“
Op te leggen maatregel
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging geboden is.
Het hof heeft kennis genomen van het multidisciplinair rapport omtrent de geestvermogens van verdachte, uitgebracht door [betrokkene 1] , psychiater, en [betrokkene 2] , GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC) van 4 augustus 2016.
Deze deskundigen concluderen op pagina 36 van voormeld rapport:
“Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een zeer ernstige persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis wordt vooral gekenmerkt door heftige dynamiek met anderen en is, afgaand op de verschijningsvorm, al vroeg in betrokkenes leven ontstaan. Betrokkene voldoet aan de DSM-criteria van zowel de narcistische persoonlijkheidsstoornis als de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens heeft betrokkene meerdere kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis. De combinatie narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis komt overeen met het concept psychopathie en is onder andere bekend als gecorreleerd met zeer hoog recidive gevaar. Psychopathie is bij betrokkene vastgesteld met de PCL-R, waarbij zijn score ook in vergelijking met de algemene PBC-populatie bijzonder hoog is.De ernstige persoonlijkheidsstoornis is de hoofddiagnose bij betrokkene. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een forensisch relevante beperking van de intelligentie."
De onderzoekers rapporteren omtrent het recidiverisico en de eventuele behandeling het navolgende:
(p. 37) “
Betrokkene heeft een overwaardig zelfbeeld van waaruit hij zich gerechtvaardigd voelt om anderen instrumenteel te gebruiken. Hij heeft een voortdurende en onverzadigbare behoefte aan externe bevestiging van dit overwaardige zelfbeeld. Dit leidt tot een voortdurende frustratie bij betrokkene. Hij voelt zich snel gekrenkt, waarop hij met razernij en wraakzucht reageert. Deze uitingen op krenkingen zijn veelal ongepland en sterk reactief bepaald.
Daarnaast zet betrokkene agressie ook instrumenteel in, vanuit dezelfde bepalende pathologische dynamiek. Betrokkene heeft hierbij nog enige controle in de keuze van een slachtoffer en in de inzet van instrumenteel gedrag. De persoonlijkheidspathologie is echter zo ernstig dat betrokkene weinig mogelijkheden heeft om buiten deze pathologie te reageren: betrokkene beschikt over weinig gedragsalternatieven.
Onderzoekers adviseren om betrokkene, gelet op de ernst van zijn pathologie en de sterk bepalende invloed hiervan op zijn handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten, als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
(p. 39)
Wanneer betrokkene onbehandeld terugkeert in de omstandigheden van voor zijn aanhouding, zal hij in de dynamiek met anderen frustratie ervaren in zijn voortdurende onverzadigbare behoefte van bevestiging van zijn overwaardige zelfbeeld en zal hij opnieuw tot instrumenteel ingezette, geplande agressie en tot impulsieve agressie komen, in reactie op krenkingen. Hij zal zich amper kunnen onttrekken aan deze dynamiek, zoals ook gebleken is tijdens de observatie. Hij heeft instrumenteel besef van waarden en normen maar handelt daar niet naar. Ook zijn emotionele instabiliteit, die deels voortvloeit uit de beschreven narcistische dynamiek, kan - onbehandeld - leiden tot recidive terwijl de gewetensfuncties dermate beperkt zijn dat er amper remmende werking vanuit gaat.
Daarbij bestaat het gevaar dat het geweld escaleert, ook omdat uit het milieuonderzoek gebleken is dat betrokkene zich bewapent met messen en een pistool. Dat tot op heden de escalatie beperkt is gebleven hangt vermoedelijk mede samen met hel feit dat de omgeving van betrokkene zich steeds — mede vanwege de enorme angst die betrokkene weet in te boezemen — in grote mate aan hem heeft aangepast. (...)
De kans op recidive wordt dan ook als zeer hoog ingeschat, op korte termijn, op basis van de klinische inschatting, de zeer uitgebreide delictgeschiedenis, het delictgerelateerd gedrag dat betrokkene tijdens de observatie in het PBC heeft getoond, en de uitkomst van de HCR-20, een risicotaxatie-instrument. Betrokkene heeft nauwelijks mogelijkheden niet te recidiveren.
(...)
(p.39)
Teneinde het hoge, pathologisch bepaalde recidivegevaar aanzienlijk te doen verminderen, dient er een behandeling plaats te vinden van betrokkenes persoonlijkheidsstoornis.
Een dergelijke behandeling zal langdurig, klinisch en van een hoog veiligheidsniveau dienen te zijn. De instelling waar betrokkene behandeld zal worden dient bestand te zijn tegen zijn ageergedrag, waaronder manipulatie, razernij en intimiderend gedrag.
Een voorwaardelijke behandeling is niet haalbaar, gelet op de ernst van de pathologie, het hoge recidivegevaar en het geheel ontbreken van motivatie voor een dergelijke behandeling. Onderzoekers adviseren tbs met verpleging van overheidswege.”
