ECLI:NL:HR:2018:540

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
16/02738
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens gebrek aan beslissing op vordering benadeelde partij en onvolledige strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van diefstal, waarbij hij samen met zijn toenmalige partner speelgoed uit een winkel had weggenomen. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van dertig uren, maar de aantekening van het mondelinge arrest bevatte geen strafmotivering, zoals vereist door de wet. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had voldaan aan de eisen van artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de aantekening van een mondeling arrest de bijzondere redenen voor de opgelegde straf moet vermelden.

Daarnaast was er een benadeelde partij die zich in het strafgeding had gevoegd, maar het Hof had geen beslissing genomen op de vordering van deze benadeelde partij. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof, ingevolge de artikelen 335 en 361, vierde lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, verplicht was om een met redenen omklede beslissing te nemen over de vordering van de benadeelde partij.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover deze geen beslissing bevatte op de vordering van de benadeelde partij en wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de zaak op het bestaande hoger beroep.

Uitspraak

10 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/02738
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 mei 2016, nummer 21/002623-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat 's Hofs aantekening van het mondelinge arrest ten onrechte niet de bijzondere redenen vermeldt die de door het Hof opgelegde straffen hebben bepaald.
2.2.1.
De enkelvoudige kamer van het Hof heeft het arrest aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2016.
2.2.2.
De aantekening van het mondelinge arrest houdt ten aanzien van de strafoplegging het volgende in:
"Opgelegde straf en vermelding van de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht."
2.3.1.
De aantekening van een mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van een hof dient ingevolge art. 425, derde lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197, hierna: de Regeling).
2.3.2.
Art. 3 van de Regeling houdt onder j in dat de aantekening de navolgende gegevens dient te bevatten:
"opgelegde straf(fen) of maatregel(en) met vermelding van de bijzondere redenen die de straf(fen) hebben bepaald of tot de maatregel(en) hebben geleid. Verder in de voorkomende gevallen opgave van de strafmotiveringseisen, genoemd in art. 359, vierde, zesde, zevende en achtste lid, Sv."
2.4.
Het middel klaagt terecht dat 's Hofs aantekening van het mondelinge arrest voormelde bijzondere redenen niet vermeldt.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Blijkens de stukken van het geding heeft [A] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een "wensenformulier", dat blijkens een daarop geplaatste stempel op 16 september 2015 - dus voor de eerste terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2016 - bij het Parket van het Hof is ingekomen. Dit schrijven houdt in dat de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering wenst te handhaven.
De bestreden uitspraak bevat geen beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen. De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom ook in zoverre niet in stand blijven.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij alsmede wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 april 2018.