Conclusie
eerste middelkomt op tegen de verwerping van een door de raadsman van de verdachte gevoerd niet-ontvankelijkheidsverweer.
“3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
verkort) de volgende passage geciteerd:
Het OM kiest ervoor om een groep verdachten, waaronder de hoofdverdachten, te dagvaarden.
Neen, het spijt me, maar volgende stappen zijn wel zeer ingewikkeld. Het zou betekenen dat er nog enorm veel uren moeten worden besteed aan de dagvaardingen, aan het voorleggen van de bewijsmiddelen en aan de behandeling van de zaken ter zitting. Daarom is in deze omvangrijke strafzaak gekozen voor een combinatie van transactie en zaken naar de rechter brengen."
Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel.”
daaromin cassatie over al die pijlers moet worden geklaagd. Waar de raadsman dit uitgangspunt op baseert, is mij niet duidelijk en acht ik in zijn algemeenheid ook niet juist. Bovendien belicht de steller van het middel vijf argumenten uit de verwerping van het ontvankelijkheidsverweer en presenteert dit als één geheel, terwijl in het bestreden arrest telkens afzonderlijk gerespondeerd is op hetgeen door de verdediging is aangevoerd. In zoverre gaat de steller van het middel voorbij aan de context waarin de argumenten door het gerechtshof zijn geplaatst. Daarbij komt dat, zoals gezegd, slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Gelet op het voorgaande heeft het middel dan ook geen sterke papieren en behoeft het naar ik meen geen uitgebreide bespreking.
nietworden vermeld, hetgeen een hachelijke onderneming is. Bovendien zal een dergelijke vervolgingsbeslissing in de regel niet via een persbericht worden meegedeeld, terwijl het Openbaar Ministerie ook niet gehouden is aan te geven of en tegen wie er nog onderzoeken lopen.
tweede, derde en vierde middelbevatten verschillende bewijsklachten over de bewezenverklaarde feiten. Alvorens deze middelen te bespreken, geef ik ten behoeve van de leesbaarheid van deze conclusie eerst de in het arrest weergegeven standpunten van de verdediging en het Openbaar Ministerie weer:
7.1 Het standpunt van de verdediging
tweede middelklaagt ten aanzien van feit 1. primair dat de bewezenverklaring, mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, onvoldoende met redenen is omkleed.
7.3 Het oordeel van het hof
allongesniet valselijk zijn opgemaakt, aangezien de overeengekomen koopsom aan [A] is voldaan en ook aan [A] ten goede is gekomen. De enkele omstandigheid dat opbrengsten zijn doorgezet naar derden, maakt nog niet daarom de overeenkomsten vals. Gelet op dit verweer, is de bewezenverklaring volgens de steller van het middel onvoldoende met redenen omkleed.
legal opinion, waarin niet vermeld stond dat voor het verstrekken van garanties de voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen nodig was. Het hof had het achterwege laten hiervan als onjuist bestempeld. In het licht van die niet onbegrijpelijke vaststelling, was het volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk dat het hof vervolgens van oordeel was dat het weglaten van die tekst desondanks niet als vals kon worden aangemerkt nu in die
opinionseen passage is opgenomen waarin aandacht wordt gevraagd voor een mogelijk dispuut over de vraag of voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen is vereist. Dit leidde tot een vernietiging van het arrest.
nietvermeld stond, terwijl dat in de gegeven omstandigheden wel had gemoeten. Die informatie is door de verdachte verzwegen met, zo kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, het opzet om een deel van de opbrengsten aan [betrokkene 1] of aan hem gelieerde bedrijven toe te laten komen. [12]
derde middelklaagt ten aanzien van feit 2 dat de bewezenverklaring, mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, onvoldoende met redenen is omkleed dan wel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
7.5.2 Ten aanzien van feit 2
voor[A] . Die klacht kan voor verwarring zorgen; de kern van het verwijt is immers dat er voor [A] geen diensten zijn verricht dan wel niet ter hoogte van het opgenomen factuurbedrag. Volgens het hof is er sprake van spookfacturen. Het gaat de steller van het middel er echter om dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat er aan [A] geleverde diensten zijn gefactureerd.
vierde middelbevat de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
vijfde middelklaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden aangezien de stukken van het geding niet tijdig naar de griffie van de Hoge Raad zijn verzonden.