Gedurende de procedure in hoger beroep is verdachte opnieuw onderzocht. Op 21 augustus 2018 is door het PBC nogmaals een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Het onderzoek is verricht door [betrokkene 3] , psychiater en [betrokkene 4] , GZ-psychoIoog onder supervisie van [betrokkene 5] , GZ-psycholoog, allen verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum.
De onderzoekers rapporteren dat verdachte in aanzienlijke mate heeft meegewerkt aan het onderzoek, in groepsactiviteiten participeerde en in gesprek is gegaan met de groepsleiding. Verdachte heeft echter geweigerd deel te nemen aan testpsychologisch onderzoek, waaronder intelligentieonderzoek. In vergelijking met het PBC-onderzoek in 2016 konden meer referenten worden gesproken.
Deze deskundigen hebben in hun rapport van 21 augustus 2018 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
(p. 43)
“Op grond van de indruk die betrokkene maakt in de gesprekken aangevuld met testpsychologisch onderzoek in respectievelijk 2004 en 2014 concluderen ondergetekenden dat er intelligentieproblematiek aanwezig is. Werd betrokkenes intelligentie in 2004 met de WAISII nog bepaald op laaggemiddeld, in 2014 werd met de betrouwbaardere WAISIV geconcludeerd dat betrokkene scoort in het domein van de lichte zwakzinnigheid. Onder getekenden overwegen dat intelligentie niet alleen wordt vastgesteld door de resultaten van testonderzoek, maat ook op grond van praktisch en sociaalmaatschappelijk functioneren. In die domeinen valt op dat betrokkene oppervlakkige sociale gaven heeft, hij in staat is relaties aan te gaan, hulpvaardig kan zijn, en in het eerste contact een vrij goede indruk wekt; pas na verloop van tijd valt hij door de (sociale, relationele) mand. Het geheel overziend menen de onderzoekers dat betrokkene omschreven kan worden als een man met een lichtverstandelijke beperking. (...)
(p. 44)
Betrokkene voldoet aan de kenmerken van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis met daarbij narcistische trekken. Hij voldoet niet aan de volledige criteria van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Hij fantaseert en fabuleert, maakt zijn wereld tegenover anderen groot, maar hij is niet heel snel krenkbaar. Daarnaast bestaat ook borderline-dynamiek alsmede enkele afhankelijke persoonlijkheidstrekken bij betrokkene. Bovenal zien ondergetekenden betrokkenes lichtverstandelijke beperking binnen deze antisociale, narcistische, borderline en afhankelijke dynamiek doorschemeren. Deze kenmerken komen in duidelijke mate naar voren binnen een relationele context van enige omvang en duur. In betrokkenes perceptie doet hij als het ware diepte-investeringen, en wel door zich naar zijn partner initieel dienstbaar op te stellen en haar problemen te helpen oplossen, onder andere door geld en goederen ter beschikking te stellen. Betrokkene heeft dan zelfs prosociale gedachten ter beschikking. (...)
Ondergetekenden menen dat hij in de relatie snel wordt overvraagd en dat hij vanwege zijn beperkingen daarop slecht zicht heeft. In tijden van stress kan hij dan overgaan tot dreigende en handelende agressie. Zijn impulsieve agressie zien ondergetekenden als onderdeel van zijn antisociale-persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken (uiteraard tegen de achtergrond van zijn lichtverstandelijke beperking); hij wordt daarin minder dan anderen daarin geremd aangezien zijn geweten gebrekkig is en zijn empathische vermogens minder goed zijn ontwikkeld. (...)
(p. 45)
Betrokkene voldoet volgens de PCL-R niet aan psychopathie volgens het concept van Hare. Wel valt hij binnen de lagere categorie ‘kenmerken van psychopathie', soms ook wel ‘lichte psychopathie’ genoemd. Ondergetekenden concluderen dat hij hiermee aanzienlijk lager scoort dan in het PBC-onderzoek 2016. Het verschil valt in de visie van ondergetekenden te verklaren door het gegeven dat betrokkene thans heeft meegewerkt aan het onderzoek, waardoor zijn verhaal is bekomen en zowel de inhoud van als zijn gedrag tijdens de gesprekken kan worden meegewogen. Verder zijn meer referenten gesproken. Tevens hebben ondergetekenden betrokkenes lichtverstandelijke beperking verdisconteerd in de scoring van de verschillende PCL-R-items, waardoor een drukkend effect is ontstaan op de eindscore. In klinische zin accordeert die score met het beeld dat ondergetekenden van betrokkene hebben. (...)
Betrokkenes lichtverstandelijke beperking en zijn persoonlijkheidsstoornis gelden als gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze gebrekkige ontwikkeling was aanwezig in de periode van de ten laste gelegde feiten.
Zoals beschreven lijkt betrokkene aanvankelijk veel te investeren in een relatie. In uiterlijke zin gebeurt dit door het verrichten van werkzaamheden, meehelpen in het vinden van uitwegen in de problemen, en verder biedt hij hulp door leveren van geld en goederen. Ondergetekenden hebben minder zicht op betrokkenes emotionele investering en welke teleurstellingen en verdriet hij mogelijk ervaart als de relatie onder druk komt te staan c.q. eindigt. Het vermoeden is dat hij wel degelijk ook ‘emotionele stortingen’ in de relatie doet, maar hierover is tijdens dit onderzoek geen goed gesprek mogelijk gebleken.
