Conclusie
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 4 november 2016 te Amsterdam, en/of in (een) (andere) plaats(en) in Nederland, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;”
Vrijspraak feit 2
Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie [...] in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren, of anderszins ter beschikking te stellen, te beproeven of te verhandelen.”
de aanvrager of, indien deze een bedrijf uitoefent, de beheerder, niet voldoet aan de door Onze Minister vastgestelde eisen met betrekking tot leeftijd, zedelijk gedrag en vakbekwaamheid”.
degene die onmiddellijk leiding geeft aan de uitoefening van een bedrijf, waarin wapens en munitie worden vervaardigd, getransformeerd, uitgewisseld, verhuurd of anderszins ter beschikking gesteld, hersteld, beproefd of verhandeld”.
Stb. 1986, 41) is op 1 september 1989 in werking getreden. Toentertijd luidde art. 9, eerste lid, (oud) WWM als volgt:
Trb. 1971, 41) op de achtergrond een rol, zoals ook blijkt uit de parlementaire geschiedenis. De memorie van toelichting bij deze eerste versie van de Wet wapens en munitie houdt namelijk, voor zover hier van belang, het volgende in:
I. ALGEMEEN[…]
§ 3. Beantwoording vragen[…]
Stb. 1995, 579). Daarover bevat de memorie van toelichting, voor zover hier van belang, het volgende:
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I[…]
Onderdeel H1. Wapenhandelaren oefenen per definitie geen beroep uit, maar een bedrijf. De verwijzing naar beroepsuitoefening in het eerste lid kan daarom vervallen. [...].” [5]
ruimeuitleg met zich brengt “zodat ook natuurlijke personen wier activiteiten (mede) bestaan uit professionele en/of commerciële wapenhandel, binnen de reikwijdte van het verbod van artikel 9, eerste lid, WWM vallen”.
Artikel 4, derde lid, (oud) Wapenrichtlijn“3. Iedere lidstaat stelt het als wapenhandelaar op zijn grondgebied werkzaam zijn afhankelijk van een machtiging op grond van ten minste een controle van de persoonlijke en beroepsintegriteit, en de bekwaamheid van de wapenhandelaar. Wanneer het een rechtspersoon betreft, is de controle gericht op de persoon die het bedrijf leidt.”
Artikel 16 Wapenrichtlijn“De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te verzekeren. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.”
wapenhandelarenonder de werking van dit artikel te plaatsen. Volgens de tijdens de tenlastegelegde gedragingen geldende (en bij Richtlijn 2008/51/EG gewijzigde) bepalingen van de Wapenrichtlijn, wordt onder de wapenhandelaar zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon verstaan wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat uit het vervaardigen, verhandelen, uitwisselen, verhuren, repareren of ombouwen van vuurwapens, onderdelen en munitie. Bovendien heeft de wetgever naar aanleiding van de wijziging van deze definitie door Richtlijn 2008/51/EG – bestaande uit de vervanging van de zinsnede “wiens beroepswerkzaamheden geheel of ten dele bestaan uit’ door ‘wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat uit” – uitdrukkelijk geoordeeld dat deze wijziging geen implementatie behoeft omdat dit “volgt uit art. 1, onderdeel 5°, en art. 9, eerste lid, WWM”. [9]
hij in de periode van 3 november 2016 tot en met 4 november 2016 te Amsterdam en te Rotterdam,
Bewijsoverweging feit 1
I. Standpunt met betrekking tot verweren bewijsuitsluiting OVC’s, Tappen, onderzoeken aan telefoon, doorzoeking voertuig; en bespreking feit 1 standpunt pleitnotities in 1e aanlegTerzake van feit 1 neemt de verdediging integraal over het standpunt in 1e aanleg van mr. Van Gaalen. Volledigheidshalve worden deze pagina’s aan de pleitnotities gehecht. Zie pagina 1 t/m 5 en 5 t/m 8.
[…]
Pleitaantekeningen van mr. M.L. van Gaalen
[…]
Ten aanzien van de granaat kan worden vastgesteld dat deze tijdens een doorzoeking in de woning in [woonplaats] is aangetroffen achter een lade in een keukenblok.
Ik stel vast dat er geen bewijs is dat cliënt wetenschap had van de aanwezigheid van die granaat in dat keukenblok. Er is geen enkele onderzoeksbevinding waaruit blijkt dat cliënt op enig moment over een granaat spreekt, er is geen forensisch bewijs dat hem hieraan koppelt en er zijn in die ruimte achter die lade geen andere spullen aangetroffen op basis waarvan zou kunnen worden gesteld dat die ruimte door cliënt als een bewaarplaats wordt gebruikt. En bovendien is die ruimte niet zonder meer zichtbaar en op basis hiervan kan derhalve ook niet worden geconcludeerd dat hel redelijkerwijs aannemelijk is dat cliënt op de hoogte had moeten zijn van de aanwezigheid van die granaat. Het is bovendien onaannemelijk dat cliënt bij het betrekken van die woning de ruimte achter de lade zal hebben geïnspecteerd.
[…]
2. Aanvullende pleitnotities in hoger beroep met betrekking tot feit 1.Handgranaat van categorie II; verklaring verdachte t.a.v. Feit 1; proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11.07.2017, pagina 2.[verdachte] heeft ter terechtzitting in 1e aanleg het navolgende verklaard over de handgranaat (zie proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11.07.2017);
Verdachte verklaart op vragen, zakelijk weergegeven:
Feit 1Het klopt dat ik de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] huurde. Ik wist niet dat er een handgranaat in de woning lag. Er waren meerdere mensen in het bezit van de sleutel van de woning, waaronder de makelaar en het meisje waarmee ik de woning huurde, genaamd [betrokkene 2] . Volgens mij had de eigenaar – [betrokkene 3] – ook een sleutel. Zij kwamen regelmatig in de woning. Ik woonde daar niet. Ik heb een paar keer in de woning verbleven, net als [betrokkene 2] . De voorzitter vraagt mij of ik, na de verbouwing van de woning, de eerste huurder was. Dat weet ik niet.
De officier van justitie vraagt mij wie er wel woonde. Niemand. De officier van justitie vraagt mij naar de trainingspakken. De trainingspakken lagen in de woning, omdat ik daar een paar keer ben geweest. Ik weet niet meer precies wanneer dat was.
Bron afbeelding: Proces-verbaal terechtzitting d.d. 11.07.2017, pagina 2.
Opmerking verdediging: [verdachte] was nog niet woonachtig in de woning dat is voldoende aannemelijk geworden. [verdachte] immers woonde in [plaats] . Dat blijkt uit de enkelbandgegevens. Nu vaststaat dat [verdachte] nog niet de bewoner was kan op basis van het arrest van de Hoge Raad, en in het bijzonder de conclusie van de advocaat-generaal mr. Knigge (ECLI:NL:PHR:2016:683) niet gezegd worden dat de handgranaat in de beheersmacht verkeerde van cliënt. Voorts hadden andere personen toegang tot de woning. [verdachte] had derhalve geen wetenschap van de handgranaat, vrijspraak dient te volgen.”
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.” [16]
Bewijsoverweging feit 4
Bespreking feit 4:
Pleitnotities in 1e aanlegZoals reeds in de pleitnotitie in eerste aanleg is weergegeven op pagina 12, 13 en 14 betwist cliënt dat zijn vermogen per november 2015 nihil is. Volledigheidshalve scan in ik in pagina 12,13 en 14.
Cliënt zou geld hebben uitgegeven dat uit enig misdrijf afkomstig is, en de tenlastelegging spitst die verdenking toe op uitgegeven geldbedragen ter zake huurauto's, een vakantie in Spanje, op de Mercedes A200 en op een tweetal bromfietsen.
Daarbij is dat stuk te beschouwen als een ander geschrift in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de inhoud van bet gesprek grootspraak is. De conclusie is dat dit stuk niet het bewijs kan opleveren van de onderbouwing van uitgaven van cliënt gedurende zijn verblijf op Ibiza.
1. Kent u [verdachte] ?
2. Kunt u bevestigen dat u betrokken bent bij de verkoop van een Audi A1?
3. Als ik als prijs noem 14.300 euro kunt u dat bevestigen als de verkoopprijs?
4. Weet u nog in welk jaar de auto verkocht is?; Kan dat 2013/2014 zijn?
NJ2019/298, m.nt. Rozemond als volgt samengevat:
Het derde namens de verdachte voorgestelde middel
Oplegging van straffen