ECLI:NL:HR:2018:1767

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
16/06069
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van een aanhangwagen met betrekking tot familiair verschoningsrecht en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een aanhangwagen en andere goederen op 31 oktober 2015 in Borculo. De verdachte en haar broer werden kort na de diefstal aangetroffen met de aanhangwagen, die toebehoorde aan [betrokkene 1]. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten met betrekking tot het voorhanden hebben van gestolen goederen en de mogelijkheid om het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte in de bewijsvoering te betrekken. Het Hof oordeelde dat de verdachte en haar mededader zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake was van medeplegen van diefstal. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. De opvatting dat de enkele omstandigheid dat de verdachte een persoon is als bedoeld in art. 217 Sv, eraan in de weg staat dat de rechter het uitblijven van een aannemelijke verklaring in zijn overwegingen betrekt, wordt verworpen. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

25 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/06069
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2016, nummer 21/000328-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte het feit "tezamen en in vereniging met een ander" heeft begaan.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 31 oktober 2015 te Borculo, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen en een springkussen en een opblaasapparaat en/of een of meerdere dekzeil(en) en/of een of meerdere parasolvoet(en) en een haspel, toebehorend aan [betrokkene 1] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 5-6 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2015530723) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 1] :
Bij mijn woning aan de [a-straat 1] te Borculo stond afgelopen nacht een aanhangwagen op de oprit van de woning. De aanhangwagen stond gekoppeld achter mijn bedrijfsauto en stond strak tegen een schutting aan. Ik heb nog gezien dat de aanhangwagen afgelopen nacht, zaterdag 31 oktober 2015 omstreeks 01:00 uur, op de oprit stond. Ik ben op de bank in slaap gevallen afgelopen nacht en heb niets bijzonders gehoord. Ik werd vanmorgen omstreeks 08:00 uur wakker en toen zag ik dat de aanhangwagen was weggenomen, inclusief inhoud.
In de aanhangwagen lagen een springkussen, een opblaasapparaat, wat dekzeilen en enkele parasolvoeten. Ik kan de aanhangwagen als volgt omschrijven: grijs van kleur, smerig, enkelassig, voorzien van een huif, afmeting 300 bij 120 centimeter. De aanhangwagen was niet voorzien van een kentekenplaat. Opvallend aan deze aanhangwagen is dat aan de binnenzijde van het dak diverse kunststof schrootjes zaten. Deze zaten daar zodat het dak niet door kon buigen. Op het zeil bij het reservewiel bij de dissel zit een bobbel. Dit komt omdat het zeil daar niet helemaal goed achter past. De verlichting van een van de achterkanten deed het niet.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
U toont mij de aanhangwagen die door de politie afgelopen nacht is aangetroffen. Ik herken deze aanhangwagen als zijnde mijn eigendom.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 12-14 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015530631) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland:
Op zaterdag 31 oktober 2015 omstreeks 04:45 uur stond ik met mijn collega [verbalisant 3] met een opvallend dienstvoertuig op de parallelweg die naast de Ruurloseweg, N315, ligt. Het was die nacht erg mistig en donker. Vanuit de richting Ruurlo kwam een personenauto met aanhangwagen gereden. Deze reed in de richting van Borculo. Terwijl het voertuig ons passeerde viel het mij onmiddellijk op dat de aanhangwagen geen verlichting voerde. Ik hoorde dat mijn collega hetzelfde bemerkte en dat zei. Wij besloten om ten aanzien van het betreffende voertuig en aanhangwagen ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 een verkeerscontrole uit te voeren.
Ik zag dat de personenauto een Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB] betrof. Op de aanhangwagen zat een witte kentekenplaat met kenteken [AA-00-BB] . Terwijl wij achter het voertuig reden, heb ik het kenteken bevraagd in de politie-informatiesystemen. Ik zag dat de tenaamgestelde van het kenteken uit Deventer kwam. Nadat wij de bestuurder een stopteken hadden gegeven, ben ik uitgestapt en heb ik de bestuurder benaderd. Gezien het tijdstip en de woonplaats van de tenaamgestelde vroeg ik de bestuurder waar hij zo laat nog vandaan kwam. De bestuurder zei dat hij daarop geen antwoord wenste te geven. Desgevraagd toonde de bestuurder mij zijn rijbewijs. Ik zag dat de bestuurder betrof:
[medeverdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
Wonende te: [woonplaats] .
Ik zag en hoorde dat de vrouwelijke passagier en verdachte [verdachte] samen probeerden om de verlichting te repareren. Ik hoorde dat zij niet het juiste gereedschap hadden om dit uit te voeren. Daarop heb ik besloten om, voor onderzoek en in het kader van de verkeersveiligheid, de aanhangwagen uit het verkeer te nemen. We hebben de aanhangwagen ter plaatse afgekoppeld en naar het politiebureau in Borculo gebracht.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 15-17 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015530631) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 3] , agent van politie Eenheid Oost-Nederland:
Ik zag dat er op de bijrijdersstoel een jonge dame zat met blond haar. Ik vroeg de vrouwelijke inzittende om mij een identiteitsbewijs te overhandigen. Ik zag dat de vrouw was genaamd:
[verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
Wonende te: [woonplaats] .