Wat opvalt is dat betrokkene in stressvolle omstandigheden waarbij de relatie wankelt dan wel ten einde komt woedend wordt en overgaat lot bedreigingen en handelende agressie. Hierin zien ondergetekenden een dynamiek die voortvloeit vanuit de combinatie van betrokkenes lichtverstandelijke beperking en zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Zijn teleurstelling wordt omgezet in woede en hij komt snel tot de eis tot ‘terugbetaling’ van zijn voornoemde stortingen.
Ondergetekenden beschouwen vanwege de veronderstelde achterliggende dynamiek alle ten laste gelegde feiten als één feitencomplex.
Als de relatie problematisch wordt en uiteindelijk ten einde komt, gaat het bij betrokkene al snel om het terugeisen van geld en goederen, waarbij te hypothetiseren valt dat de scherpte waarmee hij zijn eisen stelt en vormgeeft een reflectie vormt van de emotionele teleurstelling dat de relatie, waarin hij naar zijn beleving veel heeft geïnvesteerd, dreigt ten einde te komen c.q. daadwerkelijk over is. Hierbij laat betrokkene zien te beschikken over een beperkt gedragsrepertoire van intimidatie, fantasievolle in wezen impliciet dreigende verhalen over personen die hem wel even zullen helpen in het oplossen van problemen, maar ook over dreigementen met geweld, alsmede daadwerkelijk handelende agressie (indien bewezen). Ondergetekenden menen dat betrokkene wel in enige mate in staat is gedragsalternatieven aan te wenden (bijvoorbeeld weg te gaan), maar dat hij vanwege de kern zijn problematiek snel getriggerd wordt in agressiviteit, die bovenal van dreigende aard is.
Op grond van hun voornoemde overwegingen aangaande de dynamiek voortvloeiend vanuit de combinatie van betrokkenes lichtverstandelijke beperking en zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, menen ondergetekenden dat betrokkenes beperkingen in een zodanig sterke mate hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) dat zij Uw College adviseren hem deze in verminderde mate toe te rekenen.”
Ten aanzien van het recidiverisico rapporteren de onderzoekers in 2018 het navolgende:
(p. 47)
Uit deze instrumenten (hof: risicotaxatie-instrumenten) kan worden afgeleid dat betrokkene in een onbegeleide situatie een verhoogd risico zal vertonen voor handelend agressief gedrag. (...) Vermoedelijk zal het gevaar actueel worden als een relatie weer onder druk staat dan wel afloopt (en betrokkene ‘openstaande rekeningen vereffent’). Verder valt escalatiegevaar (in de zin van levensbedreigende situaties) niet te verwachten. Geweldsthemata uiten zich verder bij betrokkene naast geweldpleging (indien bewezen) bovenal in ernstige verbale bedreigingen.
Volgens de zogenoemde stalkersprofielen voldoet betrokkene aan het profiel van de ‘afgewezen stalker’. Er is sprake van volharding over een periode die langer is dan zes maanden. Er heeft geen vrijwillig non-contact van significante duur plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat hij geen toenadering zal zoeken na ommekomst van zijn detentie. Ondergetekenden zien wel dat hij haar (hof: [benadeelde] ) juridisch zal blijven volgen, immers, hij heeft volgens zijn zeggen via zijn advocaat beslag laten leggen op haar kindsdeel van de erfenis van haar overleden vader.
De overwegen dat in nieuwe relaties dezelfde dynamiek kan optreden, waarbij overigens wel te hypothetiseren valt dat ernst en omvang van de eventuele gewelddadige handelingen of bedreigingen kunnen mitigeren in verband met de huidige consequenties die betrokkene thans ondervindt vanwege de thans ten laste gelegde feiten. Het gevaar zal zich hoogstwaarschijnlijk niet direct manifesteren, van acuut gevaar lijkt geen sprake. Dat zal pas actueel worden als een (affectieve) relatie waarin betrokkene heeft ‘geïnvesteerd' ten einde dreigt te raken c.q. komt.
De onderzoekers concluderen vervolgens dat op grond van hun analyse van de doorwerking van betrokkenes gebrekkige ontwikkeling in de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en het omschreven herhalingsrisico voortvloeiend uit zijn psychopathologie, een langdurige begeleiding in forensisch kader geïndiceerd is, waarbij het vooral zou moeten gaan om toezicht op betrokkenes handelen in combinatie met een steunend-structurerende benadering ter voorkoming dat verdachte, die door zijn persoonlijkheid zich zo opstelt dat hij snel wordt overschat, vastloopt in het dagelijks leven. De onderzoekers achten een gedwongen begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met een zo groot mogelijke looptijd afdoende garantie en achten derhalve een behandeling of begeleiding in een tbs-kader niet aan de orde.