Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd beschuldigd van schuldheling van een telefoon en gekwalificeerde diefstal in een woning. De Hoge Raad behandelt de middelen van cassatie die door de verdachte zijn ingediend. De advocaat van de verdachte, W. Römelingh, heeft schriftelijk middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep op 23 januari 2018.
Het arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.