ECLI:NL:PHR:2019:940

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
18/03934
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van lichamelijk letsel in het kader van wederspannigheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de bewezenverklaring van lichamelijk letsel in het kader van een veroordeling voor wederspannigheid. De verdachte is op 11 april 2017 te 's-Gravenhage aangehouden door de politie, waarbij hij zich hevig verzette tegen de ambtenaren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor diefstal en wederspannigheid, waarbij de wederspannigheid gepaard zou zijn gegaan met lichamelijk letsel bij de verbalisant. De Hoge Raad heeft in deze conclusie de vraag behandeld of de bewezenverklaring van lichamelijk letsel, in dit geval een pijnlijke knie en schaafwonden, voldoende was onderbouwd door de bewijsmiddelen. De conclusie is dat de bewezenverklaring niet volledig kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, maar dat de verdachte geen belang heeft bij cassatie omdat de aard en ernst van het feit niet worden aangetast door het weglaten van de woorden die betrekking hebben op de schaafwonden. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/03934
Zitting1 oktober 2019 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 2 augustus 2018 onder aanvulling van gronden bevestigd het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2017, waarbij de verdachte wegens 1. “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2. “wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben” veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zestig dagen, met aftrek van voorarrest (art. 77i Sr). Voorts heeft het hof, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, een benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering van een andere benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en daarbij een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het vonnis van de rechtbank.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/03563 J. In die zaak is het cassatieberoep ingetrokken.
Namens de verdachte hebben mr. C.J.J. Visser en mr. M. Berndsen, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4.1
Het middel klaagt dat het onder 2. bewezenverklaarde “
enig lichamelijk letsel” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het hof “ten aanzien van de bewezenverklaarde “
pijnlijke linkerknie” ten onrechte heeft gekwalificeerd als wederspannigheid met letsel als bedoeld in art. 181 onder 1° Sr”.
4.2
Ten laste van de verdachte heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis onder 2. bewezenverklaard dat:
“hij op 11 april 2017 te 's-Gravenhage, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met surveillancedienst en in die hoedanigheid belast met de staandehouding en aanhouding van verdachte, door zich met kracht los te rukken en (terwijl hij op de grond lag) zijn lichaam met zijn armen omhoog te drukken en zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan waarin die ambtenaar hem trachtte te begeleiden, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een pijnlijke linkerknie en schaafwonden op de rechterknie bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad”.
4.3
Deze bewezenverklaring van feit 2 berust op het navolgende bewijsmiddel:
“Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nummer PL1500-2017098966, blz. 1 t/m 329, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - verkort en zakelijk weergegeven -:
Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgesteld en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 11 april 2017 (blz. 17):
Op dinsdag 11 april 2017 omstreeks 01:15 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om naar de [a-straat] Den Haag te gaan. Verbalisant [verbalisant 1] stapte uit en liep richting de man en riep op een luide toon; stop, stop, stop nu!. Verdachte ging op de trappers van zijn fiets staan en verhoogde de snelheid. De verdachte kwam op verbalisant af rijden. Verbalisant heeft de verdachte vastgepakt middels een soort omhelzing ter hoogte van zijn schouders. Verdachte is van zijn fiets afgetrokken. Verdachte bleef zich hevig verzetten waardoor een worsteling ontstond. Verdachte greep naar zijn jaszak. Verbalisant en verdachte vielen op de grond. Verdachte is hierop aangehouden door de verbalisanten. Ten tijde van de aanhouding voelde verbalisant [verbalisant 1] een hevige pijn aan zijn linkerknie. Na de aanhouding voelde hij ook pijn aan zijn rechterknie.
4.4
Ten aanzien van feit 2 heeft de rechtbank in haar vonnis voorts overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank kan – op grond van het proces-verbaal van aanhouding en een proces-verbaal van bevindingen – wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat bij verbalisant [verbalisant 1] sprake was van een pijnlijke knie en schaafwondjes, zijnde enig lichamelijk letsel.”
4.5
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 181 onder 1° Sr. Dit artikel luidt − voor zover van belang − als volgt:
“De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 179 en 180 omschreven worden gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben”.
4.6
Uit de bewezenverklaring blijkt dat [verbalisant 1] door het handelen van de verdachte “enig lichamelijk letsel, te weten een pijnlijke linkerknie en schaafwonden op de rechterknie” heeft opgelopen. Uit het gebezigde bewijsmiddel blijkt inderdaad niet van schaafwonden op de rechterknie, slechts van pijn aan de rechterknie. De bewezenverklaring - in het bijzonder het onderdeel “enig lichamelijk letsel, te weten (…) schaafwonden op de rechterknie” - is daarom niet naar de eis van de wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover op zichzelf terecht. Het is echter de vraag of dit tot cassatie moet leiden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960,
NJ2013/383 m.nt. J.M. Reijntjes, het volgende vooropgesteld:
“Opmerking verdient dat in gevallen als het onderhavige waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting - waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht - onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. In dergelijke gevallen zal zo een klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO kunnen worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.”
Ik meen dat een dergelijk geval zich in de onderhavige zaak voordoet. Uit het zich bij de stukken van het geding bevindende onderliggende proces-verbaal van bevindingen, [1] waar de rechtbank in haar bewijsoverweging ook naar verwijst, blijkt namelijk dat [verbalisant 1] heeft verklaard “dat hij wat schaafwondjes op zijn rechterknie had zitten”. De verdachte heeft daarom in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. [2]
4.7
Het middel klaagt voorts terecht dat het kennelijke oordeel van het hof dat een pijnlijke knie kan worden aangemerkt als “enig lichamelijk letsel” als bedoeld in art. 181 onder 1° Sr, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Enkele pijn valt immers buiten het in art. 181 Sr bedoelde lichamelijk letsel. [3] Het middel kan in zoverre echter evenmin tot cassatie leiden, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit na weglating van de in de bewezenverklaring gebezigde woorden “een pijnlijke linkerknie en” niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft. [4]
4.8
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.PL1500-2017098966-9, p. 74-77.
2.Vgl. onder meer HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1053,
3.Vgl. onder andere Machielse in Noyon, Langemeijer, Remmelink, aant. 2 bij art. 181 Sr, bijgewerkt tot en met 26 maart 2018, waar hij voor de betekenis van lichamelijk letsel verwijst naar het commentaar op art. 82 Sr. Machielse schrijft in aant. 1 bij art. 82 Sr, bijgewerkt tot en met 26 september 2017, dat “enkele pijn van het begrip letsel is uitgesloten”. Zie ook Lindenberg in Tekst & Commentaar Strafrecht, aant. 7 bij art. 181 Sr, bijgewerkt tot 1 februari 2019 (online versie).
4.Vgl. onder meer HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2059.