Op zaterdag 31 oktober 2015 omstreeks 22:30 uur was ik weer in dienst en aanwezig in het politiebureau te Borculo.
Ik hoorde van collega [verbalisant 2] dat er die ochtend een aantal uren na het einde van onze dienst aangifte was gedaan van diefstal van onder meer een aanhangwagen die voldeed aan de omschrijving van de aanhangwagen die wij uit het verkeer hadden genomen.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 7 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015530723) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 5] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland:
Op zaterdag 31 oktober 2015 waren wij, verbalisanten, belast met de incidentenafhandeling in de gemeente Berkelland. Omstreeks 07:10 uur kregen wij van de meldkamer de melding dat er diverse goederen waren aangetroffen op de Spoordijk in Borculo. Wij begaven ons ter plaatse en troffen op de Spoordijk, buiten de bebouwde kom, in de berm diverse goederen aan. Hier lagen onder andere een springkussen, een opblaasapparaat, een grote haspel, diverse parasolvoeten en stukken blauw afdekzeil.
Aan het politiebureau in Borculo staats sinds zaterdag 31 oktober 2015 omstreeks 06:00 uur een aanhangwagen gestald. Deze aanhangwagen was door de collega's rijdend aangetroffen, echter zonder verlichting. Wij, verbalisanten, zagen dat in de betreffende aanhangwagen een rood stuk zeil lag. Wij hadden het vermoeden dat dit stuk zeil overeenkomstig het stuk zeil van het springkussen was.
Omstreeks 10:13 uur verscheen aan het politiebureau in Borculo de eigenaar van de betreffende aanhangwagen. Dit betrof [betrokkene 1] . Hij deed aangifte van diefstal van zijn aanhangwagen met daarin een springkussen, een opblaasapparaat, een haspel, dekzeilen en drie parasolvoeten.
De goederen die door ons eerder vandaag waren aangetroffen aan de Spoordijk, zijn teruggegeven aan aangever [betrokkene 1] (hof: kennelijk bedoeld [betrokkene 1] )."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de aanhangwagen de bewuste nacht omstreeks 01:00 nog op het erf van aangever stond. In de aanhangwagen lagen een springkussen, een opblaasapparaat, wat dekzeilen en enkele parasolvoeten. Kenmerkend aan de aanhangwagen was onder meer, zo verklaart aangever, dat de verlichting aan de achterzijde niet naar behoren werkte.
Omstreeks 04:50 uur, werden verdachte en haar broer (hierna te noemen: medeverdachte) staande gehouden door de politie omdat de aanhangwagen die zij achter hun voertuig hadden geen goede verlichting voerde.
Naar het oordeel van het hof staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat de aanhangwagen op enig onbekend tijdstip tussen 01:00 uur (tijdstip waarop aangever de aanhangwagen nog had gezien) en 04:50 uur (tijdstip staandehouding van verdachten door de politie) is weggenomen.
Verdachte is samen met medeverdachte aangetroffen met de aanhangwagen. Verdachte heeft zich bij elk verhoor terzake het feit waarvan zij en haar medeverdachte verdacht werden en op elke zitting, beroepen op haar zwijgrecht, terwijl het bewijs en de omstandigheden waarin zij en de medeverdachte werden aangetroffen en het verwijt dat hun wordt gemaakt, om uitleg schreeuwt. (EHRM, 08-02-1996, NJ 1996, 725; Murray vs. UK). Gelet op het voorgaande, het tijdsverloop en het niet geven van een aannemelijke verklaring voor het onder zich hebben van de aanhangwagen, kan het navolgende wettig en overtuigend worden bewezen."
2.3.1.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen:
"4.2.1. Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.
4.2.2.
Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997: ZD0733, NJ 1997/584).
4.2.3.
In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen."
2.3.2.
Hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan. (Vgl. HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022, NJ 2018/310.)
2.4.1.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld. Op 31 oktober 2015 is te Borculo op enig moment na 01.00 uur in de nacht een aanhangwagen zonder kenteken, toebehorende aan [betrokkene 1] , weggenomen. Omstreeks 04.45 uur is de in Deventer woonachtige verdachte ter hoogte van de Ruurloseweg te Borculo door verbalisanten aangetroffen in een stilgehouden auto waarachter de aan [betrokkene 1] toebehorende aanhangwagen was bevestigd. De verdachte bevond zich als bijrijder in de auto naast haar broer en tevens bestuurder [medeverdachte] . Op de aanhangwagen was een identiek kenteken bevestigd als op de auto.
2.4.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat, mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat een aannemelijke, andersluidende verklaring van de verdachte is uitgebleven, de verdachte en haar mededader zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde diefstal. Dat oordeel is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.1 en 2.3.2 is vooropgesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel hierover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.5.
Voorts klaagt het middel dat het Hof ten onrechte in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal heeft betrokken dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het kort na de diefstal voorhanden hebben van de gestolen aanhangwagen, nu de verdachte zich kon beroepen op het verschoningsrecht als bedoeld in art. 217, aanhef en onder 2°, Sv. Deze klacht berust op de opvatting dat de enkele omstandigheid dat de verdachte een persoon als bedoeld in art. 217 Sv is, eraan in de weg staat dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekt dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het genoemde voorhanden hebben van een gestolen goed. Die opvatting is onjuist.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 september 2018.