“2. Beoordeling
(…)
Rechthebbende
De rechtbank dient te beoordelen of [A] en [B] redelijkerwijs als rechthebbenden op de bouwvoertuigen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank hoeft hierbij niet te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat bovendien om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten.
De rechtbank slaat bij de beoordeling van de vraag of klaagster redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt acht op het bepaalde in de artikelen 3:11 en 3:86 van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit volgt dat een eigendomsoverdracht door een beschikkingsonbevoegde toch geldig is indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
Gelet op het standpunt van klaagster en het feit dan in deze procedure niet anders is gebleken, gaat de rechtbank er van uit dat de overdracht anders dan om niet is geschiedt. Aldus dient de rechtbank in deze beklagzaak te beoordelen of klaagster de bouwvoertuigen te goeder trouw heeft verkregen van de beschikkingsonbevoegde [C] BV.
De rechtbank acht hierbij de volgende feiten en omstandigheden van belang.
In het dossier bevinden zich drie taxatierapporten van de bouwvoertuigen, waarvan klaagster aan de ene kant en [A] en [B] aan de andere kant over en weer de inhoud betwisten.
Wat daarvan ook zij, uit alle rapporten blijkt dat de aankoopprijs die klaagster stelt te hebben betaald lager is, soms aanzienlijk lager, dan de marktconforme prijs. Daarbij komt dat alle bedragen contant zouden zijn betaald, waarbij de hoogte van het totaal betaalde bedrag meer dan 50.000 euro betreft. Ook gelet op de andere omstandigheden, zoals de wijze van aankoop weergegeven in de aangifte van [betrokkene 1] zelf - in korte periode vier keer aankopen gedaan bij een onbekend bedrijf -, het ontbreken van onderhoudsboekjes van bouwvoertuigen van slechts enkele jaren oud en het ontbreken van reservesleutels, alles in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat van klaagster een grondiger onderzoek naar de herkomst en waarde van de bouwvoertuigen mocht worden verwacht. Het enkele onderzoek op stopheling.nl dat klaagster stelt te hebben verricht is hiertoe onvoldoende.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat klaagster onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat daarom niet vastgesteld kan worden dat zij de bouwvoertuigen te goeder trouw heeft verkregen. Daarom kunnen op dit moment [A] en [B] redelijkerwijs als rechthebbenden van de in beslag genomen bouwvoertuigen worden aangemerkt.
Dat betekent dat de rechtbank het beklag van klaagster ongegrond zal verklaren.
De rechtbank overweegt nogmaals dat het hier slechts een voorlopig oordeel betreft omtrent het eigendomsrecht en dat de weg open staat om de kwestie voor te leggen aan de civiele rechter.
3. Beslissing