt (art. 7:1 Wvggz).
2.18
Ter zitting heeft de rechter dan ook aan de behandelend psychiater gevraagd wat hij van plan is. De psychiater heeft geantwoord dat hij wil uitzoeken of er wel of niet iets aan de hand is met betrokkene, dat daarop wellicht meer zicht komt door betrokkene te confronteren met zijn familie, dat betrokkene op dit moment geen GGZ-behandeling behoeft, doch dat een groepsgesprek om te bekijken of er onderliggende problematiek is (zoals de aanwezigheid van wanen die betrokkene richting familie wellicht niet kan maskeren) daarentegen wel van belang is. Op de vraag van de rechter heeft betrokkene geantwoord dat hij een dergelijk gesprek thuis wil voeren en niet in de kliniek.
2.19
Het betoog (in het cassatierekest onder 1.6) dat de rechtbank alle vormen van verplichte zorg en de daarmee gepaard gaande vrijheidsbeneming en inbreuken op de privacy en lichamelijke integriteit van betrokkene, voor de duur van twee weken noodzakelijk heeft geacht “alleen om een groepsgesprek tot stand te brengen”, mist mijns inziens feitelijke grondslag. In de eerste plaats is die interpretatie niet te rijmen met de aard van de zorg waarvoor de machtiging is verleend (waaronder verplichte medicatie en controlebevoegdheden). In de tweede plaats wordt in dit betoog miskend dat het door de behandelend psychiater voorgenomen groepsgesprek in de redenering van de rechtbank niet is bedoeld om vast te stellen of een psychische stoornis aanwezig is en of ten gevolge van die stoornis het gedrag van betrokkene ernstig nadeel veroorzaakt, maar om – gegeven die stoornis en het onmiddellijk dreigende ernstig nadeel − de meest geschikte wijze van behandelen te bepalen in een situatie waarin meerdere factoren (middelengebruik of een primaire psychose), al dan niet in combinatie, van betekenis kunnen zijn.
2.2
In haar beschikking heeft de rechtbank dit tot uitdrukking gebracht door in rov. 2.2 – 2.4 zonder voorbehoud vast te stellen dat sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en van het vereiste ernstig vermoeden dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, zoals aldaar omschreven. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is door de rechtbank dus niet verleend om te laten onderzoeken óf aan deze wettelijke vereisten voor zulk een machtiging wordt voldaan. Uit rov. 2.7 volgt dat de rechtbank de machtiging tot opneming in een accommodatie niet slechts beschouwt als een veiligheidsmaatregel ‘voor het geval dat …’, zoals het cassatierekest onder 1.7 veronderstelt. De rechtbank heeft zich aangesloten bij het voornemen van de behandelend psychiater om, indien de verzochte machtiging (mede strekkende tot opneming in een accommodatie) is verleend, deze periode te benutten om een groepsgesprek tussen betrokkene en zijn familieleden te beleggen.
2.21
In rov. 2.5 heeft de rechtbank getoetst aan het subsidiariteitsvereiste (“Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.”). In rov. 2.6 heeft de rechtbank de proportionaliteit en de doelmatigheid beoordeeld (“De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief.”). Daarmee voldoet de bestreden beschikking aan de wettelijke vereisten.

3.Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.

Voetnoten

1.De beslissing is schriftelijk uitgewerkt op 20 augustus 2020.
2.Het tijdvak waarvoor de bestreden machtiging is verleend, is inmiddels verstreken. Naar vaste rechtspraak sinds 2011 is die omstandigheid geen beletsel voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Zie voor vindplaatsen: ECLI:NL:PHR:2019:600, alinea 2.5.
3.Zie rov. 4.2.3 - 4.2.4 van HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, NJ 2020/347 m.nt. J. Legemaate, JGZ 2020/45 m.nt. W.J.A.M. Dijkers. Ook in het cassatierekest (onder 1.1) worden deze overwegingen van de Hoge Raad als uitgangspunt beschouwd.
4.HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017, NJ 2020/348 m.nt. J. Legemaate, JGZ 2020/46 m.nt. W.J.A.M. Dijkers, rov. 3.3.2.
5.Het onderdeel stelt het aldus dat van “
6.Zie nader hierover: Zorgstandaard psychose (2020), te raadplegen via ggzstandaarden.nl.
7.Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 augustus 2020, blz. 2. Vervolgens heeft ter zitting een betrekkelijk uitgebreide uitwisseling van vraag en antwoord plaatsgevonden; ik verwijs daarvoor naar het proces-verbaal blz. 3 – 5.
8.Vgl. art. 2:1 Wvggz.
9.HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1112, NJ 2007/132 m.nt. J. Legemaate (rov. 4.5).
10.Tweede Nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 23 – 24, toegelicht op blz. 98 – 100. Zie blz. 98: “De observatiemaatregel is bedoeld voor onderzoek, niet voor behandeling. Verplichte zorg anders dan strekkende tot opname in een accommodatie en onderzoek, mag dan ook niet worden toegepast in het kader van de observatiemaatregel.”
11.Vierde Nota van wijziging, Kamerstukken II 2016/17, 32 399, nr. 39, blz. 5 – 6.
12.Kamerstukken II 2016/17, 32 399, nr. 49, blz. 2.