Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
en
2:
zij op 28 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [a-straat 1] heeft weggenomen sieraden toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
zij op 28 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [a-straat 1] heeft weggenomen een kluis (inhoudende sieraden), toebehorende aan [slachtoffer 3] .”
De feitelijke gang van zaken
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] passen qua geschatte leeftijd redelijk binnen dit signalement, terwijl [medeverdachte 2] - zo stelt het hof vast nu niet aannemelijk is geworden dat zij van schoeisel is gewisseld tussen haar aanhouding als bestuurster van de auto met kenteken [kenteken] en het maken van de foto van haar die zich in het dossier bevindt - bij haar aanhouding korte tijd later op dezelfde avond hoge zwarte laarzen tot haar knie droeg, [2] en ook het ter terechtzitting in hoger beroep gebleken verschil in beheersing van de Nederlandse taal past in dit signalement, evenals de waarneming door het hof dat [medeverdachte 1] een flink stuk groter oogt dan [medeverdachte 2] , terwijl laatstgenoemde bij die gelegenheid heeft meegedeeld 1.58 m lang te zijn.
eerste middelklaagt dat het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde opzet op de dood van [slachtoffer 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] niet zonder meer begrijpelijk en/of toereikend is gemotiveerd in het licht van de door het hof gebezigde bewijsvoering.
last but not least– de impact vanuit de auto op de kluis. Daar draait het allemaal om. Het gaat om de kracht van de trap of de duw. Die bepaalt uiteindelijk waar de kluis terecht gaat komen. Die kracht is niet bekend. Daar komt bij dat er maar één persoon is die die kracht heeft uitgeoefend en dat is niet de verdachte, want zij zat voorin. Zij kan dus feitelijk niet hebben bijgedragen aan het uit de auto gooien van de kluis.
vanzelfsprekend(cursivering, EH) – natuurkundig te verklaren”, maar zou, zo vervolgt de steller van het middel dan opeens weer, in het licht van ’s hofs eigen feitelijke vaststellingen niet “volstrekt voorzienbaar” zijn, laat staan het gevolg zijn van handelen dat zózeer inadequaat was en dat zozeer de mogelijkheid van een ander verloop openliet dat sprake is van opzet op het achterlaten van de kluis op het wegdek (met een gevaarlijke situatie tot gevolg).
NJ2019/103, m.nt. Wolswijk onder meer heeft overwogen (i) dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard, (ii) dat onder “de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans” dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid en (iii) dat met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking is gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954,
NJ1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans".
tweede middelklaagt dat de motivering van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling niet (zonder meer) begrijpelijk en/of ontoereikend is, “in het bijzonder wat betreft het feitelijke onderdeel dat verzoekster “met haar mededaders vanuit een rijdende personenauto een kluis op de openbare weg […] heeft gegooid”.
i) de bestuurster van de auto het voertuig heeft onttrokken aan de controle, terwijl
ii) nagenoeg tezelfdertijd door de personen op de achterbank de kluis uit de auto werd geduwd en
iii) na het tot stilstand brengen van de auto door de bestuurster en haar bijrijder – de verdachte – werd geveinsd dat sprake was van een medische noodsituatie waarmee zij kennelijk, evenals de andere, zich aan- en uitkledende, vrouwen in de auto, beoogden de aandacht af te leiden van het verder lozen van de buit via het rechter achterportier in een daarnaast gelegen put.
NJ2016/420 waarin de annotator in de onderdelen 2 en 5 het volgende over het gezamenlijke doel schrijft:
derde middelricht zich tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van diefstal en bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat die diefstal is gepleegd “tezamen en in vereniging met anderen” getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel niet zonder meer begrijpelijk en/of toereikend is gemotiveerd.
NJ2016/413, m.nt. Rozemond en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323,
NJ2016/412, m.nt. Rozemond onder meer het volgende overwogen: [23]
Stb. 2017/82) heeft onder meer tot gevolg dat met ingang van die datum de rechter niet langer de mogelijkheid heeft om vervangende hechtenis te verbinden aan de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, voor het geval geen volledige betaling of volledig verhaal volgt. In plaats daarvan kan de rechter het dwangmiddel van de gijzeling opleggen, die net als de vervangende hechtenis ten hoogste één jaar kan duren.