ECLI:NL:PHR:2021:1078

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
20/03767
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van een arrest wegens onvolledige aantekening mondeling arrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieprocedure. De zaak betreft een verdachte die op 4 mei 2018 te Den Helder is beboet voor te hard rijden, in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De verdachte was eerder door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een geldboete van € 450,00, subsidiair negen dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de aantekening van het mondeling arrest van het hof niet voldeed aan de wettelijke eisen zoals gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis. De aantekening bevatte niet alle noodzakelijke gegevens, zoals de inhoud van de tenlastelegging en de bewijsvoering. Hierdoor was het arrest niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. De Hoge Raad heeft het middel van de verdachte gegrond verklaard en heeft de bestreden uitspraak vernietigd, met terugwijzing naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte aantekening van mondelinge arresten en de gevolgen van het niet voldoen aan de wettelijke vereisten.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/03767
Zitting5 oktober 2021

CONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 12 november 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens “overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990” veroordeeld tot een geldboete van € 450,00, subsidiair negen dagen hechtenis. Voorts is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/03766. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft volstaan met het opmaken van een stempelarrest, althans dat ’s hofs aantekening van het mondelinge arrest niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet, waardoor het bestreden arrest niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Art. 425, derde lid, Sv houdt in:
“Het arrest wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen:
a. indien de enkelvoudige kamer dit ambtshalve, op vordering van de advocaat-generaal of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman, bij de uitspraak bepaalt;
b. indien het openbaar ministerie, de verdachte of zijn raadsman, dan wel de benadeelde partij uiterlijk drie maanden na de uitspraak daartoe een vordering indient of het verzoek doet;
c. indien een gewoon rechtsmiddel tegen het arrest wordt aangewend;
d. indien het arrest bij verstek is gewezen en de dagvaarding niet in persoon is betekend en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte bekend was, terwijl op de terechtzitting getuigen of deskundigen zijn gehoord dan wel de benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd.”
6. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘aantekening mondeling arrest’ van 12 november 2020. Een dergelijke aantekening dient op grond van art. 425, derde lid onder c, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de ‘Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996’ (
Stcrt. 1996, 197; hierna verder: de Regeling). [1]
7. Art. 3 van de Regeling luidt:
“De aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in artikel 426d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de navolgende gegevens te bevatten:
a. beslissing omtrent nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg/de onbevoegdheid van de enkelvoudige kamer tot kennisneming van het (de) telastegelegde feit(en)/de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep/schorsing van de vervolging;
b. beslissing omtrent het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld (gehele of gedeeltelijke bevestiging/gehele of gedeeltelijke vernietiging);
c. inhoud van de telastlegging (verwijzing naar de dagvaarding in eerste aanleg is toegelaten, met vermelding van nadere opgave ter terechtzitting);
d. inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt);
e. de bewezenverklaring (verwijzing naar onder c, met aanduiding van de eventuele beperking of uitlegging, is toegelaten);
f. de kwalificatie van het strafbare feit dat het bewezenverklaarde oplevert;
g. de wettelijke voorschriften die zijn toegepast;
h. beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte(n) en het (de) feit(en), eventueel met de gronden daarvoor;
i. ontslag van rechtsvervolging met de gronden daarvoor;
j. opgelegde straf(fen) of maatregel(en) met vermelding van de bijzondere redenen die de straf(fen) hebben bepaald of tot de maatregel(en) hebben geleid. Verder in de voorkomende gevallen opgave van de strafmotiveringseisen, genoemd in art. 359, vierde, zesde, zevende en achtste lid, Sv;
k. overige/bijkomende beslissingen, eventueel met de gronden daarvoor.”
8. De aantekening mondeling arrest houdt het volgende in:

VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 12 november 2020 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar van 4 september 2019 in de zaak tegen de verdachte:
[…]
Kwalificatie van het bewezenverklaardeHet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.Toepasselijke wettelijke voorschriftenDe artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Gepleegd op 4 mei 2018 te Den Helder.
BESLISSINGHet hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. onder CJIB nummer 2132542003257487.
Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagenhechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
[…]”
9. De aantekening mondeling arrest bevat niet de in art. 3 van de Regeling onder a, c, d, e en h genoemde gegevens en slechts voor een deel de onder j genoemde gegevens.
10. Het middel slaagt.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Zie HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2922, HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:866 en HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:540.