Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
Bij het passeren van de afrit Weesp zag [verbalisant 1] dat de bestuurster van de auto met haar arm gebaren maakte om hem duidelijk te maken dat hij moest inhalen. Naar zijn zeggen uit tactische overwegingen is [verbalisant 1] achter de auto blijven rijden. Nadat de auto op de Diemerpolderweg tot stilstand kwam en de ’ bestuurster door hem uit het voertuig was gehaald, hoorde hij haar meteen schreeuwen: “Ze gaat dood! Ze is ernstig ziek!”. [verbalisant 1] zag dat de bestuurster, [verdachte] , wees naar de vrouw die rechts voorin de auto zat, [medeverdachte 4] , en hoorde deze vrouw hard schreeuwen, kennelijk met de bedoeling duidelijk te maken dat ze pijn had. [verbalisant 1] hoorde dat de bestuurster vervolgens zei: “We waren op weg naar het ziekenhuis! Mijn tante gaat dood!”. Rechts achterin de auto zat [medeverdachte 3] , midden achterin [medeverdachte 1] en links achterin [betrokkene 1] . De bestuurster zei vervolgens: “Ze is ziek! Er moet snel een ambulance komen!”. Het ambulancepersoneel dat ongeveer 10 minuten later ter plaatse kwam, concludeerde dat er hooguit sprake was van hyperventilatie en dat [medeverdachte 4] zich aanstelde en niet naar een ziekenhuis vervoerd hoefde te worden. Omstreeks 19:30 uur heeft [verbalisant 1] de sleutels uit het contactslot van de auto gehaald. [5]
verongelukken, terwijl het de aanmerkelijke kans op
de dood/zwaar lichamelijk letselhad moeten vaststellen.
NJ2019/103, m.nt. Wolswijk laten weten, “geen wezenlijke andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking is gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans".” In dat arrest van 29 mei 2018 benadrukt de Hoge Raad dat hij “geen algemene regels [kan] geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken”.
NJ2019/103, m.nt. Wolswijk ten aanzien van de bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans het volgende overwogen:
exactelocatie van de motorrijder en de auto, doet niet af aan het oordeel van het hof dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood en het zwaar lichamelijk letsel.
i) de bestuurster – de verdachte – van de auto het voertuig heeft onttrokken aan de controle, terwijl
ii) nagenoeg op hetzelfde moment door de personen op de achterbank de kluis uit de auto is geduwd en
iii) na het tot stilstand brengen van de auto door de bestuurster – de verdachte – en haar bijrijdster is geveinsd dat sprake was van een medische noodsituatie waarmee zij kennelijk, evenals de andere, zich aan- en uitkledende vrouwen in de auto, beoogden de aandacht af te leiden van het verder lozen van de buit via het rechter achterportier in een daarnaast gelegen put.
NJ2016/420 waarin de annotator in de onderdelen 2 en 5 het volgende over het gezamenlijke doel schrijft: